ECLI:NL:RBLIM:2015:11122

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 november 2015
Publicatiedatum
29 december 2015
Zaaknummer
C/03/211887/HA RK 15-221
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen kinderrechters in een zaak over ouderlijk gezag

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, op 16 november 2015 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van verzoekster, die betrokken was in een procedure tot beëindiging van het ouderlijk gezag. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 oktober 2015 diende verzoekster een wrakingsverzoek in tegen de rechters mr. E.J.M. Driessen, mr. P.H. Brandts en mr. A.M. Koster-van der Linden, omdat zij zich vooringenomen voelden. Verzoekster stelde dat zij niet de kans kreeg om te reageren op de argumenten van de Raad voor de Kinderbescherming en andere partijen, wat volgens haar een schending van haar recht op een eerlijke behandeling inhield.

De wrakingskamer heeft op 9 november 2015 de zaak behandeld, waarbij zowel verzoekster als de rechters hun standpunten hebben toegelicht. De rechters gaven aan dat verzoekster herhaaldelijk tussentijds wilde reageren, maar dat zij op haar beurt moest wachten. De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek tot wraking gebaseerd was op een misverstand en dat er geen objectieve of subjectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid van de rechters. De wrakingskamer oordeelde dat de gang van zaken tijdens de zitting niet getuigde van vooringenomenheid en dat verzoekster niet voldoende feiten had aangedragen om haar wrakingsverzoek te onderbouwen.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen, waarbij werd benadrukt dat de rechters op een juiste manier de regie voerden tijdens de zitting en dat verzoekster niet op een eerlijke manier haar standpunten had gepresenteerd. De beslissing werd genomen door de voorzitter mr. P.H.M. Kuster en de leden mr. W.E. Elzinga en mr. A.M. Schutte, in aanwezigheid van griffier mr. K. Mahovic.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Zaaknummer : 211887/HA RK 15-221
Datum uitspraak : 16 november 2015
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
hierna: verzoekster,
tot wraking van mr. E.J.M. Driessen, mr. P.H. Brandts en mr. A.M. Koster-van der Linden, kinderrechters in deze rechtbank (hierna: de rechters).

1.Het verloop van de procedure

De meervoudige familiekamer van deze rechtbank heeft in behandeling het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost Nederland, locatie Maastricht, tot beëindiging van het ouderlijk gezag van verzoekster. Tijdens de mondelinge behandeling van deze zaak op 6 oktober 2015 heeft verzoekster een verzoek tot wraking van de rechters ingediend. Verzoekster heeft de wrakingsgronden verwoord in een schriftelijk stuk, dat op
6 november 2015 door de rechtbank is ontvangen.
De rechters hebben de wrakingskamer bericht dat zij niet in het verzoek tot wraking berusten en niet schriftelijk zullen reageren en laten weten dat zij gehoord willen worden.
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op 9 november 2015. Verzoekster en de rechters zijn verschenen. Tevens is verschenen dhr. [naam gezinsvoogd] , werkzaam bij Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg en tevens gezinsvoogd.
[verweerder refereert zich]
[enkel verzoeker verschijnt t.t.z./verzoekt om aanhouding]
De rechtbank heeft, na het horen van verzoekster en de rechters, bepaald dat zij haar beslissing op 16 november 2015 aan alle partijen zal toesturen.

