ECLI:NL:RBLIM:2015:11118

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
29 december 2015
Zaaknummer
C/03/201067 / FA RK 15-72
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van buitenlandse adoptiebeslissing en adoptie naar Nederlands recht

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 22 december 2015 uitspraak gedaan over de erkenning van een buitenlandse adoptiebeslissing en de adoptie naar Nederlands recht van een kind door een man en een vrouw. De man en de vrouw, die op het moment van de indiening van het verzoekschrift in Nederland woonden, hadden in de Verenigde Staten een adoptieprocedure doorlopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man beginseltoestemming had verkregen voor de adoptie, terwijl de vrouw dit niet had. De rechtbank heeft ambtshalve beoordeeld of de buitenlandse adoptiebeslissing in Nederland erkend kon worden en of de adoptie naar Nederlands recht kon worden uitgesproken. De rechtbank concludeerde dat de erkenning van de buitenlandse adoptiebeslissing in het kennelijk belang van het kind was en dat aan de voorwaarden voor adoptie naar Nederlands recht was voldaan. De rechtbank heeft de adoptie naar Nederlands recht uitgesproken en gelast dat de ambtenaar van de burgerlijke stand een akte van inschrijving opmaakt. De rechtbank heeft ook bepaald dat de geslachtsnaam en voornamen van het kind zoals vastgesteld in de buitenlandse adoptiebeslissing in Nederland erkend worden. De uitspraak is gedaan in het kader van het civiel recht, specifiek het personen- en familierecht, en betreft een bodemzaak in eerste aanleg.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 22 december 2015
Zaaknummer: C/03/201067 / FA RK 15-72
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven in de zaak van:
[verzoeker],
verder te noemen: de man,
en
[verzoekster],
verder te noemen: de vrouw,
verzoekers,
ten tijde van de indiening van het verzoekschrift wonend te [woonplaats],
thans verblijvend in [verblijfplaats] ([land]),
advocaat mr. E. van Bommel, kantoorhoudend te Appingedam.

1.Het verloop van de procedure

Op 13 januari 2015 is het verzoekschrift met bijlagen ter griffie ingediend.
De Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost Nederland, locatie Maastricht (hierna: de raad) en de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage zijn door de rechtbank in de gelegenheid gesteld hun zienswijze schriftelijk kenbaar te maken.
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
- de brief van 25 februari 2015 van de raad;
- de brief van 8 juni 2015 van de advocaat van de man en de vrouw;
- de brief van 3 juli 2015, met producties, van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de
gemeente ‘s-Gravenhage.
De zaak is behandeld ter zitting van 10 november 2015. De raad is, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen. De advocaat van de man en de vrouw heeft ter zitting het verzoek nog toegelicht, waarna de behandeling voor bepaalde tijd is aangehouden, in afwachting van nader bericht van die advocaat.
Bij brief van 12 november 2015, met bijlagen, heeft de advocaat van de man en de vrouw de rechtbank nader bericht.
De uitspraak is hierna nader bepaald op heden.

2.De feiten

In de basisregistratie personen (hierna: brp) is geregistreerd dat de man en de vrouw de Nederlandse nationaliteit bezitten en dat zij op [2015] met elkaar zijn gehuwd.
Bij besluiten van 5 juni 2013 en 18 juli 2013 heeft de Minister van Veiligheid en Justitie, gezien het verzoek van 28 februari 2008 van de man, na rapportage en het daarop gebaseerde advies van de raad, aan hem toestemming verleend tot opneming ter adoptie van een eerste buitenlands kind, in het bijzonder het op [2013] geboren kind met de Amerikaanse nationaliteit.
Bij beslissing van 23 juli 2013 (‘Hague Order approving placement and to obtain passport’) van ‘the Circuit Court of the thirteenth judicial circuit in and for Hillsborough County, Florida, Family Law Division’ is het kind, [minderjarige], geboren op [2013] in ‘the State of Florida’, naar het recht van de Staat Florida, Verenigde Staten van Amerika (hierna: VS), voorlopig aan de man en de vrouw als aspirant-adoptiefouders toevertrouwd en is hen toegestaan het kind mee naar Nederland te nemen, in afwachting van de adoptie.
