3.3Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Op 28 mei 2014 heeft [slachtoffer 1] aangifte gedaan van huisvredebreuk. Zij heeft verklaard dat zij op 26 mei 2014 in haar woning aan de [adres 2] was, samen met haar buurvrouw. Op een gegeven moment hoorde zij gerommel aan haar voordeur en zag zij dat haar ex-vriend [verdachte] de woning binnen kwam. Nadat zij hem duidelijk maakte dat hij weg moest gaan, weigerde hij dat.De buurvrouw van aangeefster is als getuige gehoord en heeft verklaard dat zij in de woning van [slachtoffer 1] was toen plotseling een man de woning binnen kwam. De man gaf aan dat hij met [slachtoffer 1] wilde praten en [slachtoffer 1] gaf aan dat niet te willen. [slachtoffer 1] had haar al eerder verteld dat haar ex vaak haar woning binnenkwam en dat zij dat niet wilde.Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 26 mei 2014 in de woning van [slachtoffer 1] aanwezig was.
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 26 mei 2014 schuldig heeft gemaakt aan huisvredebreuk. Uit de verklaring van aangeefster blijkt dat verdachte in de woning kwam en dat zij tegen hem heeft gezegd dat ze dit niet wilde. Dit laatste wordt bevestigd door de getuige [getuige 1]. Verdachte heeft bevestigd dat hij die dag in de woning van zijn ex-vriendin [slachtoffer 1] aanwezig was. Door onder die omstandigheden niet te vertrekken heeft verdachte huisvredebreuk gepleegd.
De rechtbank acht echter niet bewezen dat daarbij door verdachte is gedreigd of geweld is gebruikt en zal hem van die bestanddelen van de tenlastelegging partieel vrijspreken. Zij overweegt daartoe dat het dreigen met en gebruik van geweld enkel uit de aangifte van [slachtoffer 1] naar voren komt. De getuige heeft daaromtrent niets verklaard, er is geen letsel bij aangeefster geconstateerd en verdachte ontkent dat hij haar heeft aangeraakt of bedreigd. Dit deel van de aangifte vindt derhalve geen steun in andere bewijsmiddelen, waardoor er onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van het geweldsbestanddeel te komen.
Feit 2
Op 25 augustus 2014 heeft [slachtoffer 1] wederom aangifte gedaan tegen verdachte. Zij heeft verklaard dat zij die dag in haar woning aan de [adres 2] was toen haar ex-vriend [verdachte] plotseling voor de deur stond. Hij liep langs haar naar binnen. In de woning bedreigde hij haar met een mes en zei hij dat hij haar kapot zou steken als ze de politie zou bellen. Na een woordenwisseling pakte hij haar telefoon af en rende daarmee naar buiten. Daar haalde hij de geheugenkaart eruit, gaf de telefoon terug en rende weg. Bij thuiskomst ontdekte aangeefster dat hij ook haar portemonnee met daarin € 20,- en een ABN Amro bankpas had meegenomen.Na zijn aanhouding op 26 augustus 2014 worden bij de fouillering van verdachte onder andere een micro SD kaartje, een VGZ zorgpas en een ABN Amro betaalpas ten name van [slachtoffer 1] en een Filmclub Clubcard aangetroffen.Deze goederen worden door aangeefster [slachtoffer 1] herkend als haar eigendom.Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 25 augustus 2014 in de woning van [slachtoffer 1] is geweest.
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een portemonnee inhoudende geld, een ABN Amro bankpas en een geheugenkaart van [slachtoffer 1] heeft gestolen.
Verdachte heeft ter terechtzitting weliswaar ontkend deze spullen te hebben gestolen, maar de rechtbank hecht aan deze ontkenning geen geloof. Als verklaring voor het bezit van de pasjes van [slachtoffer 1] heeft verdachte aangevoerd dat hij deze pasjes al enige tijd geleden van [slachtoffer 1] had gekregen, zodat hij boodschappen voor haar kon doen en medicijnen kon halen bij de apotheek en dat hij ze daarna niet teruggegeven zou hebben. [slachtoffer 1] had er ook niet om gevraagd. Deze verklaring van verdachte acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig, nu een bankpas en een zorgpas belangrijke persoonlijke eigendommen zijn waarvan de rechtbank zich niet voor kan stellen dat aangeefster deze voor langere tijd aan verdachte zou afstaan waardoor zij er al die tijd geen gebruik van zou kunnen maken. Zeker niet nu zij en verdachte in die tijd niet meer samenwoonden en er de nodige onderlinge problemen en spanningen waren.
