ECLI:NL:RBLIM:2015:1003

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 februari 2015
Publicatiedatum
6 februari 2015
Zaaknummer
03/659515-13, 03/659257-13
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing met vuurwapens en verboden wapens; strafrechtelijke vervolging en bewijsvoering

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 4 februari 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van afpersing en het voorhanden hebben van verboden wapens. De zaak betreft twee parketnummers: 03/659515-13 en 03/659257-13. De verdachte werd beschuldigd van het dreigen met vuurwapens en het afpersen van twee slachtoffers op 7 december 2013 in Hout-Blerick, waarbij een bedrag van 2000 euro en een mobiele telefoon werden geëist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met mededaders, de slachtoffers onder bedreiging van geweld heeft gedwongen tot afgifte van geld en goederen. Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie, alsook van het bezit van valse bankbiljetten en amfetamine. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en mededaders als betrouwbaar beoordeeld en heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 22 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en heeft een schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummers : 03/659515-13 en 03/659257-13 (gevoegd)
Datum uitspraak : 4 februari 2015
Tegenspraak overeenkomstig artikel 279 Wetboek van Strafvordering
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
Raadsman is mr. R.T.A.G. Keller, advocaat te Tilburg.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 21 januari 2015. De rechtbank heeft op deze terechtzitting de voeging bevolen van de bij afzonderlijke dagvaarding met parketnummer 03/659515-13 en bij dagvaarding met parketnummer 03/659257-13 aangebrachte zaken.
De rechtbank heeft op 21 januari 2015 gehoord: de officier van justitie en de raadsman van de verdachte.

2.De tenlastelegging

De verdachte staat terecht:
in de zaak met parketnummer 03/659515-13 ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 07 december 2013 te Hout-Blerick, in elk geval in de gemeente Venlo, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
a.
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van EURO 2000,-, in elk geval een hoeveelheid geld, en/of van een mobiele telefoon, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
en/of
b.
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen EURO 2000,-, in elk geval een hoeveelheid geld, en/of van een mobiele telefoon, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd door geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of tegen die [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond uit
- het dreigend een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, (meermalen) tegen het hoofd zetten althans (meermalen) richten op en/of tonen aan die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of
- het dreigend tonen van een stroomstootwapen aan die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of in het zicht van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] activeren van een stroomstootwapen en/of
- het op dreigende toon zeggen tegen die [slachtoffer 1] en/of tegen die [slachtoffer 2] dat hij geld moest hebben en/of dat die [slachtoffer 1] zijn telefoon moest afgeven,
zulks terwijl het feit werd gepleegd op de openbare weg;
2.
hij op of omstreeks 07 december 2013 te Kessel, in elk geval in de gemeente Peel en Maas, tezamen en in vereniging met een ander/anderen, althans alleen,
een of meer wapens van categorie III, te weten
- een vuurwapen (omgebouwd gas/alarmpistool, merk Ekol, model Major 88) als bedoeld in art. 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie en/of
- een vuurwapen (omgebouwd gas/alarmpistool, merk Browning, model GP DA8) als bedoeld in art. 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie,
en/of munitie van categorie III, te weten
- 5 stuks munitie (getransformeerde 9mm Knall patronen) als bedoeld in art. 2 lid 2 categorie III van de Wet Wapens en Munitie
en/of een of meer wapens van categorie II, te weten
- twee, althans één, stroomstootwapen(s) als bedoeld in art. 2 lid 1 categorie II onder 5 van de Wet Wapens en Munitie,
voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
en in de zaak met parketnummer 03/659257-13 staat verdachte terecht ter zake dat:
1.
hij, verdachte, op of omstreeks 19 juni 2013 te Kessel, in de gemeente Peel en Maas, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
munitie van de categorie III, te weten 28 patronen, in elk geval (een) patro(o)n(en) en/of
een huls (Walther 9mm Pak) en/of
een vuurwapen van de categorie III onder 1, te weten een (alarm)pistool (merk Reck, model Goliath kaliber 9 mm. P.A. Knall/SIN AAET6683NL) en/of
een vuurwapen van de categorie III onder 1, te weten een (alarm)pistool (merk Perfecta, model G5, kaliber 8 mm. Knall/SIN AAFK4683NL) en/of
een vuurwapen van de categorie III onder 1, te weten een pistool (merk onbekend, kaliber .22LR/SIN AAFK4680NL), voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
(artikel 26 Wet Wapens en Munitie)
2.
hij, verdachte, op of omstreeks 19 juni 2013 te Kessel, in de gemeente Peel en Maas, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 52,2 gram amfetamine, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
(artikel 2 Opiumwet)
3.
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 april 2013 tot en met 19 juni 2013, in elk geval in het jaar 2013, te Kessel in de gemeente Peel en Maas, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (een) bankbiljet(ten) van 50 Euro en/of 100 Euro heeft nagemaakt en/of heeft vervalst, met het oogmerk om dat/die bankbiljet(ten) als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven;
(artikel 208 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 april 2013 tot en met 19 juni 2013, in elk geval in het jaar 2013 te Kessel, in de gemeente Peel en Maas, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) bankbiljet(ten) van 50 Euro en/of 100 Euro, dat/die verdachte en/of zijn medeverdachte(n) zelf heeft/hebben nagemaakt of vervalst of waarvan de valsheid of vervalsing hem, verdachte en/of zijn, verdachtes, medeverdachte(n), toen hij, verdachte, en/of zijn, verdachtes, medeverdachte(n) dat/die bankbiljet(ten) ontving(en), bekend was, met het oogmerk om dat/die bankbiljet(ten) als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, opzettelijk in voorraad heeft gehad;
(artikel 209 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 april 2013 tot en met 19 juni 2013, in elk geval in het jaar 2013, te Kessel in de gemeente Peel en Maas, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk (een) bankbiljet(ten) na te maken en/of te vervalsen, met het oogmerk om dat/die bankbiljet(ten) als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven, met voornoemd oogmerk opzettelijk een of meer proefafdrukken van bankbiljetten met een printer heeft gemaakt en/of bankbiljetten met een printer heeft gekopieerd, zijnde de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet voltooid;
(artikel 208 Wetboek van Strafrecht)
In beide hiervoor genoemde zaken:
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.

3.De voorvragen

- in de zaak met parketnummer 03/659257-13:
De raadsman heeft een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in zijn strafvervolging van deze zaak. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat zowel het binnentreden op 19 juni 2013 in de woning van de verdachte als de aansluitende doorzoeking van deze woning op onrechtmatige wijze heeft plaatsgevonden. Daartoe is gesteld dat weliswaar door een hulpofficier van justitie een machtiging tot binnentreden in die woning is afgegeven, maar daaruit volgt niet duidelijk wat het doel van binnentreden was en welk redelijk vermoeden hieraan ten grondslag lag. Ook voor een doorzoeking op grond van de Wet wapens en munitie blijkt dit redelijk vermoeden niet. De raadsman heeft aangevoerd dat voor de hand ligt dat de machtiging is afgegeven ter aanhouding van [betrokkene 1], maar op grond van het bepaalde in artikel 55a van het Wetboek van Strafvordering is in dat geval de hulpofficier van justitie niet bevoegd de machtiging te verlenen, maar een officier van justitie, hetgeen een vormverzuim oplevert. Daarbij komt dat op geen enkele wijze blijkt dat de machtiging vooraf aan verdachte is getoond noch dat anderszins aan de daarvoor geldende formaliteiten (legitimatieplicht ex artikel 1 lid 1 en 2 lid 1 Awbi en mededelingsplicht doel binnentreden) is voldaan. De raadsman heeft voorts gesteld dat een eventuele door de verdachte gegeven toestemming voor de doorzoeking gebrekkig is, aangezien deze is verkregen nadat al op onrechtmatige wijze was binnengetreden. Verder is aangevoerd dat het daarop volgend verhoor van [verdachte] als getuige op onrechtmatige wijze heeft plaatsgevonden, omdat deze op dat moment als verdachte had moeten worden aangemerkt en op zijn rechten als verdachte had moeten worden gewezen. Om die redenen is sprake van ernstige vormverzuimen, welke ieder voor zich maar ook in onderling verband bezien, een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijk procesorde opleveren. Volgens de raadsman is hierdoor doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte tekort gedaan aan het recht van verdachte op een eerlijke behandeling van diens zaak, welke vormverzuimen niet herstelbaar zijn.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de bewijsmiddelen verkregen op grond van de hiervoor genoemde onrechtmatige gang van zaken, zoals het aantreffen van de wapens, de amfetamine, het valse geld en ook de verklaringen afgelegd na confrontatie met deze aangetroffen voorwerpen, van het bewijs dienen te worden uitgesloten en dat ten gevolge hiervan sprake is van onvoldoende bewijs voor de in deze zaak aan verdachte ten laste gelegde feiten.
3.1
Het oordeel van de rechtbank over de voorvragen
De rechtbank overweegt, gelet op genoemd verweer, het volgende.
