Uitspraak
RECHTBANK limburg
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 februari 2015 in de zaak tussen
mr.[eiser], te [woonplaats] eiser
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen, verweerder
Procesverloop
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
7 november 2013 tot 1 april 2014 in de vorm van een geldlening verstrekt. Daarnaast is eiser een maatregel opgelegd van 20% van de voor hem geldende bijstandsnorm over de periode van 1 februari 2014 tot 1 juli 2014 wegens een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat eiser op
1 november 2013 een bedrag van € 6.000,= van zijn spaarrekening heeft overgeboekt naar zijn betaalrekening en dit bedrag vervolgens weer heeft overgeboekt naar de rekening van carnavalsvereniging “[naam vereniging]”. Als gevolg van deze transactie zakte het vermogen van eiser onder de voor hem geldende vermogensgrens van € 5.795.
€ 10.028,15. Door het tekenen van het contract met de carnavalsvereniging op 25 juli 2013 is een verplichting ontstaan tot het betalen van € 6000,= in verband met het aanvaarden van de positie van prins bij die vereniging. Er was volgens eiser geen clausule op grond waarvan hij na ondertekening van het contract nog onder de betaling uit zou kunnen komen. Dit betekent dat hij op 1 november 2013 met de betaling van € 6000,= geen tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de kosten van het bestaan had, aangezien zijn vermogen op die datum al beneden de voor hem toegestane vermogensgrens was gekomen. Voorts stelt eiser zich op het standpunt dat op 25 juli 2013 nog niet was te voorzien dat hij zijn baan zou kwijt raken. De enige reden waarom hij zijn baan is verloren is omdat de eigenaar zich, om voor hem op 25 juli 2013 nog volstrekt onkenbare persoonlijke omstandigheden, gedwongen voelde om zijn zaak te sluiten. Verder is er tussen het aangaan van de betalingsverplichting en het aanvragen van de bijstand een periode van meer dan drie maanden verstreken. Daarnaast meent eiser dat verweerder de wijze waarop is overgegaan tot het verlenen van de bijstand als lening in combinatie met een maatregel in strijd is gekomen met het evenredigheidsbeginsel. Verweerder heeft ten onrechte de bijstand als lening verstrekt en daarnaast de maatregel opgelegd.
€ 6000,= is verminderd. Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat ook naar zijn mening de verplichting tot het betalen van € 6000,= op 25 juli 2013 is ontstaan en niet op 1 november 2013. Evenals eiser maar anders dan verweerder is de rechtbank echter van oordeel dat er geen sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in de kosten van bestaan van eiser. Eiser had in juli redelijkerwijs nog niet kunnen weten dat hij in november werkloos zou zijn. Op grond van de beschikbare gegevens en de ter zitting door eiser gegeven uitleg acht de rechtbank aannemelijk dat de reden dat de werkgever zijn onderneming heeft gestaakt pas in het najaar van 2013 is opgekomen en aan eiser bekend is gemaakt. Op dat moment waren al zoveel kosten gemaakt ter voorbereiding van het prinsschap dat eiser niet zonder het bedrag van € 6000,=, althans het grootste deel daarvan verschuldigd te blijven, de overeenkomst ongedaan had kunnen maken. Voor zover verweerder het standpunt inneemt dat reeds het feit dat eiser een 0-uren contract had op zichzelf het sluiten van het contract in het kader van de WWB onverantwoord heeft gemaakt, volgt de rechtbank verweerder daarin niet, nu het om een overeenkomst ging die in de lokale sociaal-culturele verhoudingen, ook voor iemand met een enigszins onzekere bron van inkomsten, als gebruikelijk is te beschouwen en geen excessieve financiële verplichting met zich meegebracht heeft. Eiser kan derhalve geen tekortschietend besef van verantwoordelijkheid worden verweten. Daarmee komt zowel voor de bijstandsuitkering in de vorm van een geldlening als voor de maatregel de grondslag te vervallen.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 5 juni 2014;
- herroept het primaire besluit voor zover daarbij bijstand in de vorm van een geldlening is toegekend en een maatregel is opgelegd en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,= aan eiser te vergoeden;
mr. S. Haddoumi, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2015.