In verband daarmee is bepaald dat ten behoeve van het kind een Amerikaans paspoort zal worden afgegeven op naam van [naam bij adoptie]’, de naam die het kind bij de adoptie zal krijgen. Verder is bepaald dat het betreffende gerecht de jurisdictie over het kind behoudt totdat de adoptie is uitgesproken.
Na voormelde beslissing hebben de man en de vrouw het kind meegenomen naar Nederland en heeft het kind bij hen verbleven. Met ingang van 20 september 2013 is het kind opgenomen in de toenmalige gemeentelijke basisadministratie (thans: de brp). In de brp is het kind geregistreerd als Amerikaans burger.
Op 22 oktober 2013 is ten behoeve van het kind een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend.
Bij beslissing van 6 maart 2014 (‘Final Judgement of Adoption’) van ‘the Circuit Court of the thirteenth judicial circuit in and for Hillsborough County, Florida, Family Law Division’ is naar het recht van de Staat Florida (VS) de adoptie uitgesproken van het kind door de man en de vrouw, waarbij het kind de naam [naam bij adoptie]’ heeft gekregen.
In het naar aanleiding van die uitspraak opgemaakte ‘Certification of Birth’ van de ‘State of Florida’ is het kind vermeld met de naam [naam bij adoptie]’, geboren op [2013], ‘county of birth: Hillsborough County’. De man en de vrouw zijn in die geboorteakte als de ouders van het kind vermeld. De oorspronkelijke ouders van het kind zijn niet in de akte vermeld.
3. Het verzoek en de grondslag daarvan
De man en de vrouw hebben, naar de rechtbank begrijpt, verzocht dat de rechtbank:
- primair: zal overgaan tot het uitspreken van de adoptie naar Nederlands recht van voormeld kind door de man en de vrouw en de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente
’s-Gravenhage en de gemeente Maastricht zal gelasten aan de daarvoor in aanmerking komende akte een latere vermelding betreffende de adoptie toe te voegen;
subsidiair: de man en de vrouw zal belasten met het ouderlijk gezag over het kind;
- zal vaststellen dat het kind de voornamen ‘[voornamen]’ en de geslachtsnaam ‘[geslachtsnaam]’ zal dragen, althans dat het kind de huidige geslachtsnaam ‘[geslachtsnaam]’ zal behouden, althans een dusdanige beslissing te nemen als de rechtbank vermeent te moeten bepalen.
De man en de vrouw hebben in verband met die verzoeken het navolgende naar voren gebracht. De vrouw staat niet op de door de man verkregen beginseltoestemming vermeld, omdat zij en de man ten tijde van de aanvraag om een beginseltoestemming nog niet met elkaar waren gehuwd. De vrouw is wel betrokken geweest bij het gezinsonderzoek dat met het oog op de adoptie van het kind heeft plaatsgevonden. De Amerikaanse autoriteiten hebben de adoptie van het kind door de man en de vrouw uitgesproken, zonder een punt te maken van het feit dat de vrouw niet beschikt over een beginseltoestemming. Erkenning en omzetting van de in de VS uitgesproken adoptie is niet mogelijk, noch op grond van het op 29 mei 1993 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van de interlandelijke adoptie (het Haags Adoptieverdrag 1993, hierna: HAV1993), noch op grond van afdeling 3, titel 6 van Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), omdat het kind ten tijde van de uitspraak van de adoptie niet meer zijn gewone verblijfplaats in de VS had, maar bij de man en de vrouw in Nederland. De man en de vrouw willen daarom dat de adoptie van het kind naar Nederlands recht wordt uitgesproken. Zij voldoen aan de voorwaarden daarvoor. Zij wonen meer dan drie jaren onafgebroken samen. Sinds hun aankomst met het kind in Nederland hebben zij het kind samen verzorgd en opgevoed. Het kind ziet de man en de vrouw ook als haar ouders. De adoptie is in het belang van het kind en doet recht aan de daadwerkelijke situatie vanaf 2013. De biologische ouders hebben bij de adoptie in de VS afstand gedaan van het kind en er is geen sprake meer van ouderlijk gezag. Het kind heeft derhalve niets meer te verwachten van zijn biologische ouders. Uit overwegingen van privacy worden in de VS geen persoonsgegevens van de biologische ouders kenbaar gemaakt, zodat geen gegevens van de biologische ouders voorhanden zijn. Het kind is op het moment van indiening van het onderhavige verzoekschrift een jaar oud en de man en de vrouw schelen meer dan achttien jaren met het kind. In de VS is het mogelijk dat een kind een dubbele geslachtsnaam heeft, hetgeen ook blijkt uit de overgelegde stukken. De man en de vrouw willen dat de dubbele geslachtsnaam van het kind gehandhaafd wordt.
