In deze zaak heeft BBL Investment AG, een vennootschap naar het recht van Zwitserland, een kort geding aangespannen tegen een gedaagde die conservatoir beslag heeft gelegd op een pand dat eigendom is van BBL. De procedure begon met een dagvaarding op 4 december 2015, gevolgd door een mondelinge behandeling op 14 december 2015. BBL vordert de opheffing van het beslag en stelt dat het beslag geen deugdelijke grondslag heeft, omdat zij niet de koper van het pand is, maar slechts de verhuurder. De gedaagde heeft verweer gevoerd en betwist dat BBL zich heeft teruggetrokken uit de onderhandelingen over de verkoop van de zonnestudio's.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat BBL onvoldoende heeft onderbouwd dat zij geen koper is en dat het beslag onterecht is gelegd. De rechter heeft het toetsingskader van artikel 705 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toegepast, waarbij de vordering tot opheffing van het beslag is afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelt dat BBL en de gedaagde als gezamenlijke partijen moeten worden beschouwd, en dat er summierlijk bewijs is voor de vordering van de gedaagde. BBL is veroordeeld in de kosten van het geding, die zijn begroot op € 1.101,00.
De uitspraak is gedaan door mr. R.H.J. Otto en is openbaar uitgesproken op 23 december 2015. De voorzieningenrechter heeft de vordering van BBL afgewezen en de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard.