ECLI:NL:RBLIM:2015:10102

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 december 2015
Publicatiedatum
3 december 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 1368u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de Wet WIA voor grensarbeiders en de gevolgen van ziekmelding in het buitenland

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 3 december 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, geboren op 29 april 1958, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser ontvangt sinds 10 september 2007 een uitkering op grond van de Wet WIA. Hij is in mei 2010 in loondienst gaan werken bij een rijschool in Genk, België. Na een ziekmelding op 11 oktober 2012 en beëindiging van het dienstverband op 28 november 2012, ontving eiser een ziekengelduitkering van de Socialistische Mutualiteit in België, die per 21 oktober 2013 eindigde. Eiser heeft vervolgens een werkloosheidsuitkering ontvangen op basis van zijn status als grensarbeider onder de EG-verordening 883/2004.

Eiser heeft op 9 oktober 2014 verzocht om een garantie-uitkering en/of herziening van zijn WIA-dagloon, omdat hij meende dat er sprake was van een periode van ziekte van 104 weken vanuit zijn dienstverband. De verweerder heeft echter in het primaire besluit van 6 november 2014 en het bestreden besluit van 12 maart 2015 geoordeeld dat eiser niet in aanmerking komt voor deze uitkeringen, omdat hij niet verzekerd is voor het Nederlandse recht en de wachttijd van 104 weken niet is volgelopen.

Tijdens de zitting op 17 november 2015 heeft de gemachtigde van eiser aangevoerd dat er sprake is van ongeoorloofde discriminatie, maar dit standpunt werd niet onderbouwd. De rechtbank oordeelde dat het primaire standpunt van verweerder juist was en dat er geen aanleiding was om het subsidiaire standpunt te beoordelen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 3 december 2015, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK limburg
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 15/1368
uitspraak van de meervoudige kamer van 3 december 2015 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. J. Schepers),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Heerlen), verweerder
(gemachtigde: mr. K. van der Wal).
Procesverloop
Bij besluit van 6 november 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist dat eiser niet in aanmerking komt voor een dagloonherziening dan wel een garantie-uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA).
Bij besluit van 12 maart 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2015. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser, geboren op 29 april 1958, ontvangt sinds 10 september 2007 een uitkering op grond van de Wet WIA. Met ingang van mei 2010 is eiser in loondienst gaan werken bij een rijschool in Genk, België. Op 11 oktober 2012 is eiser ziek uitgevallen, waarna op 28 november 2012 het dienstverband is geëindigd. Wegens de ziekmelding is aan eiser per datum ziekmelding een ziekengelduitkering toegekend door de Socialistische Mutualiteit in België. Deze uitkering is per 21 oktober 2013 beëindigd. Vervolgens heeft verweerder aan eiser per 21 oktober 2013 in zijn hoedanigheid van ‘grensarbeider’ en onder toepassing van de EG-verordening 883/2004 een werkloosheidsuitkering toegekend.
2. Eiser beoogt per 9 oktober 2014 in aanmerking te komen voor een garantie-uitkering en/of een herziening van zijn WIA-dagloon, nu in zijn ogen per genoemde datum sprake is van een periode van ziekte van 104 weken vanuit het dienstverband bij de rijschool.
3. Verweerder stelt zich echter primair op het standpunt (verwoord in het primaire besluit van 6 november 2014) dat eiser hiervoor niet in aanmerking komt, omdat hij niet verzekerd is voor het Nederlandse recht. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt (zo blijkt uit de aanvulling in het bestreden besluit van 12 maart 2015) dat er geen ‘tweede recht’ op een WIA-uitkering is ontstaan, in die zin dat het WIA-dagloon wordt herzien of een garantie-uitkering wordt toegekend, omdat de wachttijd van 104 weken niet is volgelopen. Eiser ontvangt immers per 21 oktober 2013 onafgebroken een WW-uitkering.

4.De rechtbank overweegt als volgt.

5. Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Wet WIA zijn – kort gezegd – alleen werknemers in de zin van de Ziektewet (ZW) beschermd. Uit artikel 3, tweede lid, van de ZW in samenhang gelezen met artikel 3a van de ZW volgt samengevat, dat degene die zijn dienstbetrekking buiten Nederland vervult niet als werknemer in de zin van de ZW wordt beschouwd tenzij dit uit de bepalingen van een verdrag of een besluit van volkenrechtelijke organisatie voortvloeit. De Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees parlement en de Raad van 29 april 2014 regelt de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels van de Lidstaten. In artikel 11, derde lid, onder a, van deze Verordening is bepaald dat degene die werkzaamheden al dan niet in loondienst verricht in een lidstaat, de wetgeving van die lidstaat geldt. Een en ander brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich mee, dat ter zake van eisers ziekmelding uit zijn werk in Genk (België) geen recht ontstond op uitkering ingevolge de Wet WIA. Daarmee kan er ook geen sprake zijn van uitsluiting van dat recht als bedoeld in artikel 43, onderdeel a, ten eerste van die wet. Dat laatste nu is voorwaarde voor de mogelijkheid van toepassing van zowel de dagloonherziening op grond van artikel 13a als van de garantieregeling van artikel 62, vijfde lid. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiser laatstelijk een WW-uitkering heeft genoten. Het in het primaire besluit verwoorde (en in het besluit op bezwaar volgens de gemachtigde van verweerder ter zitting kennelijk gehandhaafde) primaire standpunt van verweerder is derhalve juist.
6. Ter zitting heeft eisers gemachtigde naar voren gebracht dat hij tevens blijft bij zijn in de gronden van beroep ingenomen standpunt dat sprake is van ongeoorloofde discriminatie. Het zou volgens hem voor het te gelde maken van het recht op een WIA‑uitkering geen verschil mogen uitmaken of de werkzaamheden zijn verricht in Nederland dan wel in België. Dit standpunt is echter geenszins onderbouwd en treft reeds daarom geen doel. Het betoog van eiser ter zitting dat verweerder hem had moeten waarschuwen voor de mogelijke gevolgen van het aanvaarden van een dienstbetrekking buiten Nederland en het vervolgens ziek worden vanuit die dienstbetrekking, wat daar ook van zij, leidt evenmin tot de conclusie dat het primaire standpunt van verweerder rechtens onjuist is.
7. Omdat het primaire standpunt van verweerder stand houdt, ziet de rechtbank geen aanleiding om tevens het subsidiaire standpunt te beoordelen.

8.Het beroep is ongegrond.

9.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. E.J. Govaers, voorzitter, en mr. C.M. Nollen en
mr. P.J. Voncken, leden, in aanwezigheid van mr. W.A.M. Bocken, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 december 2015.
w.g. W. Bocken,
griffier
w.g. E.J. Govaers,
voorzitter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 3 december 2015
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.