4. De beoordeling
De onderhavige zaak heeft onmiskenbaar een internationaal karakter. De rechtbank dient daarom eerst ambtshalve te beoordelen of aan de Nederlandse rechter (in internationale zin) bevoegdheid toekomt van het verzoek kennis te nemen. Nu de man en de vrouw ten tijde van de indiening van het onderhavige verzoekschrift in Nederland woonplaats hadden, komt aan de Nederlandse rechter op grond van artikel 3, aanhef en onder a, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, bevoegdheid toe.
De man en de vrouw hebben verzocht de adoptie van het kind naar Nederlands recht uit te spreken. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 10:2 BW de regels van internationaal privaatrecht en het door die regels aangewezen recht ambtshalve worden toegepast. Gelet daarop dient de rechter eerst, eveneens ambtshalve, te toetsen of de in de VS bij beslissing van 6 maart 2014 van het daartoe bevoegde gerecht uitgesproken adoptie van het kind in Nederland van rechtswege wordt erkend of voldoet aan de voorwaarden voor erkenning, hetzij op grond van het HAV1993, hetzij, als dat Verdrag niet van toepassing is, op grond van artikel 10:108 BW of artikel 10:109 BW. Indien sprake is van een voor erkenning vatbare buitenlandse adoptiebeslissing, komt de rechtbank niet meer toe aan het verzoek om de adoptie naar Nederlands recht uit te spreken.
Vast staat dat alleen de man beginseltoestemming heeft verzocht en verkregen. In artikel 2 van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (hierna: Wobka) is bepaald dat de opneming van een buitenlands kind met het oog op adoptie uitsluitend is toegestaan, indien voorafgaande beginseltoestemming is verkregen. Nu de vrouw voorafgaand aan de adoptie geen beginseltoestemming heeft verkregen, is ten aanzien van haar niet voldaan aan de voorwaarden voor een eventuele erkenning van de buitenlandse adoptiebeslissing. Daarom zal de rechtbank uitsluitend ten aanzien van de man beoordelen of de buitenlandse adoptiebeslissing in Nederland van rechtswege wordt erkend of voldoet aan de voorwaarden voor erkenning in Nederland.
Op grond van artikel 41 HAV1993 is het Verdrag steeds van toepassing wanneer op grond van artikel 14 HAV1993 een aanvraag is ontvangen nadat het Verdrag in de Staat van opvang en de Staat van herkomst in werking is getreden. Dat betekent, mede gelet op het bepaalde in artikel 2, lid 1, en artikel 5 van de Uitvoeringswet op het HAV1993 dat dat Verdrag van toepassing is, indien het verzoek van de aspirant-adoptiefouder(s) om beginseltoestemming als bedoeld in de Wobka door de Minister van Veiligheid en Justitie is ontvangen, nadat het HAV1993 in de Staat van opvang en de Staat van herkomst in werking is getreden.
Uit de besluiten van 5 juni 2013 en 18 juli 2013 van de Minister van Veiligheid en Justitie, waarbij aan de man beginseltoestemming is verleend, blijkt dat zijn verzoek dateert van
28 februari 2008. Nu het HAV1993 voor Nederland in werking is getreden op 1 oktober 1998 en voor de VS pas op 1 april 2008 is het HAV1993 niet van toepassing op de erkenning van de buitenlandse adoptiebeslissing ten aanzien van de man.
