ECLI:NL:RBLIM:2015:10622

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 december 2015
Publicatiedatum
17 december 2015
Zaaknummer
03/211953 / HA RK 15-223
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek inzake (on)partijdigheid van de rechter in een civiele procedure

Op 17 december 2015 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een wrakingszaak. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J.M.H.J. Colen, diende een wrakingsverzoek in tegen mr. K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk, de rechter die eerder een vonnis had gewezen in een civiele procedure. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat de rechter niet onpartijdig kon oordelen over een aanvullingsverzoek, omdat zij eerder een vonnis had gewezen waarin een rechterlijke misslag zou zijn gemaakt. Verzoeker betoogde dat de rechter niet objectief kon zijn bij de beoordeling van het aanvullingsverzoek, aangezien zij zelf over haar eigen misslag zou moeten oordelen.

De rechtbank heeft het verzoek tot wraking behandeld op 10 december 2015. Tijdens de zitting heeft verzoeker zijn standpunten toegelicht, waarbij hij benadrukte dat de rechter in een eerdere zaak niet de vereiste neutraliteit had betracht. De rechter heeft in haar reactie aangegeven dat het gebruikelijk is dat de rechter die het vonnis heeft gewezen ook beslist op het aanvullingsverzoek, tenzij deze niet in staat is om dat te doen. De wrakingskamer heeft vervolgens beoordeeld of er sprake was van objectieve partijdigheid.

De wrakingskamer concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die zouden wijzen op een objectieve schijn van partijdigheid. Het verzoek werd dan ook ongegrond verklaard en afgewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken, en tegen deze beslissing stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Datum uitspraak: 17 december 2015
Zaaknummer: 03/211953 / HA RK 15-223
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek van
[verzoeker](hierna: verzoeker), wonende te [woonplaats verzoeker] ,
gemachtigde: mr. J.M.H.J. Colen, advocaat te Sittard,
tot wraking van:
mr. K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk(hierna: de rechter), rechter in deze rechtbank.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Op 26 augustus 2015 heeft de rechter vonnis gewezen in de zaak met nummer [zaaknummer 1] tussen verzoeker als eiser in conventie en verweerder in reconventie en [A] , [B] , de gezamenlijke erfgenamen van [X] en [Y] Projectontwikkeling (hierna: het vonnis) .
1.2
Op 21 september 2015 heeft de rechtbank een verzoek op grond van artikel 32 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) ontvangen van de drie eerstgenoemde eisers in reconventie, tot aanvulling van het vonnis met uitvoerbaar-verklaring bij voorraad van de veroordeling van verweerder in reconventie (verzoeker). De advocaat van verzoeker heeft zich bij brief van 6 oktober 2015 tegen aanvulling verzet en verzocht de beslissing op (de ontvankelijkheid van) het verzoek tot aanvulling te doen nemen door een andere rechter. Dit laatste verzoek is bij brief van de griffier van 7 oktober 2015 afgewezen.
1.3
Bij op 7 oktober 2015 ontvangen faxbericht heeft verzoeker een verzoek tot wraking van de rechter ingediend in de procedure die heeft geleid tot het vonnis. Het verzoek ziet met name op de (on)partijdigheid van de rechter inzake het verzoek tot aanvulling.
1.4
Op 22 oktober 2015 heeft de rechter de wrakingskamer bericht niet in het verzoek te berusten, een schriftelijke reactie op het verzoek gegeven en laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
1.5
Het verzoek is behandeld ter zitting van de wrakingskamer op 10 december 2015, waar verzoeker met zijn advocaat is verschenen en zijn verzoek heeft toegelicht.
1.6
Uitspraak is bepaald op heden.

2.De grondslagen van het verzoek

Verzoeker heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat – zoals hij in zijn reactie op het aanvullingsverzoek onweerlegbaar heeft aangetoond – het vonnis op een rechterlijke misslag berust. Beoordeling van het aanvullingsverzoek zou meebrengen dat de rechter over haar eigen misslag moet beslissen. Daarbij kan zij onmogelijk objectief, neutraal en onpartijdig zijn. Artikel 32 Rv schrijft ook geenszins een beslissing op het aanvullingsverzoek voor door dezelfde rechter die verzuimd heeft te beslissen. Gezien de parlementaire geschiedenis is juist beslissing door een andere rechter aangewezen, zeker nu hoger beroep tegen het vonnis aanhangig is. Het feit dat de rechter zich niet wil onthouden van de beslissing op het aanvullingsverzoek vormt reeds een aanwijzing voor het ontbreken van onpartijdigheid. Verzoeker leidt ook uit een andere ervaring met de rechter af dat zij niet de vereiste neutraliteit in acht neemt en het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden. Bij haar vonnis in de zaak met nummer [zaaknummer 2] , ook van 26 augustus 2015, heeft de rechter namelijk een passage uit een ander vonnis van een andere rechtbank geciteerd en die overweging tot de hare gemaakt, zonder partijen in de gelegenheid te stellen zich hierover uit te laten, en bovendien ten onrechte aangenomen dat dit vonnis in kracht van gewijsde zou zijn gegaan. Deze taakopvatting van de rechter heeft verzoeker gegriefd en hem het gevoel gegeven dat van een serieuze, objectieve en deskundige, de rechtspraak passende berechting van zijn zaken door deze rechter geen sprake kan zijn.