Uit de op 19 juni 2013 door hulpofficier van justitie J.H. Sijpers afgegeven “machtiging tot het binnentreden in een woning” [1] volgt dat door deze hulpofficier van justitie aan opsporingsambtenaar [naam ambtenaar], vergezeld van door hem aangewezen andere opsporingsambtenaren, machtiging is gegeven om op 19 juni 2013 zonder toestemming van de bewoner binnen te treden in de woning aan de [adres 1], en wel gelet op de wettelijke bepalingen in de artikelen 2, 3 en 4 van de Algemene wet op het binnentreden in verband met artikel 49 van de Wet wapens en munitie, ter zake overtreding van de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. Uit deze machtiging volgt dat in deze woning de verdachte [betrokkene 1], geboren op [geboortegegevens betrokkene 1], verblijft of verbleef, die in het kader van een ander door de politie ingesteld onderzoek (23TG1302) verdacht werd van een schietincident te Grathem. Uit de machtiging volgt dat het doel van binnentreden was een doorzoeking, op grond van artikel 49 van de Wet wapens en munitie, naar de aanwezigheid van wapens en munitie.
Uit het proces-verbaal van bevindingen nummer PL2300 2013054602-7 d.d. 20 juni 2013 [2] volgt dat op 19 juni 2013 door een observatieteam van de politie waargenomen was dat [betrokkene 1], geboren op [geboortegegevens betrokkene 1], die in het kader van een TGO-onderzoek als verdachte van een schietincident op 4 juni 2013 aan de [adres 2] te Grathem naar voren kwam, de woonwagen op perceel [adres 1] naar binnen ging. Uit het “proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming” [3] d.d. 20 juni 2013 volgt dat hierna genoemde opsporingsambtenaar [naam ambtenaar] op 19 juni 2013 omstreeks 21.15 uur binnengetreden is in de woning aan de [adres 1], voor een doorzoeking ter inbeslagneming van wapens die mogelijk betrekking konden hebben op voornoemde [betrokkene 1]. Hierop werd genoemde [betrokkene 1] aangehouden. Tijdens deze doorzoeking heeft verdachte vervolgens aangegeven dat er wapens van hemzelf in de woning aanwezig waren. Verdachte heeft daarop schriftelijk toestemming gegeven tot doorzoeking van zijn woning, gelet op de door verdachte ondertekende schriftelijke verklaring d.d. 19 juni 2013 [4] .
De rechtbank is, gelet op vorenstaande, van oordeel dat rechtmatig is binnengetreden in de woning van de verdachte en dat daarna met toestemming van de verdachte is overgegaan tot de doorzoeking van zijn woning. Het bepaalde in artikel 55a van het Wetboek van Strafvordering is niet aan de orde. Doel van binnentreden was immers een doorzoeking, op grond van artikel 49 van de Wet wapens en munitie, naar de aanwezigheid van wapens en munitie in de woning waartoe ingevolge voornoemd artikel doorzoekingsbevoegdheid bestond.
De rechtbank overweegt voorts dat uit het “proces-verbaal verhoor getuige” d.d. 20 juni 2013 [5] volgt dat verdachte aanvankelijk als getuige is gehoord, en niet meteen als verdachte, maar dat hij daardoor niet in zijn belangen is geschaad, aangezien reeds bij de aanvang van dit verhoor aan hem is medegedeeld dat het zou kunnen dat hij zelf ook verdachte wordt, dat hij in het geval hij zelf een strafbaar feit zou hebben begaan niet verplicht is te antwoorden op vragen en bovendien is hem daarbij gewezen op zijn recht op consultatie van een advocaat voorafgaand aan een dergelijk verhoor als verdachte.
De rechtbank verwerpt, gelet op vorenstaande, het door de raadsman (zowel primair als subsidiair) gevoerde verweer.
De rechtbank is verder van oordeel dat bij het onderzoek ter terechtzitting:
  • is gebleken dat de dagvaardingen aan alle wettelijke eisen voldoen en dus geldig zijn;
  • is gebleken dat de rechtbank krachtens de wettelijke bepalingen bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen;
  • zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen;
  • zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
- in de zaak met parketnummer 03/659515-13:
De officier van justitie heeft gevorderd dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten bewezen verklaard worden. De officier van justitie acht ten aanzien van feit 1 de onder a ten laste gelegde afpersing, dan wel de onder b ten laste gelegde diefstal vergezeld van bedreiging met geweld, van een geldbedrag van 2000 euro en een mobiele telefoon op de openbare parkeerplaats gepleegd door meer personen bewezen. Volgens de officier van justitie blijkt uit de bewijsmiddelen niet duidelijk of de daders het geldbedrag en de mobiele telefoon hebben afgepakt of dat deze goederen door de bedreiging met geweld door de slachtoffers aan de daders zijn afgegeven. De officier van justitie heeft aangevoerd dat de op 14 januari 2014 door [betrokkene 2] afgelegde verklaring aansluit bij de door beide slachtoffers afgelegde verklaringen. Verder is gesteld dat voor het bewijs tevens de door mededader
[betrokkene 3] tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van belang is. Voor het bewijs van dit feit is niet van belang om welke aanleiding, de koop van een horloge of een verdovend middel of iets anders, de slachtoffers en de daders die dag bij elkaar gekomen zijn.
- in de zaak met parketnummer 03/659257-13:
De officier van justitie heeft gevorderd dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten bewezen verklaard worden, in die zin dat verdachte deze feiten alleen heeft gepleegd. Gevorderd is dat ook het onder 3 subsidiair ten laste gelegde feit bewezen verklaard wordt en dat de verdachte ter zake van het onder 3 primair ten laste gelegde feit wordt vrijgesproken. Aangevoerd is dat de verdachte betreffende de feiten 1 en 2 een bekennende verklaring heeft afgelegd, dat de verboden wapens, de munitie en het verdovend middel op 19 juni 2013 in zijn woning zijn aangetroffen, alsmede dat het verdovend middel, in ieder geval een hoeveelheid van 52,2 gram, volgens het rapport van het NFI amfetamine betrof. De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 3 aangevoerd dat uit de verklaring van verdachte volgt dat de in zijn woning aangetroffen printer en papier van hem waren en dat er, buiten zijn vriendin, niemand in zijn woning is geweest als hij daar niet aanwezig was. Vastgesteld is dat de in zijn woning aangetroffen bankbiljetten vals waren, dat volgens het onderzoek van het NFI die printer en dat papier van verdachte zijn gebruikt voor het maken van valse bankbiljetten, reden waarom bewezen geacht kan worden dat verdachte opzettelijk in de ten laste gelegde periode in zijn woning tezamen met een ander of anderen de onder 3 subsidiair genoemde bankbiljetten in voorraad heeft gehad.
4.2
Het standpunt van de verdediging
- in de zaak met parketnummer 03/659515-13:
Feit 1:
De raadsman heeft verzocht de verdachte ter zake van feit 1 vrij te spreken. Gesteld is dat de verdachte ontkent op 7 december 2013 enig strafbaar feit te hebben gepleegd en dat verdachte betwist dat die dag op de betrokken parkeerplaats sprake zou zijn geweest van een afpersing. Verdachte heeft verklaard dat hij, nadat hij gebeld was door [betrokkene 3], van wie verdachte nog geld tegoed had, zijn broer [betrokkene 2] heeft gebeld om samen met diens auto naar [betrokkene 3] naar de onderhavige parkeerplaats te gaan. Verdachte heeft daar vrijwillig, vrij van enige dwang, in een rustige sfeer, een geldbedrag overhandigd gekregen. De raadsman heeft verder aangevoerd dat voldoende betrouwbaar en steekhoudend bewijs ontbreekt om de verdachte voor dit feit te kunnen veroordelen. De raadsman heeft gesteld dat de door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] afgelegde verklaringen – nu deze op cruciale punten (toegelicht in de pleitnota) afwijkend en in de loop van het onderzoek anders zijn – als apert ongeloofwaardig overkomen en volstrekt onbetrouwbaar zijn, reden waarom deze verklaringen in redelijkheid niet tot het bewijs gebezigd behoren te worden.
Verder heeft de raadsman gesteld dat de door [betrokkene 2] afgelegde verklaring, met name zijn op 14 januari 2014 afgelegde verklaring, eveneens voor het bewijs uitgesloten dient te worden. Primair is (verwijzend naar het arrest van het EVRM d.d. 10 juli 2012, appl. no. 29353/06 inzake Vidgen tegen Nederland) daartoe aangevoerd dat, aangezien bij het wegvallen van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de door [betrokkene 2] afgelegde verklaring van doorslaggevende betekenis kan zijn voor het bewijs, de verdediging [betrokkene 2], omdat hij zich tijdens zijn verhoor door de rechter-commissaris heeft beroepen op zijn verschoningsrecht, niet heeft kunnen ondervragen omtrent het beweerde aandeel van de verdachte. Daarbij komt dat [betrokkene 2] voorafgaand aan zijn verhoor op 14 januari 2014 door de politie kennelijk niet gewezen is op zijn verschoningsrecht als broer van de verdachte. Aangevoerd is dat reeds daarom genoemde verklaring van [betrokkene 2] voor het bewijs uitgesloten dient te worden, aangezien dit een schending van een eminent voorschrift van strafvordering inhoudt. Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat de verklaring van [betrokkene 2] in redelijkheid niet gebruikt mag worden voor het bewijs, nu aan het waarheidsgehalte van die verklaring ernstig getwijfeld moet worden.
Feit 2:
De raadsman heeft verzocht de verdachte ook ter zake van feit 2 vrij te spreken, nu het bewijs daarvoor ontbreekt. Verdachte heeft verklaard dat hem pas na zijn aanhouding op 7 december 2013 is gebleken dat zich in de auto van zijn broer [betrokkene 2] een tweetal op vuurwapens gelijkende voorwerpen bevonden, welke hij eerder die dag niet had gezien, waardoor hij toen niet wist dat deze in de auto lagen. De raadsman heeft, om dezelfde reden als bij feit 1, verzocht de door [betrokkene 2] afgelegde verklaring voor het bewijs uit te sluiten. De raadsman heeft verder gesteld dat verdachte zich die dag aan het begin van de avond weliswaar in de auto van [betrokkene 2] bevond, maar dat daaruit niet afgeleid kan worden dat verdachte wist dat die wapens in die auto lagen, met name gelet op vermoedelijke duisternis. Dat DNA van de verdachte op een of meer voorwerpen aangetroffen zou zijn maakt dit niet anders.
- in de zaak met parketnummer 03/659257-13:
De raadsman heeft meer subsidiair voor het geval de rechtbank de officier van justitie ontvankelijk verklaart in de strafvervolging in deze zaak én uitsluiting van bewijs niet aan de orde is, het volgende aangevoerd. De raadsman heeft zich ten aanzien van het bewijs van de feiten 1 en 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft verzocht de verdachte ter zake van feit 3 vrij te spreken, wegens onvoldoende wettig bewijs. Opgemerkt is dat verdachte eens geprobeerd heeft met een printer kopieën van bankbiljetten te maken, maar niet om deze als echt te gebruiken of in omloop te brengen. Uit het dossier komt wel naar voren dat [betrokkene 2] en een of meer mededaders bezig waren met vervalsen van bankbiljetten, aldus de raadsman.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
- in de zaak met parketnummer 03/659515-13:
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna vermelde bewijsmiddelen [6] , in onderling verband en samenhang bezien.
Aangever [slachtoffer 1] heeft op 8 december 2013 verklaard [7] -zakelijk weergegeven-:
“Gisteren is mij onder bedreiging van vuurwapens geld afhandig gemaakt. Een vriend van mij, ik noem hem L., heeft contact gehad met enkele jongens. Mijn vriend vertelde dat zij een horloge merk Cartier te koop aanboden voor € 2000,00. Omdat ik interesse had, heeft mijn vriend toen met deze jongens afgesproken gisteren om 18.00 uur bij de kerk in Hout-Blerick. Wij zijn hierheen gereden. Ik had het geld bij mij, namelijk biljetten van 50, 20 en 10 euro. Ik had er twee stapeltjes van 1000 euro van gemaakt en er elastiekjes om gedaan. Ik weet zeker dat het precies 2000 euro was. Omdat dit geld niet in mijn broekzak kon heb ik dat aan mijn vriend L. gegeven. Hij had een tasje omhangen en wij hebben mijn geld bij hem in dat tasje gedaan. Een paar minuten na 18.00 uur kwamen wij aan bij genoemde kerk. Na korte tijd kwam daar een zilverkleurige Audi A3 aanrijden. In deze auto zaten twee personen. Achter het stuur zat een donkere jongen die ik later op internet herkende als [betrokkene 3]. Die [betrokkene 3] stapte uit en kwam aan de zijde van de bestuurder bij onze auto staan. Hij wilde eerst van mij het geld zien en zou dan zijn vriend laten komen met het horloge. Mijn vriend liet hem het geld zien. [betrokkene 3] vroeg of wij naar een rustigere plaats konden rijden. Wij hebben toen afgesproken dat wij naar het parkeerplaatsje aan de Maas zouden rijden. Dit is het parkeerplaatsje aan de Romeinenweg. Wij reden de parkeerplaats als eerste op. Die [betrokkene 3] parkeerde zijn auto zodanig achter ons dat wij er niet meer uit konden. Wij hebben hier staan wachten. Ik hoorde dat [betrokkene 3] aan het bellen was. Ik hoorde hem de route naar het parkeerplaatsje beschrijven. Vrij vlug daarna zag ik een auto naderen. Deze auto bleef voor de inrit naar de parkeerplaats staan. Meteen stapten er twee gemaskerde personen uit. Ik zag meteen dat er eentje was met een pistool. Ik liep vervolgens achteruit. Mijn vriend liep ook weg. De jongen met het doodshoofdmasker rende meteen achter mijn vriend aan. Ik hoorde geknetter van een stroomstootwapen. Ik zag dat de persoon met het doodshoofdmasker een stroomstootwapen in zijn rechterhand had. In zijn linkerhand had hij een voorwerp dat leek op een pistool. De andere persoon met de zwarte bivakmuts kwam meteen op mij afrennen. Ik zag op het moment dat hij uitstapte dat hij meteen met zijn rechterhand een pistool trok. Meteen toen hij bij mij was zette hij dit pistool op mijn hoofd. Deze persoon schreeuwde dat hij geld wilde. Ik zei tegen hem dat ik “het” niet had. Hij bleef dit herhalen en bleef het pistool op mijn hoofd richten. Ik hoorde ook de andere persoon met het doodshoofdmasker tegen mijn vriend schreeuwen dat hij geld moest hebben. Ik hoorde dat de persoon met de zwarte bivakmuts zei dat ik hem mijn telefoon moest geven. Ik heb dit toen gedaan en daarna zag ik dat de beide mannen naar hun auto liepen om weg te rijden.”
[slachtoffer 2] heeft op 16 december 2013 verklaard [8] -zakelijk weergegeven-:
“Op verzoek van mijn vriend [slachtoffer 1] reed ik op 7 december naar de kerk in Hout-Blerick. Hij wilde van iemand een horloge kopen. [slachtoffer 1] vroeg mij het geld voor dat horloge bij me te steken. [slachtoffer 1] heeft op enig moment gezegd dat de vraagprijs voor dat horloge 2000 euro betrof. Rond een uur of 18.00 parkeerde ik mijn auto bij de kerk. Er kwam een zilver/grijze Audi A3 aangereden. De bestuurder stapte gelijk uit en kwam op ons toegelopen. Hij vroeg gelijk of wij het geld bij ons hadden. [slachtoffer 1] zei toen tegen mij dat ik het geld maar moest laten zien. Ik maakte mijn tasje open en toonde hem geld in het tasje. Hij wilde vervolgens niet daar handelen en vroeg om naar een andere plek te rijden. We zijn toen het dorp uitgereden, richting Maas. We zijn gestopt op de parkeerplaats. Hij reed achter ons aan daar naartoe. Ik reed die parkeerplek op. Het was donker. We stapten uit. Ik zag dat die jongen daar steeds aan het bellen was. Het leek alsof hij de weg aan het uitleggen was. Ik kon daar niet wegrijden. Ik kon niet langs de auto van die jongen. We stonden daar slechts enkele minuten, toen kwam er een Opel Corsa aangereden. Deze stopte min of meer op de inrit naar het parkeerterreintje. Er stapten gelijk twee personen uit, die in versnelde pas op ons kwamen toegelopen, enigszins gebukt. Het leken wel militairen. Ze schreeuwden, wat weet ik niet. Ik was gelijk overbluft. Ik zag dat de man die op mij af kwam een soort van een masker droeg met een print van een doodshoofd. Toen deze vlak bij mij was zag ik dat hij een handvuurwapen vast had. Dit richtte hij direct op mij, de loop wees naar mijn hoofd. In zijn andere hand had hij een taser. Ik hoorde het knetteren van stroom. Die taser bewoog hij meerdere keren voor mijn gezicht. Het vuurwapen hield de persoon continu gericht op mijn hoofd. De persoon riep tegen mij iets als: 'geef het geld' en 'waar is het geld'. Ik vreesde op dat moment voor mijn leven en dat van [slachtoffer 1]. Tussendoor heb ik die jongen die het horloge aan ons wilde verkopen iets tegen een van die twee uit de Corsa horen roepen. In een flits heb ik gezien dat die andere persoon [slachtoffer 1] bedreigde. Ik zag dat bij [slachtoffer 1] ook een vuurwapen op zijn hoofd werd gericht. De persoon die dit deed droeg ook gezichtsbedekking. Ik heb vervolgens mijn tasje open gemaakt, het geld eruit gepakt en gelijk aan die persoon gegeven die mij daar bedreigde met die wapens. De persoon pakte het geld en liep terug naar de Corsa. Ze reden weg.”
[betrokkene 2] heeft op 14 januari 2014 tegenover de politie verklaard [9] -zakelijk weergegeven-:
“Ik ben op 7 december 2013 in mijn Corsa met mijn broer [verdachte] op zijn verzoek naar een parkeerplaatsje aan de Maas gereden. Daar is geld gehaald. [betrokkene 3] had daar een deal. Ze vroegen aan mij of ik even mee wilde rijden. Ik zou daar dan ook wat geld voor krijgen. Onderweg naar de parkeerplaats aan de Maas had [verdachte] [betrokkene 3] aan de telefoon. [betrokkene 3] had een deal met twee jongens. Ik kreeg in de auto te horen dat het om een ripdeal ging. Daar aangekomen, is mijn broer naar die ene jongen gelopen, ik ben naar die andere jongen gelopen. Allebei hadden wij een muts over ons gezicht en een nepwapen in de hand. Ook hadden we een zaklamp met een taser. [verdachte] had een muts met een tekening erop. [betrokkene 3] riep naar [verdachte]: “Hij heeft het geld.” Die “hij” is degene waar [verdachte] op af is gelopen. Toen gaf die jongen al dat geld aan mijn broer. [verdachte] heeft het geld in zijn zak gestoken. Toen zijn we weggegaan. Het geld zou bij mijn broer in Kessel worden verdeeld.”
[betrokkene 2] heeft op 16 september 2014 tegenover de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, verklaard [10]
-zakelijk weergegeven-:
Hetgeen ik op 14 januari 2014 bij de politie heb verklaard is de waarheid.
[betrokkene 3] heeft op 16 september 2014 tegenover de rechter-commis-saris, voornoemd, verklaard [11] -zakelijk weergegeven-:
Op 7 december 2013 had ik contact met [slachtoffer 1] en een andere man, volgens mij was dat [slachtoffer 2]. Een week voor die dag had ik bij Mc. Donalds in Kessel een afspraak met [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2] gemaakt over het leveren van twee kilo buitenwiet en daarvoor zou een bedrag van 2000 euro of 1800 euro betaald worden door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Op 7 december 2013 ontmoetten wij elkaar bij de kerk in Hout-Blerick. Bij mij was [betrokkene 4] en [slachtoffer 1] verscheen samen met [slachtoffer 2]. Wij gingen daarna naar een kleine afgelegen parkeerplaats in Blerick om verder te onderhandelen. Ik had al bij de kerk in Hout-Blerick gecontroleerd of er voldoende geld was en of het echt was. Ik had destijds geld geleend van [verdachte]. Hij is naar mij toe gekomen om geld terug te krijgen. Zo is hij met [betrokkene 2] ter plekke gekomen op 7 december 2013. Ik heb de dag voor 7 december 2013 telefonisch contact gehad met [verdachte] en hij wilde het aan mij geleende geld terug hebben. Ik heb hem toen verteld over de afspraak die ik op 7 december 2013 had met die jongens en dat ik dan 7 december 2013 geld zou krijgen. [verdachte] wist dus van mijn afspraak met twee jongens, genoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Op 7 december 2013 in de avond heb ik de route naar die afgelegen parkeerplaats uitgelegd aan [betrokkene 2] en [verdachte] en zij kwamen daarna in een Corsa.
Verdachte heeft op 8 december 2013 verklaard [12] -zakelijk weergegeven-:
“Ik werd gisteravond tussen 18.00 en 19.00 uur gebeld door [betrokkene 3]. [betrokkene 3] vertelde mij dat hij een afspraak had met twee jongens. [betrokkene 3] zei dat ik naar een parkeerplaats moest komen. Ik kende de plek niet, dus toen wij daar reden, heeft [betrokkene 3] mij hier telefonisch naartoe geleid. Ik heb mijn broertje, [betrokkene 2], gebeld en heb hem gevraagd of hij met mij mee kon rijden. [betrokkene 2] is mij op komen halen in zijn auto, een Corsa. Mijn broertje en ik zijn uitgestapt op de parkeerplaats. Daar stond de Audi A3 van [betrokkene 3] en een andere auto. Ik had een muts bij me. Wanneer je deze naar beneden rolt dan staat er een doodshoofd op. Deze muts is zwart/wit van kleur.”
Verdachte heeft op 9 december 2013 verklaard [13] (nadat hem werd gevraagd hoe het zat met het bij hem tijdens de fouillering aangetroffen geld ad € 250,-) -zakelijk weergegeven-:
“€ 150,- had ik terug van [betrokkene 3]. Van het rolletje geld van die jongen, dat ik in de binnenzak van mijn jas heb gestoken, heb ik er 150 uitgeplukt. Die € 150,- heb ik toen bij ander geld in mijn broekzak gestoken.