Daarmee ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of de buitenlandse adoptiebeslissing voor erkenning in aanmerking komt op grond van artikel 10:108 BW of artikel 10:109 BW.
Van belang is in dat verband waar de man en het kind hun gewone verblijfplaats hadden, zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de uitspraak. Uit de stukken blijkt dat de man op voormelde tijdstippen zijn gewone verblijfplaats in Nederland had. Het kind had ten tijde van het verzoek tot adoptie zijn gewone verblijfplaats in de VS. Gesteld is door de man en de vrouw dat het kind ten tijde van de adoptie-uitspraak zijn gewone verblijfplaats in Nederland had. Voor de beoordeling van de vraag waar het kind zijn gewone verblijfplaats had ten tijde van de adoptie-uitspraak acht de rechtbank het navolgende van belang. Aan de adoptiebeslissing gaat in de VS een proefperiode vooraf. Het kind wordt, in afwachting van de adoptie, voorlopig aan de aspirant-adoptiefouders toevertrouwd en zij mogen het kind, in afwachting van de adoptie, meenemen naar Nederland, maar het betreffende gerecht in de VS behoudt de jurisdictie over het kind totdat de adoptie is uitgesproken. Omdat dat gerecht gedurende de proefperiode de jurisdictie ten aanzien van het kind behoudt, kan dat gerecht verlangen dat de man en de vrouw met het kind terugkeren naar de VS. Uit de beslissing van [2013] van het betreffende gerecht blijkt dat de man en de vrouw hebben toegezegd dat zij in voorkomend geval met het kind naar de VS zullen terugkeren. Gezien het vorenstaande dient ervan te worden uitgegaan dat het kind in de proefperiode, die aan de adoptie-uitspraak voorafgaat, zijn gewone verblijfplaats in de VS heeft behouden. Mitsdien moet worden geoordeeld dat het kind ten tijde van de adoptie-uitspraak zijn gewone verblijfplaats in de VS had.
Het vorenstaande leidt ertoe dat artikel 10:109 BW in deze procedure van toepassing is.
Op grond van artikel 10:109, lid 1, BW wordt een buitenslands gegeven beslissing waarbij een adoptie tot stand is gekomen en die is uitgesproken door een ter plaatse bevoegde autoriteit van de staat waar het kind zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de uitspraak zijn gewone verblijfplaats had, terwijl de adoptiefouders hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden, erkend indien:
de bepalingen van de Wobka in acht zijn genomen,
de erkenning van de adoptie in het kennelijk belang van het kind is, en
erkenning niet op een grond, bedoeld in artikel 10:108, lid 2 of lid 3, BW zou worden onthouden.
Aangezien de man voorafgaand aan de adoptie beginseltoestemming heeft verkregen, staat vast dat de bepalingen van de Wobka in acht zijn genomen. Gelet op hetgeen door de man en de vrouw met betrekking tot het welbevinden van het kind is aangevoerd en daarbij mede in aanmerking genomen dat de raad bij brief van 25 februari 2015 de rechtbank heeft bericht geen onderzoek te gaan starten, is de rechtbank van oordeel dat de erkenning van de adoptie in het kennelijk belang van het kind is. Voor zover het de gronden, bedoeld in artikel 10:108, lid 2 of lid 3, BW betreft overweegt de rechtbank dat uit de adoptiebeslissing in samenhang met de daaraan voorafgaande beslissing betreffende de toevertrouwing van het kind blijkt dat aan die beslissing een behoorlijk onderzoek en behoorlijke rechtspleging zijn voorafgegaan en dat geen omstandigheden zijn gebleken waaruit zou kunnen worden afgeleid dat erkenning van de adoptie kennelijk onverenigbaar is met de Nederlandse openbare orde.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat ten aanzien van de man aan de in artikel 10:109,
lid 1, BW genoemde voorwaarden voor erkenning van de buitenlandse adoptiebeslissing is voldaan. Op grond van artikel 10:109, lid 2, BW is de procedure van artikel 1:26 BW van toepassing. Die procedure voorziet erin dat de rechtbank op verzoek van degene die daarbij een gerechtvaardigd belang heeft een verklaring voor recht kan afgeven. Weliswaar heeft de man niet om een verklaring voor recht als bedoeld in artikel 1:26 BW verzocht maar vanwege het zwaarwegende belang van de man en het kind bij de erkenning van de adoptie zal de rechtbank daartoe ambtshalve overgaan.
