ECLI:NL:RBLIM:2015:10317

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 december 2015
Publicatiedatum
10 december 2015
Zaaknummer
C/03/213091 / KG ZA 15-573
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van verlof tot tenuitvoerlegging van een Duitse onderhoudsverplichting en opheffing van beslag

In deze zaak, die op 10 december 2015 door de Rechtbank Limburg is behandeld, gaat het om een kort geding betreffende kinderalimentatie. De eiser, die onderhoudsplichtig is voor zijn dochter, heeft geen betalingen meer verricht sinds 1999. De gedaagde heeft in 2012 verlof tot tenuitvoerlegging van een Duitse beschikking verkregen, maar de eiser stelt dat de vordering is verjaard. De voorzieningenrechter oordeelt dat op de onderhoudsverplichtingen Duits recht van toepassing is, en dat de verjaringstermijnen volgens dit recht zijn overschreden. De rechter concludeert dat de gedaagde haar recht op uitkering van levensonderhoud heeft verwerkt, en schorst het verleende verlof tot tenuitvoerlegging. Tevens worden de gelegde beslagen opgeheven, omdat de in beslag genomen auto niet van de eiser is. De gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/213091 / KG ZA 15-573
Vonnis in kort geding van 10 december 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. Y.K. Kunze;
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.J. Baltus.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
Bij Beschluss van 9 februari 1996 van het Amtsgericht Aachen (Duitsland) is bepaald dat [eiser] onderhoudsplichtig is voor zijn toen nog minderjarige dochter, [gedaagde] , geboren op [geboortedag] 1989. Vaststaat dat [eiser] tot 1999 de verschuldigde onderhoudsbijdrage rechtstreeks heeft betaald aan het Jugendamt. Nadien heeft hij echter geen betalingen meer verricht.
2.2.
Bij beschikking van 18 januari 2012 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank verlof tot tenuitvoerlegging verleend van voormeld Beschluss. Deze beschikking is op 22 mei 2015 aan [eiser] betekend. Tegelijk met die betekening is [eiser] bevolen een bedrag van € 32.593,62 aan achterstallige onderhoudsbijdrage te voldoen. Op 5 oktober 2015 heeft [gedaagde] executoriaal beslag gelegd op een door [eiser] gebruikte auto, en op 28 oktober 2015 heeft [gedaagde] derdenbeslag laten leggen op een bankrekening van [eiser] bij de ING Bank N.V.
2.3.
[eiser] stelt dat de vordering ter zake de onderhoudsbijdrage is verjaard, subsidiair stelt [eiser] dat [gedaagde] haar rechten op de onderhoudsbijdrage heeft verwerkt. Hij stelt daartoe dat op de onderhavige vordering Duits recht van toepassing is. Naar Duits recht verjaart een rechterlijke titel na dertig jaar, en verjaren verschuldigde onderhoudstermijnen na drie jaar. Subsidiair stelt [eiser] , onder verwijzing naar een drietal overgelegde Duitse rechterlijke oordelen, dat een bijdrage in het ouderhoud van een kind binnen één jaar na opeisbaarheid daarvan moet worden opgeëist op straffe van verwerking van het recht daartoe.
2.4.
Ter onderbouwing van de stelling dat de vordering van [gedaagde] is verjaard, althans dat zij haar recht op de onderhoudsbijdrage heeft verwerkt, voert hij aan dat hij na 1999 niets meer van [gedaagde] heeft gehoord. Ook nadat [gedaagde] in 2007 de achttienjarige leeftijd had bereikt, heeft [gedaagde] niet binnen drie jaar daarna actie ondernomen jegens [eiser] .
2.5.
Het gelegde beslag op de auto moet volgens hem worden opgeheven, omdat de inbeslaggenomen auto niet zijn eigendom is, maar van de leasemaatschappij waarvan hij deze auto heeft geleaset.
2.6.
