Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.de heer [eiser sub 1] ,
[naam bedrijf 1]
[naam bedrijf 2]
[naam bedrijf 3]
[naam bedrijf 4] ,
[naam directeur] HOLDING B.V.,
1.De procedure
- het exploot van dagvaarding d.d. 13 november 2015 met producties 1 tot en met 23
- de van de zijde van [gedaagde] overgelegde productie 24
- het proces-verbaal van de zitting van 23 november 2015, waarbij partijen hun standpunten hebben toegelicht aan de hand van een pleitnota en hebben afgesproken nader overleg te zullen voeren en de behandeling zo nodig voort te zetten op 7 december 2015
- het proces-verbaal van de zitting van 7 december 2015, waarbij partijen hebben afgesproken nader overleg te zullen voeren en de behandeling zo nodig voort te zetten op 21 december 2015
- de mondelinge behandeling ter zitting van 21 december 2015, waar partijen in tweede termijn beide aan de hand van een pleitnota hun standpunten nader hebben toegelicht en waarbij [eisers] haar eis heeft verminderd.
2.De feiten
3.944,91 genoemd, hetgeen gelet op productie 24 sub 3 een kennelijke verschrijving is). Tevens werd afgesproken dat de op dat moment achterstallige rente ten bedrage van € 21.118,48 in vier termijnen zou worden betaald. De renteverplichtingen worden vanaf dat moment door BB nagekomen, maar zij loste niet meer af op de hoofdschuld(en).
3.De vordering en het geschil
4.De beoordeling
tijdelijkeafspraak, die niet kan afdoen aan de overeengekomen onmiddellijke opeisbaarheid van de (restant) leningen. Dat die afspraak zou duren ‘zo lang geen nieuwe of andersluidende afspraken tot stand waren gekomen’, zoals [eisers] onder 13 van het exploot aanvoert, kan niet worden gevolgd, nu zulks zou betekenen dat [eisers] de verplichting (van BB) om af te lossen op de hoofdsom voor onbepaalde tijd zou kunnen dwarsbomen door simpelweg nooit meer een nieuwe of andersluidende afspraak te maken, hetgeen - uiteraard - niet de bedoeling kan zijn.