ECLI:NL:RBLIM:2015:11047

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 december 2015
Publicatiedatum
24 december 2015
Zaaknummer
4637880 AZ VERZ 15-224
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.J. Groen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzoekster in verzoek en incidentele vordering wegens onjuiste procespartij

Op 24 december 2015 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, uitspraak gedaan in een civiele zaak tussen verzoekster en verweerder. Verzoekster, vertegenwoordigd door mr. R.P.H.W. Haas, heeft een verzoek ingediend tot vernietiging van de opzegging van haar arbeidsovereenkomst met verweerder, die werd vertegenwoordigd door zijn mentor en bewindvoerder. De rechtbank heeft vastgesteld dat er bewind en mentorschap is ingesteld over de goederen van verweerder, en dat de mentor verantwoordelijk is voor de zorg van verweerder. Hierdoor was verzoekster niet bevoegd om verweerder als procespartij op te roepen, aangezien de mentor en bewindvoerder hadden moeten worden betrokken in de procedure. De rechtbank oordeelde dat verzoekster in haar verzoek en incidentele vordering niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat zij de verkeerde procespartij had opgeroepen. De kantonrechter heeft de proceskosten aan de zijde van verweerder begroot op € 400,00, die voor rekening van verzoekster komen. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. J.J. Groen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummers: 4637880 AZ VERZ 15-224 en 4639308 AZ VERZ 15-225
Beschikking van de kantonrechter van 24 december 2015
in de zaak van
[verzoekster],
wonend te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
gemachtigde mr. R.P.H.W. Haas,
tegen
[verweerder],
wonend aan de [adres] , [woonplaats] ,
verwerende partij,
gemachtigde mr. P.J.C. Bolton.
Partijen zullen hierna [verzoekster] en [verweerder] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift, tevens houdende een incidentele vordering ex artikel 223 Rv
  • het verweerschrift
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling d.d. 22 december 2015.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
De rechtbank heeft bewind ingesteld over de goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [verweerder] met benoeming van [naam bewindvoerder] van Stichting Christelijke Schuldhulp tot bewindvoerder.
2.2.
Aan [verweerder] is een persoonsgebonden budget (hierna: PGB) toegekend.
2.3.
Partijen zijn 1 januari 2015 een zorgovereenkomst aangegaan. Deze overeenkomst vermeldt als sub kopje ‘arbeidsovereenkomst’ en uit hoofde van die overeenkomst dient [verzoekster] als zorgverlener (werknemer) ten behoeve van [verweerder] - vertegenwoordigd door zijn bewindvoerder - als budgethouder (werkgever) werkzaamheden te verrichten bestaande uit het verlenen van begeleiding. Deze overeenkomst is ingegaan op 1 januari 2015, geldt voor onbepaalde tijd en vermeldt een vast aantal uren van 10 uren per week (evenredig) te verdelen over de maandag-, dinsdag-, woensdag-, donderdag- en vrijdagmiddag. Het uurloon voor begeleiding bedraagt € 30,00 bruto inclusief vakantiebijslag. De vakantie-uren (8,33%) zijn niet bij het uurloon inbegrepen.
2.4.
Verder is er nadien nog een mentorschap ingesteld over [verweerder] met benoeming van [naam mentor] tot mentor.
2.5.
Bij ongedateerde brief heeft de mentor voormelde overeenkomst (en de tussen partijen bestaande huurovereenkomst) opgezegd per 1 oktober 2015.

3.Het geschil

3.1.
[verzoekster] verzoekt - kort weergegeven - primair vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst en doorbetaling van het loon met overige nevenvorderingen (wettelijke verhoging en wettelijke rente), subsidiair betaling van een billijke vergoeding van € 3.500,00 bruto en het loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had moeten voortduren (neerkomend op
€ 3.900,00 bruto), zulks onder afgifte van een deugdelijke bruto/netto specificatie, en bij wege van provisionele voorziening ex artikel 223 Rv doorbetaling van loon voor de duur van de procedure, met nevenvorderingen (wettelijke verhoging en wettelijke rente).
3.2.
[verweerder] heeft verweer gevoerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna - voor zover relevant - nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Vaststaat dat er ten aanzien van [verweerder] bewind en mentorschap is ingesteld. Ingevolge artikel 1:441 BW vertegenwoordigt de bewindvoerder tijdens het bewind de rechthebbende in en buiten rechte met betrekking tot handelingen die de onder bewind staande goederen betreffen en ingevolge artikel 1:453 BW vertegenwoordigt de mentor betrokkene in en buiten rechte ten aanzien van rechtshandelingen die betrekking hebben op zijn verzorging, verpleging, behandeling of begeleiding.
4.2.
De kantonrechter stelt vast dat het onderhavige verzoek en de incidentele vordering betrekking hebben op een arbeidsovereenkomst, waarbij het primaat ligt bij de zorg. Deze zaken dienen behartigd te worden door de mentor. De vervolgens daaruit voortvloeiende verplichting tot het betalen van loon is een taak van de bewindvoerder.
4.3.
In artikel 1:453 eerste lid van het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat een betrokkene (in casu: [verweerder] ) tijdens een mentorschap onbevoegd is om rechtshandelingen te verrichten in aangelegenheden betreffende zijn verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding. In het tweede lid is bepaald dat de mentor de betrokkene met betrekking tot deze rechtshandelingen in en buiten rechte vertegenwoordigt. Ook is het mogelijk dat de mentor aan de betrokkene toestemming verleent om de rechtshandelingen zelf te verrichten. Dit betekent dat [verweerder] , of zijn gemachtigde namens hem, niet bevoegd is in onderhavige procedure verweer te voeren, tenzij de mentor hen daartoe toestemming heeft gegeven.
4.4.
Nu het primaat van de arbeidsovereenkomst ligt bij de zorg van [verweerder] heeft [verzoekster] de verkeerde procespartij opgeroepen. Zij heeft [verweerder] in persoon opgeroepen (zie verzoekschrift:
[verweerder]). De mentor heeft geen toestemming gegeven aan [verweerder] en zijn gemachtigde om in de onderhavige procedure verweer te voeren. Gezien het voorgaande had [verzoekster] de mentor in haar hoedanigheid van mentor (en volledigheidshalve de bewindvoerder in zijn hoedanigheid van bewindvoerder) dienen op te roepen, hetgeen zij heeft nagelaten. Deze vormfout kan zich voor herstel lenen indien [verzoekster] niet op de hoogte was van het mentorschap (en bewind). Voldoende gebleken is, zij maakt hier immers melding van in het verzoekschrift, dat [verzoekster] bekend was met het mentorschap en bewind. Onder deze omstandigheden moet [verzoekster] in haar verzoek en incidentele vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.5.
Het vorenstaande brengt met zich dat de kantonrechter niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek en de incidentele vordering.
4.6.
[verzoekster] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart [verzoekster] niet-ontvankelijk in haar verzoek en incidentele vordering,
5.2.
veroordeelt [verzoekster] in de aan de zijde van [verweerder] gerezen proceskosten, welke worden begroot op € 400,00 salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J. Groen en is in het openbaar uitgesproken.
Type: CJ