De rechtbank acht echter niet bewezen dat verdachte bij de diefstal heeft gedreigd met een mes en heeft gezegd dat hij [slachtoffer 1] kapot zal steken. De rechtbank zal verdachte van die bestanddelen van de tenlastelegging partieel vrijspreken. Zij overweegt daartoe dat het dreigen met het mes enkel uit de aangifte van [slachtoffer 1] naar voren komt. Verdachte ontkent dat hij haar heeft bedreigd. De aangifte vindt op dit punt derhalve geen steun in andere bewijsmiddelen, waardoor er onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van het geweldsbestanddeel te komen.
Feit 3
Op 16 augustus 2014 heeft [slachtoffer 2] aangifte gedaan van een straatroof, gepleegd te Maastricht door een man met een donkere huidskleur, waarbij haar schoudertas werd gestolen. Hierbij zijn onder andere een sleutelbos, een OV-chipkaart en een autosleutel gestolen. Deze spullen zijn op 26 augustus 2014 tijdens de insluitingsfouillering bij de verdachte aangetroffenen zijn door de aangeefster herkend als haar eigendom.Verdachte heeft iedere betrokkenheid bij de straatroof ontkend en heeft verklaard dat de spullen van aangeefster in een tas zaten die hij als onderpand van een onbekende man heeft afgenomen.
De rechtbank overweegt dat in het dossier geen enkel bewijsmiddel voorhanden is waaruit blijkt dat verdachte op enige wijze betrokken is geweest bij de straatroof op 16 augustus 2014. Het enkele feit dat bij verdachte bijna twee weken later goederen worden aangetroffen die bij de straatroof zijn buitgemaakt, levert onvoldoende bewijs op dat het verdachte was die deze straatroof heeft gepleegd. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de straatroof, zoals die onder 3 primair ten laste is gelegd.
Wel acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan heling van de goederen die bij hem zijn aangetroffen. Hij had immers ten tijde van de verwerving kunnen (en moeten) vermoeden dat deze goederen van diefstal afkomstig waren, nu verschillende van de bij hem aangetroffen goederen op naam van iemand anders waren gesteld en het bovendien om goederen gaat waar iemand niet vrijwillig afstand van doet.
Feit 4
Op 14 augustus 2014 heeft [slachtoffer 4] aangifte gedaan van een straatroof, gepleegd te Maastricht door een negroïde man. Deze man fietste achter haar aan en trok op een gegeven moment aan haar schoudertas, waardoor zij beiden ten val kwamen. Na een worsteling pakte de man de tas en ging ervan door. In haar tas zat een portemonnee met daarin onder meer een klantenkaart van Hunckemöller en een GSM Samsung Galaxy S1.
Tijdens de insluitingsfouillering van de verdachte op 26 augustus 2014 worden een aantal pasjes aangetroffen, waaronder een klantenkaart van Hunckemöller. Deze blijkt na onderzoek op naam te staan van aangeefster [slachtoffer 4]. Onderzoek naar de GSM van aangeefster levert op dat deze op 14 september 2014 in gebruik is bij [betrokkene]. De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat de betreffende telefoon is ingekocht door telefoonwinkel Militelecom te Heerlen en dat de man die deze telefoon aan de telefoonwinkel heeft verkocht zich legitimeerde met een paspoort ten name van [slachtoffer 3] en als adres [adres 1] opgaf. Verdachte ontkent iedere betrokkenheid bij de straatroof.
De rechtbank overweegt dat vast staat dat enkele van de spullen die bij de straatroof op 14 augustus 2014 zijn buitgemaakt twaalf dagen later bij de verdachte zijn aangetroffen. Dat is echter bijna twee weken later. Op de enkele grond van dit aantreffen kan de rechtbank daarom niet vaststellen dat de spullen door verdachte gestolen zijn.
Ten aanzien van GSM overweegt de rechtbank nog dat zij niet met voldoende zekerheid kan vaststellen dat verdachte de persoon is geweest die, met gebruikmaking van het paspoort ten name van [slachtoffer 3] en met opgave van het adres [adres 1], de buitgemaakte telefoon aan de telefoonwinkel heeft verkocht.
Maar zelfs als de rechtbank de officier van justitie zou volgen in zijn aanname dat die persoon wel verdachte is geweest, dan zou dat nog steeds geen onomstotelijk bewijs opleveren dat het ook verdachte was die de straatroof heeft gepleegd.
Gelet op dit alles acht de rechtbank onvoldoende bewijs voorhanden voor de betrokkenheid van verdachte bij de straatroof op 14 augustus 2014. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van deze straatroof, zoals die onder 4 ten laste is gelegd.
Feit 5
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld paspoort gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte;
- het proces-verbaal omtrent zijn aanhouding.