Voor zover de man de adoptie naar Nederlands recht heeft verzocht, heeft hij geen belang meer bij dat verzoek en zal dat verzoek daarom worden afgewezen.
Op grond van artikel 10:109, lid 3, BW geeft de rechter die vaststelt dat aan de voorwaarden voor erkenning van de adoptie is voldaan, ambtshalve een last tot toevoeging van een latere vermelding van de adoptie aan de daarvoor in aanmerking komende akte van de burgerlijke stand. Gelet op het bepaalde in artikel 1:20, lid 1 onder a, BW juncto artikel 1:20a, lid 1, BW wordt de latere vermelding van de adoptie toegevoegd aan de geboorteakte van het betrokken kind.
De ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage heeft meegedeeld dat de geboorteakte van het kind niet in de Nederlandse registers van de burgerlijke stand voorkomt. De bij het verzoekschrift overgelegde buitenlandse geboorteakte van het kind betreft een herregistratie als gevolg van de in de VS uitgesproken adoptie van het kind. In die geboorteakte zijn de adoptiefouders als ouders van het kind vermeld. Daardoor suggereert die akte dat de adoptiefouders ook de biologische ouders van het kind zijn. Nu de overgelegde geboorteakte niet de historische gegevens bevat, staat dat aan inschrijving van die akte in de Nederlandse registers van de burgerlijke stand in de weg. De man en de vrouw hebben gesteld dat in de VS uit overwegingen van privacy geen persoonsgegevens van de oorspronkelijke ouders worden verstrekt. De rechtbank acht dat voldoende aannemelijk, omdat in de in het kader van de adoptie in de VS gegeven beslissingen van 23 juli 2013 en
6 maart 2014 ook geen persoonsgegevens van de oorspronkelijke ouders zijn vermeld.
Gelet daarop gaat de rechtbank ervan uit dat de man en de vrouw niet in staat zijn om de oorspronkelijke geboorteakte van het kind, met daarin opgenomen de persoonsgegevens van de oorspronkelijke ouders, over te leggen.
De rechtbank zal daarom op de voet van artikel 1:25c, lid 1 en lid 3, BW de voor het opmaken van een geboorteakte van het kind noodzakelijke gegevens vaststellen. Gelet op de inhoud van de overgelegde stukken en de door de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage gegeven toelichting zal de rechtbank die gegevens als volgt vaststellen:
geslachtsnaam : [geslachtsnaam]
voornaam : [voornamen]
dag van geboorte : [2013]
plaats van geboorte : [geboorteplaats], Florida, Verenigde Staten van
Amerika
geslacht : F (vrouwelijk)
Op grond van artikel 1:25f BW is de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente
’s-Gravenhage de bevoegde ambtenaar voor het opmaken van een akte van inschrijving, die geldt als een akte van geboorte in de zin van artikel 1:19 BW.
De rechtbank zal ambtshalve een last geven tot toevoeging van een latere vermelding van de adoptie aan de daarvoor in aanmerking komende geboorteakte.
Voor zover het de verzoeken ter zake de voornamen en de geslachtsnaam van het kind betreft overweegt de rechtbank als volgt. Uit de buitenlandse adoptiebeslissing blijkt dat het kind bij de adoptie de geslachtsnaam ‘[geslachtsnaam]’ heeft verkregen en de voornamen ‘[voornamen]’ heeft behouden. De aldus gewijzigde geslachtsnaam van het kind en de aldus vastgelegde voornamen van het kind zijn neergelegd in de naar aanleiding van de adoptiebeslissing opgemaakte buitenlandse geboorteakte van het kind. Ingevolge artikel 10:24, lid 1, BW worden die geslachtsnaam en voornamen van het kind in Nederland erkend. De rechtbank zal daarom bepalen dat het kind bij gelegenheid van de adoptie in de VS de voornamen ‘[voornamen]’ heeft behouden en de geslachtsnaam '[geslachtsnaam]’ heeft verkregen.