[eiser] vordert op grond van het vorenstaande dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] verbiedt om het verlof van de rechtbank van 18 januari 2012, gegeven voor het besluit van het Amtsgericht Aachen van 9 februari 1966 ten uitvoer te leggen, althans het besluit schorst, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag of gedeelte daarvan, met een maximum van € 5.000,--, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom;
[gedaagde] veroordeelt om het op 28 oktober 2015 gelegde beslag onder ING Bank NV, alsmede het op 5 oktober 2015 gelegde beslag op de Renault Mégane, met kenteken [kenteken] , op te heffen binnen vierentwintig uur na betekening van het te dezen te wijzen vonnis, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft;
[gedaagde] veroordeelt in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen het (na)salaris en de verschotten van de advocaat van [eiser] . [gedaagde] voert verweer.
2.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen nemen terecht tot uitganspunt dat op de onderhoudsverplichtingen Duits recht van toepassing is. Dat volgt uit het het Verdrag inzake de wet die van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (verdrag van ’s-Gravenhage van 2 oktober 1973). Op grond van artikel 10:14 BW bepaalt het recht dat van toepassing is op de rechtsverhouding waaruit het recht of een rechtsverhouding is ontstaan ook of de vordering is verjaard of is vervallen. Dat betekent dat de vraag of de omstreden vordering is verjaard, of dat [gedaagde] het recht daarop heeft verwerkt, wordt beheerst door Duits recht.
3.2.
[gedaagde] heeft terecht niet betwist dat de termijn voor de verjaring van een (rechterlijke) titel naar Duits recht dertig jaar bedraagt en dat de onderhoudstermijnen naar Duits recht na drie jaar verjaren en dat de aanspraak op een onderhoudsbijdrage van een kind op een ouder een verjaart drie jaar nadat het kind 18 achttien jaar is geworden. Ten slotte heeft [gedaagde] ook niet betwist dat naar Duits recht het recht op een onderhoudstermijn na één jaar aan rechtsverwerking onderhevig is.
3.3.
Vaststaat dat [gedaagde] na 1999 geen juridische stappen heeft gezet, noch anderszins actie heeft ondernomen om de onderhoudstermijnen van [eiser] te innen. Ook nadat [gedaagde] in 2007, toen zij achttien was geworden, en zelf het innen van de onderhoudstermijnen ter hand had genomen, heeft zij, in ieder geval niet binnen een termijn van drie jaar nadien, actie ondernomen om de termijnen alsnog te innen. [gedaagde] heeft ter zitting erkend dat zij zich niet (schriftelijk) tot [eiser] heeft gewend.
3.4.
Op grond van het vorenstaande moet in ieder geval worden geoordeeld dat in het licht van de door [eiser] ter zitting aangehaalde Duitse jurisprudentie aannemelijk is dat [gedaagde] haar recht op uitkering van levensonderhoud heeft verwerkt, zo dat recht al niet is verjaard. Dat betekent dat het verleende verlof tot tenuitvoerlegging van het bedoelde Beschluss in ieder geval moet worden geschorst.
3.5.
Het op de auto gelegde executoriale beslag moet reeds daarom worden opgeheven, omdat de in beslag genomen auto niet eigendom van [eiser] is. Ook het onder de ING Bank gelegde executoriale derdenbeslag moet worden opgeheven. Nu de voorzieningenrechter zelf kan overgaan tot opheffing, zal de voorzieningenrechter [gedaagde] niet veroordelen om zelf de opheffing te bewerkstelligen.
3.6.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 94,19;
- griffierecht € 285,00;
- salaris advocaat €
816,00;
Totaal € 1.195,19.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
4.1.
schorst het verlof tot tenuitvoerlegging van de rechtbank van 18 januari 2012, gegeven met betrekking tot het Beschluss van het Amtsgericht Aachen van 9 februari 1996, ten uitvoer te leggen, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag of een gedeelte daarvan, met een maximum van € 5.000,--, totdat op het geschil in een bodemprocedure zal zijn beslist;
4.2.
heft op het op 5 oktober 2015 gelegde beslag op de Renault Mégane, met kenteken [kenteken] ;
4.3.
heft op het ten laste van [eiser] op 28 oktober 2015 gelegde beslag onder ING Bank NV;
4.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.195,19;
4.5.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
4.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;+
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: MT