3.De reactie van de rechter

Volgens de rechter wordt op een aanvullingsverzoek krachtens artikel 32 Rv in beginsel beslist door de rechter die het vonnis heeft gewezen. De ruimte die de wet laat voor beslissing door een andere rechter is bedoeld voor gevallen waarin de rechter die het vonnis heeft gewezen niet (meer) in staat is op het verzoek te beslissen en betekent niet dat de volgorde moet worden omgedraaid. Noch het feit dat verzoeker hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis, noch de grieven waaruit volgens verzoeker blijkt dat het vonnis op een kennelijk misslag berust, kunnen leiden tot de vrees van vooringenomenheid als de rechter op het verzoek tot aanvulling zou beslissen. De rechter heeft in het vonnis in de zaak met nummer [zaaknummer 2] een openbare en gepubliceerde uitspraak in een zaak waarin een zelfde rechtsvraag aan de orde was, gemotiveerd toegepast.

4.De beoordeling

4.1
Ter zitting van de wrakingskamer heeft verzoeker verklaard dat partijdigheid van de rechter in subjectieve zin –dat wil zeggen dat zij persoonlijk vooringenomen zou zijn tegen verzoeker – niet aan de orde is. De wrakingskamer dient dan ook slechts de vraag te beantwoorden of sprake is van partijdigheid in objectieve zin, dat wil zeggen van controleerbare feiten en omstandigheden die verzoeker redelijkerwijs grond kunnen geven te vrezen dat de rechter niet onpartijdig op het verzoek van de andere partij tot aanvulling van het vonnis zal beslissen. In dat kader dient de wrakingskamer eerst te beoordelen of verzoeker in zijn wrakingsverzoek ontvankelijk is.
4.2
Slechts ten aanzien van een rechter die een zaak (nog) in behandeling heeft, is een verzoek tot wraking ontvankelijk. Weliswaar was de behandeling van de zaak van verzoeker (als verweerder in reconventie) met het vonnis geëindigd, maar die behandeling is door het verzoek tot aanvulling in zoverre heropend. Of de wederpartij van verzoeker in dat laatste verzoek ontvankelijk is, beoordeelt niet de wrakingskamer maar de rechter die op dat verzoek beslist. Verzoeker kan daarom in zijn wrakingsverzoek worden ontvangen.
4.3
Ingevolge artikel 32 Rv vult de rechter te allen tijde op verzoek van een partij zijn vonnis aan indien hij heeft verzuimd te beslissen over een onderdeel van het gevorderde. De kennelijke bedoeling van de wetgever hierbij is dat de rechter die het vonnis waarvan aanvulling wordt gevraagd heeft gewezen, beslist op het aanvullingsverzoek. Dat is ook de standaard in de praktijk. Bij het al dan niet honoreren van het aanvullingsverzoek dient de rechter immers na te gaan of is verzuimd te beslissen over een onderdeel van het gevorderde. Dat kan de rechter die het vonnis heeft gewezen als beste, en soms als enige. Er zijn naar het inzicht van de wrakingskamer in deze zaak twee mogelijkheden: de rechter heeft (in gedachten) beslist het vonnis in reconventie niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren maar verzuimd deze beslissing in haar overwegingen te motiveren, of de rechter heeft (in gedachten) beslist het vonnis in reconventie uitvoerbaar bij voorraad te verklaren maar verzuimd deze beslissing in het dictum op te nemen. De rechter kan zelf als beste, wellicht als enige, nagaan welke van beide mogelijkheden (of toch een andere) de oorzaak van het ontbreken van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het vonnis in reconventie is.
4.4
Als het vonnis al op een rechterlijke misslag berust – daarover oordeelt niet de wrakingskamer maar het hof in hoger beroep en zonodig de voorzieningenrechter in een executiegeschil – vormt dit geen grond voor de vrees van vooringenomenheid van de rechter bij haar beslissing op het aanvullingsverzoek. De beslissingen in het vonnis en de motivering daarvan liggen thans in hoger beroep voor. De vraag of is verzuimd te beslissen op de vordering om de veroordeling in reconventie uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, kan de rechter beantwoorden zonder opnieuw op haar verdere beoordeling van het geschil in te hoeven gaan.
4.5
De wijze van rechtsvinding door de rechter in een andere zaak van verzoeker – het tot de hare maken van de overwegingen in weer een ander vonnis (ook met verzoeker als partij) zonder partijen daarover te horen – is wellicht opmerkelijk te noemen. Voor de vrees dat de rechter het aanvullingsverzoek niet onpartijdig zal beoordelen, vormt deze – ook aan hoger beroep onderworpen – wijze van rechtsvinding objectief genomen echter geen grond. Verzoeker kan de handelwijze van de rechter niet fraai, onprofessioneel en zelfs grievend vinden, maar hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij daarom van deze rechter geen onpartijdige beoordeling van het aanvullingsverzoek kan verwachten.
4.6
Nu niet is gebleken van feiten of omstandigheden die zouden moeten leiden tot de conclusie dat er gronden zijn voor het aannemen van objectiveerbare partijdigheid of een objectiveerbare schijn van partijdigheid bij de rechter, is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek ongegrond is en daarom moet worden afgewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.M.M. Kleijkers, voorzitter, en mr. E.P. van Unen en mr. M.M. Vanhommerig, leden, in tegenwoordigheid van J.N. Buddeke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 december 2015.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.