In deze zaak, die zich afspeelt in Maastricht, heeft eiser, een appartementseigenaar, een kort geding aangespannen tegen de vereniging van eigenaren (VvE) van zijn appartementencomplex. De VvE had eerder besloten om eiser het gebruik van zijn privégedeelte en gemeenschappelijke zaken te ontzeggen vanwege overlast die hij zou hebben veroorzaakt. Dit besluit was genomen tijdens een vergadering op 21 mei 2014. Eiser had geprobeerd dit besluit te schorsen en te vernietigen, maar zijn verzoek was afgewezen door de kantonrechter op 14 oktober 2014. Eiser ging vervolgens in beroep tegen een vonnis van 7 oktober 2015, waarin hem opnieuw het gebruik van zijn privégedeelte werd ontzegd.
In het kort geding vorderde eiser schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 7 oktober 2015 totdat er een beslissing in hoger beroep zou zijn. De VvE voerde verweer tegen deze vordering. De rechtbank oordeelde dat de vordering van eiser moet worden beschouwd als een executiegeschil, waarbij de mogelijkheid tot tenuitvoerlegging van het vonnis centraal staat. De rechtbank benadrukte dat inhoudelijke bezwaren tegen het veroordelende vonnis in een executiegeschil niet gehonoreerd kunnen worden, tenzij er sprake is van misbruik van bevoegdheid.
De rechtbank concludeerde dat eiser niet voldoende had aangetoond dat het vonnis van 7 oktober 2015 op een juridische of feitelijke misslag berustte. Eiser had weliswaar gesteld dat de tenuitvoerlegging desastreuze gevolgen voor hem zou hebben, maar deze stelling was onvoldoende onderbouwd. De rechtbank wees de vordering van eiser af en veroordeelde hem tot betaling van de proceskosten aan de VvE. Dit vonnis is uitgesproken door mr. P. Hoekstra en is uitvoerbaar bij voorraad.