2.De wrakingsgrond

Verzoekster voert aan dat tijdens de zitting van 6 oktober 2015 zowel namens de Raad voor de Kinderbescherming en Xonar Pleegzorg als door de gezinsvoogd het woord werd gevoerd. Toen verzoekster wilde reageren op hetgeen door deze partijen naar voren werd gebracht, werd haar de mond gesnoerd en mocht zij haar zegje niet doen. Daardoor geeft de rechtbank blijk van vooringenomenheid jegens verzoekster en dit is de grondslag van het wrakingsverzoek.
3.
De beoordeling
Wraking is het middel dat partijen ten dienste staat om het hen ingevolge - onder meer - artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens toekomende recht op behandeling van hun zaak door (een) onpartijdige rechter(s) af te dwingen. Artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 36 Rv kan in de eerste plaats sprake zijn in verband met de persoonlijke instelling en overtuiging van de rechter (partijdigheid in subjectieve zin). Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat de rechter krachtens zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij enige vooringenomenheid koestert, althans dat de – objectief gerechtvaardigde – vrees bestaat dat de rechter niet onpartijdig is.
Daarnaast is wraking mogelijk als controleerbare feiten en omstandigheden, los van de persoonlijke instelling en het gedrag van de rechter, een partij grond geven te vrezen dat de rechter niet onpartijdig is (partijdigheid in objectieve zin). In dat verband zijn de schijn van partijdigheid en de overtuiging van verzoeker weliswaar relevant, maar doorslaggevend is of de twijfel over de onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd is.
De vraag die hier voorligt is of uit het feit dat verzoekster niet de gelegenheid kreeg haar standpunten naar voren te brengen, kan worden opgemaakt dat de rechters vooringenomen zijn ten opzichte van verzoekster.
Zowel verzoekster als de rechters hebben ter terechtzitting van 9 november 2015 uitgebreid het woord gehad en beschreven hoe de terechtzitting van 6 oktober 2015 is verlopen.
Verzoekster heeft naar voren gebracht dat eerst de andere aanwezige partijen het woord kregen en hun standpunt ten aanzien van het verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag mochten toelichten. Verzoekster wilde tussentijds reageren op wat volgens haar onjuiste informatie was, maar dat werd haar door de rechters belet. Toen zij vervolgens het woord kreeg en vragen wilde stellen aan de andere partijen onder meer over die onjuistheden, werd dat door de rechtbank niet toegestaan. Vervolgens heeft zij de wraking van de rechters verzocht en moest zij de zittingszaal verlaten.
Mr. Driessen heeft naar voren gebracht dat inderdaad eerst de andere aanwezige partijen het woord kregen, zoals zij aan het begin van de zitting had aangekondigd. Verzoekster wilde herhaaldelijk tussentijds reageren op hetgeen door deze partijen naar voren werd gebracht en werd op gepaste wijze gewaarschuwd dat zij op haar beurt moest wachten. Toen verzoekster het woord kreeg, stelde mr. Driessen haar de vraag wat zij van het verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag vond. Verzoekster gaf echter geen antwoord op deze vraag en ging alleen in op details die door de gezinsvoogd naar voren waren gebracht. Nadat mr. Driessen haar verzocht eerst antwoord te geven op de gestelde vraag, diende verzoekster het wrakingsverzoek in. De rechters besloten vervolgens de zitting te schorsen om overleg te plegen. Omdat verzoekster toen het idee kreeg dat haar wrakingsverzoek niet serieus genomen werd, ontstond er een chaotische situatie. De beveiliging moest eraan te pas komen om verzoekster naar buiten te begeleiden. Daarna heeft verzoekster alsnog de gelegenheid gekregen de wrakingsgronden naar voren te brengen.
Mr. Brandts en mr. Koster-van der Linden hebben de door mr. Driessen beschreven gang van zaken ter zitting bevestigd.
De wrakingskamer overweegt dat het wrakingsverzoek gebaseerd is op een misverstand, in die zin dat verzoekster de rechters verkeerd heeft begrepen. De wrakingskamer heeft tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek ter zitting gemerkt dat verzoekster zich slechts met moeite laat sturen en voornamelijk op details ingaat die op dat moment in haar beleving wél, maar in het verloop van de zitting (nog) niet aan de orde zijn.
De omstandigheid dat de voorzitter eerst de door haar gestelde vraag beantwoord wilde zien, alvorens verzoekster verder aan het woord te laten, getuigt niet van subjectieve partijdigheid. De voorzitter voert immers de regie ter zitting. Dat verzoekster werd verzocht de zittingszaal te verlaten, was niet omdat zij de wraking van de rechters had verzocht, maar omdat de rechters even wilden overleggen. Ten aanzien van het objectieve criterium oordeelt de wrakingskamer dat in het onderhavige verzoek tot wraking door verzoekster geen feiten of omstandigheden worden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van objectieve partijdigheid.
De wrakingskamer komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat er geen grond is voor het aannemen van partijdigheid of een schijn van partijdigheid bij de rechters. De wrakingskamer is van oordeel dat het wrakingsverzoek ongegrond is en daarom moet worden afgewezen.

4.Beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking van de rechters af.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.M. Kuster, voorzitter, en mrs. W.E. Elzinga en
A.M. Schutte, leden, in aanwezigheid van mr. K. Mahovic, griffier.
[t.t.z. geen bewijs van oproeping van verweerder overgelegd]