Voor zover het de vrouw betreft ziet de rechtbank zich vervolgens gesteld voor de vraag of de adoptie naar Nederlands recht kan worden uitgesproken.
Op grond van artikel 10:105, lid 1, BW is op een in Nederland uit te spreken adoptie, behoudens lid 2, het Nederlandse recht van toepassing. Dat betekent dat het onderhavige verzoek beoordeeld dient te worden aan de hand van de artikelen 1:227 en 1:228 BW, voor zover hier van belang.
Op grond van artikel 1:227, lid 2, tweede volzin, BW kan het verzoek door de adoptant die echtgenoot van de ouder is, slechts worden gedaan, indien hij ten minste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek met die ouder heeft samengeleefd. De man en de vrouw waren op het tijdstip van de indiening van het onderhavige verzoekschrift nog niet met elkaar gehuwd, maar zij zijn, zo blijkt uit de brp, kort na de indiening van het verzoekschrift, op [2015], met elkaar in het huwelijk getreden. De rechtbank overweegt dat de man thans nog niet als de ouder van het kind kan worden aangemerkt. De rechtbank ziet echter aanleiding om daaraan voorbij te gaan, gelet op het zwaarwegende belang dat de man, de vrouw en het kind erbij hebben dat het kind gelijktijdig zowel met de man als met de vrouw in een familierechtelijke betrekking zal komen te staan. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de adoptie in de VS ook ten gunste van de vrouw is uitgesproken, zij betrokken is geweest bij het gezinsonderzoek dat aan die adoptie is voorafgegaan en zij van meet af aan, samen met de man, voor het kind heeft gezorgd. Genoegzaam gebleken is dat de man en de vrouw onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek ten minste drie aaneengesloten jaren met elkaar hebben samengeleefd.
Op grond van artikel 1:227, lid 3, BW kan het verzoek tot adoptie alleen worden toegewezen, indien de adoptie in het kennelijk belang van het kind is, op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouder of ouders in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, en aan de voorwaarden, genoemd in artikel 1:228 BW wordt voldaan.
Voldoende is komen vast te staan dat de adoptie door de vrouw van het kind in het kennelijk belang is van het kind. Het kind wordt van kort na de geboorte mede door de vrouw verzorgd en opgevoed en heeft zich aan de vrouw gehecht. De raad heeft ook niet van bezwaren tegen de adoptie doen blijken.
Uit de in de VS gegeven beslissing van 23 juli 2013 blijkt dat de biologische moeder van het kind ervoor gekozen heeft om het kind door de man en de vrouw te laten adopteren en dat de biologische moeder en vader schriftelijk ingestemd hebben met de adoptie van het kind door de man en de vrouw, waarbij zij hun ouderlijke rechten hebben prijsgegeven. Daarmee staat op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vast en is voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien dat het kind niets meer van zijn oorspronkelijke ouders in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft.
Voor zover het de hier van belang zijnde voorwaarden voor adoptie, als bedoeld in artikel 1:228 BW betreft overweegt de rechtbank als volgt:
- het kind is op de dag van het eerste verzoek minderjarig;
- het kind is niet een kleinkind van de vrouw;
- de vrouw is ten minste achttien jaren ouder dan het kind;
- in het kader van de in de VS uitgesproken adoptie hebben de oorspronkelijke ouders ingestemd met de adoptie van het kind door de vrouw en gelet daarop kan ervan worden uitgegaan dat de oorspronkelijke ouders het verzoek van de vrouw tot adoptie van het kind niet tegenspreken;
- de vrouw heeft, vanaf het moment dat zij en de man feitelijk gezamenlijk het kind verzorgen en opvoeden, het kind ten minste een jaar verzorgd en opgevoed;
- de oorspronkelijke ouders hebben niet langer het gezag over het kind en bovendien wordt bij het in kracht van gewijsde gaan van de onderhavige beschikking, voor zover betrekking hebbend op de erkenning van de buitenlandse adoptiebeslissing ten aanzien van de man, het gezag van de man als adoptiefouder over het kind erkend (artikel 10:110, lid 1, aanhef en onder b, BW).
