ECLI:NL:RBLIM:2015:10416

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 november 2015
Publicatiedatum
14 december 2015
Zaaknummer
03/210111 \ HA RK 15-186
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van kantonrechter in verkeershandhavingzaak

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg op 26 november 2015 een verzoek tot wraking behandeld van verzoeker tegen mr. M.P.F. van Dooren, kantonrechter in de rechtbank Limburg. Het wrakingsverzoek is ingediend naar aanleiding van een zitting op 30 juli 2015, waar verzoeker een beroepszaak had tegen een beslissing van de officier van justitie. Tijdens deze zitting heeft de kantonrechter aan verzoeker meegedeeld dat hij zekerheid moest stellen voordat zijn beroep in behandeling kon worden genomen. Verzoeker interpreteerde deze mededeling als een aanwijzing van vooringenomenheid van de kantonrechter, omdat hij meende dat de kantonrechter hem al op voorhand 'schuldig' had verklaard.

De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van de criteria voor rechterlijke onpartijdigheid. Het subjectieve criterium, dat kijkt naar de persoonlijke overtuiging van de verzoeker, werd niet als voldoende onderbouwd beschouwd. De wrakingskamer concludeerde dat de kantonrechter verzoeker enkel had gewezen op een wettelijke verplichting en dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid. De wrakingskamer oordeelde dat verzoeker de mededeling van de kantonrechter verkeerd had geïnterpreteerd en dat er geen gronden waren voor het aannemen van partijdigheid.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen, waarbij werd benadrukt dat de kantonrechter zijn oordeel niet vooraf had gevormd en dat verzoeker het recht had om zijn zaak te bepleiten. De beslissing werd genomen door de meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en is op dezelfde dag uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Wrakingskamer
Zittingslocatie Roermond
Datum beslissing: 26 november 2015
Zaaknummer: 03/210111 \ HA RK 15-186
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingsverzoeken
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats verzoeker] aan het adres [adres verzoeker] ,
verzoeker,
indiener van een verzoek dat strekt tot wraking van:
mr. M.P.F. van Dooren, kantonrechter in de rechtbank Limburg, (hierna ook: de kantonrechter).

1.Procesverloop

1.1.
Op 30 juli 2015 heeft de behandeling plaatsgehad van de beroepszaak ex artikel 9 van de Wet Administratiefrechtelijke Handhaving Verkeersvoorschriften (WAHV), welk beroep is ingediend door verzoeker tegen de beslissing van de officier van justitie met CJIB-nummer [CJIB-nummer]. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt.
1.2.
Verzoeker heeft de kantonrechter bij brief van 5 augustus 2015 - ter griffie ingekomen op 10 augustus 2015 - gewraakt. Bij brief van de griffier van 25 augustus 2015 is verzoeker in de gelegenheid gesteld het wrakingsverzoek van een nadere onderbouwing te voorzien. Verzoeker heeft daarop bij schrijven van 28 augustus 2015 gereageerd.
1.3.
De kantonrechter heeft de wrakingskamer bericht niet in het verzoek tot wraking te berusten. De kantonrechter heeft schriftelijk op het wrakingsverzoek gereageerd en heeft voorts aangegeven niet ter zitting te zullen verschijnen.
1.4.
Het wrakingsverzoek is behandeld ter zitting van 12 november 2015, waar verzoeker is verschenen.
1.5.
Verzoeker heeft ter zitting het verzoek nader toegelicht.
1.6.
De wrakingskamer heeft de datum van de uitspraak bepaald op heden.

2.De gronden van het wrakingsverzoek

Als grond voor het wrakingsverzoek heeft verzoeker aangevoerd dat de kantonrechter ter zitting reeds – nog voordat verzoeker zijn zaak heeft bepleit en zijn verweer heeft gevoerd – aan verzoeker heeft meegedeeld dat hij moet betalen. Verzoeker ziet in die mededeling vooringenomenheid van de kantonrechter.

3.Het standpunt van de kantonrechter

De kantonrechter heeft in een schriftelijke reactie aangegeven dat hij verzoeker ter zitting heeft meegedeeld dat de wetgever heeft bepaald, dat voordat een beroepschrift in behandeling kan worden genomen, er zekerheid gesteld dient te worden en dat – bij gegrondverklaring van het beroep – deze zekerheid zal worden terugbetaald.

4.De beoordeling van het verzoek

4.1.
De wrakingskamer beoordeelt louter of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter ten opzichte van een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van een verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
De vraag of sprake is van rechterlijke partijdigheid moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve en het objectieve criterium. Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van een rechter, dat door een verzoeker de conclusie moet worden getrokken dat deze rechter partijdig is. Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een bij een verzoeker bestaande, objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij de rechter ontbreekt, waarbij ook de schijn van partijdigheid van belang is.
4.2.
Ten aanzien van het subjectieve criterium oordeelt de wrakingskamer dat er in het onderhavige verzoek tot wraking door verzoeker geen feiten of omstandigheden zijn gesteld waaruit zou kunnen worden afgeleid dat er sprake is van subjectieve partijdigheid. De wrakingskamer zal dan ook enkel beoordelen of er sprake geweest kan zijn van objectieve partijdigheid.
4.3.
Ten aanzien van het objectieve criterium wordt het navolgende overwogen.
De door verzoeker aangevoerde grond die tot het wrakingsverzoek heeft geleid ziet op de door de kantonrechter ter zitting gedane mededeling met de strekking dat verzoeker gehouden is zekerheid te stellen alvorens zijn beroep in behandeling wordt genomen. De wrakingskamer constateert dat de kantonrechter verzoeker daarmee heeft gewezen op een wettelijk voorschrift uit de WAHV. Verzoeker heeft uit die mededeling ten onrechte afgeleid dat de kantonrechter zijn beslissing in deze zaak al had genomen en dat zijn beroep niet zou slagen. De wrakingskamer is van oordeel dat er in casu sprake is van miscommunicatie en dat uit de mededeling van de kantonrechter niet de schijn van partijdigheid kan worden afgeleid. Uit niets kan worden afgeleid dat de kantonrechter verzoeker het recht om op te komen tegen de aan hem opgelegde sanctie heeft willen ontzeggen, noch dat de kantonrechter zijn oordeel al klaar had ongeacht de inbreng van verzoeker. Verzoeker heeft de volgens hem door de kantonrechter geplaatste opmerking kennelijk verkeerd opgevat dan wel verkeerd begrepen. Verzoeker is naar het oordeel van de wrakingskamer ten onrechte uitgegaan van vooringenomenheid van de kantonrechter.
4.4.
Voor het overige heeft verzoeker geen feiten of omstandigheden gesteld die zouden moeten leiden tot de conclusie dat er gronden zijn voor het aannemen van objectiveerbare partijdigheid of een objectiveerbare schijn van partijdigheid bij de rechter. Op grond van het bovenstaande is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek ongegrond is en daarom moet worden afgewezen.

5.Beslissing

De wrakingskamer van de rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking van mr. M.P.F. van Dooren af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. F. Oelmeijer, voorzitter, M.B.T.G. Steeghs en V.P. van Deventer, leden, bijgestaan door P.J.C. Hendriks als griffier en uitgesproken op 26 november 2015.