Ingevolge artikel 10:105, lid 2, BW is op de toestemming van de ouders van het kind toepasselijk het recht van de staat waarvan het kind de nationaliteit bezit. Het kind is Amerikaans burger, zodat in zoverre het recht van de VS van toepassing is. Vast staat dat de oorspronkelijke ouders naar het toepasselijke buitenlandse recht toestemming hebben gegeven voor de adoptie van het kind.
Uit het voorgaande volgt dat aan de voorwaarden voor de adoptie naar Nederlands recht door de vrouw van het kind is voldaan. Het betreffende verzoek ligt daarmee voor toewijzing gereed. De adoptie heeft op grond van artikel 1:230, lid 1, BW haar gevolgen van de dag waarop de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
De rechtbank zal ambtshalve een last geven tot toevoeging van de latere vermelding betreffende de adoptie aan de daarvoor in aanmerking komende geboorteakte van het kind.
De rechtbank zal bepalen dat de griffier niet eerder dan drie maanden na de dag van deze beschikking, en voor zover daartegen geen hoger beroep is ingesteld, een afschrift daarvan zal zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage, dit met het oog op het opmaken van de ‘vervangende’ geboorteakte van het kind én de toevoeging van de latere vermelding betreffende de adopties aan de daarvoor in aanmerking komende akte. Voor zover is verzocht dat ook de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Maastricht een latere vermelding aan de daarvoor in aanmerking komende akte zal toevoegen, zal dat verzoek worden afgewezen, nu de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Maastricht niet de daartoe bevoegde ambtenaar is.
Tot slot zal de rechtbank bepalen dat de griffier, zodra de onderhavige beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift daarvan zal doen toekomen aan de griffier van het centraal gezagsregister om daarin op de voet van artikel 2, aanhef en onder k, van het Besluit gezagsregisters aantekening te houden van de uitspraak betreffende de adopties van het kind.

5.De beslissing

De rechtbank:
verklaart voor recht dat de beslissing van 6 maart 2014 (‘Final Judgement of Adoption’) van ‘the Circuit Court of the thirteenth judicial circuit in and for Hillsborough County, Florida, Family Law Division’, waarbij naar het recht van de staat Florida (VS) de adoptie is uitgesproken door [verzoeker], geboren op [1974] te [geboorteplaats], van het op [2013] in de VS geboren kind, in de beslissing genoemd [naam bij adoptie]’, in Nederland wordt erkend en dat die uitspraak naar haar aard vatbaar is voor opneming in een Nederlands register van de burgerlijke stand;
stelt de voor het opmaken van een geboorteakte noodzakelijke gegevens van het kind als volgt vast:
geslachtsnaam : [geslachtsnaam]
voornaam : [voornamen]
dag van geboorte : [2013]
plaats van geboorte : [geboorteplaats], Florida, Verenigde Staten van
Amerika
geslacht : F (vrouwelijk)
en bepaalt dat de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage een akte van inschrijving daarvan zal opmaken, die als een akte van geboorte van het kind geldt;
bepaalt dat het kind bij gelegenheid van de adoptie in de VS de voornamen ‘[voornamen]’ heeft behouden en de geslachtsnaam “[geslachtsnaam]’ heeft verkregen;
spreekt uit de adoptie naar Nederlands recht van het kind, [voornamen] [geslachtsnaam], door [verzoekster], geboren op [1973] te [geboorteplaats];
gelast de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage aan de daarvoor in aanmerking komende akte een latere vermelding betreffende de adopties toe te voegen;
wijst af het meer of anders verzochte;
bepaalt dat de griffier niet eerder dan drie maanden na de dag van deze beschikking, en voor zover daartegen geen hoger beroep is ingesteld, een afschrift daarvan zal zenden aan:
- de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage, zulks onder bijvoeging van een afschrift van de buitenlandse adoptiebeslissing van 6 maart 2014;
- de griffier van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.L.G. Geisel, rechter, tevens kinderrechter, en in
het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.A.J. Rings-Martens, griffier op
22 december 2015
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.