Verder volgt uit het proces-verbaal van bevindingen van de politie d.d. 7 december 2013 [14] dat verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op 7 december 2013 omstreeks 18.30 uur een onderzoek hebben ingesteld, waarbij het volgende is bevonden. Verbalisanten verklaren dat zij op 7 december 2013 omstreeks 18.15 uur via de meldkamer hoorden van een op 7 december 2013 gepleegde overval waarbij twee personen rijdend in een groene Opel Corsa die ten tijde van de overval een bivakmuts droegen en beschikten over een vuurwapen en een stroomstootwapen. Aangestuurd door de meldkamer zagen zij die dag vervolgens dat een Opel Corsa linksaf sloeg op de T-kruising Heldenseweg met De Dijk te Kessel, dat die auto groen van kleur was, of een sterk daarop lijkende kleur, en voorzien was van het kenteken [kenteken] en dat deze auto stopte op de weg De Dijk. Zij zagen dat de bestuurder en daarna de bijrijder uit deze Opel Corsa stapten en in hun richting gelopen kwamen. Verbalisant [verbalisant 1] verklaart de bestuurde van deze auto, daarnaar gevraagd, zijn rijbewijs aan hem overhandigde, waarna hij zag dat het rijbewijs op naam stond van [betrokkene 2], geboren op [geboortegegevens betrokkene 2]. Deze verbalisant verklaart verder dat de tweede persoon [verdachte] betrof. Verbalisant [verbalisant 2] verklaart dat hij op dat moment met zijn zaklamp scheen in de groene Opel Corsa en zag dat er op de achterbank van deze Opel een bivakmuts lag. Hij scheen, nadat de beide personen waren aangehouden, met de zaklamp door de voorruit van de Opel Corsa naar binnen en zag een vuurwapen liggen onder de bijrijdersstoel. Hij kon het voorste gedeelte van het vuurwapen zien. Het vuurwapen had dezelfde vorm als het dienstwapen Walther P5. Deze auto werd daarop ten behoeve van het onderzoek in beslag genomen.
Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 december 2013 [15] volgt verder dat in de hiervoor genoemde personenauto, merk Opel type Corsa, kleur blauw, met kenteken [kenteken], werden aangetroffen en in beslag genomen:
- in een telefoondoos achter de bestuurdersstoel op de vloer: een pistool Browning CP DA8;
onder de bijrijdersstoel: een pistool, samengesteld c.q. omgebouwd, met een patroon in de kamer en vier patronen in de houder, te weten 9 mm PA knalpatronen omgebouwd, hierin zijn (lood)punten gezet;
- op de vloer achter de bijrijdersstoel: een zwarte bivakmuts met daarin drie gaten;
- in het midden op de achterbank: een bivakmuts met twee ooggaten, kleur zwart met witte print doodshoofd;
- achter de bijrijdersstoel bij de zwarte bivakmuts met drie gaten, een zwarte lamp met stroomstootwapen.
Uit het proces-verbaal omschrijving wapens en munitie [16] volgt verder dat verbalisant Derks, werkzaam als coördinator bij het Regionaal Bureau Wapens en Munitie en in die hoedanigheid gecertificeerd als “Taakaccenthouder Vuurwapens”, verklaart dat de inbeslaggenomen voorwerpen betroffen:
  • een wapen, van origine een gas/alarmpistool, merk EKOL, model Major 88, kaliber 9mm Knall, serienummer EM-11100383, omgebouwd tot een scherp schietend vuurwapen; het voorwerp is geschikt om projectielen door een loop af te schieten. De werking van het voorwerp berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing. Derhalve is dit pistool een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3e, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III onder 1e, van de Wet wapens en munitie (verder: WWM);
  • vijf patronen van het merk M.F.S., kaliber 9mm P.A. Knall, van origine 9mm Kanll patronen welke dusdanig zijn getransformeerd dat er na ontploffing een loden projectiel middels de loop het wapen verlaat, zijnde munitie in de zin van artikel 2, lid 2, categorie III van de WWM;
  • een pistool, van origine een gas/alarmpistool, merk Browning model GP DA8, kaliber 8mm Knall; dit gas/alarmpistool is omgebouwd tot een scherp schieten vuurwapen en is geschikt om projectielen door een loop af te schieten. De werking van het voorwerp berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing en is daarom een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3e, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III onder 1e van de WWM;
  • twee stroomstootwapens (Tasers) gelijkend op zaklampen; dit betreffen voorwerpen waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht. Derhalve zijn dit wapens in de zin van artikel 2, lid 1, categorie II onder 5e van de WWM.
Op 7 december 2013 werd door verbalisanten bij de fouillering van verdachte [verdachte] [17] in de linker borstzak van zijn jas een bundel geld aangetroffen. Verbalisanten zagen dat de bundel met geld bij elkaar gehouden werd door middel van een elastiek en dat het bankbiljetten betrof voor een bedrag van in totaal € 1800,-. Verbalisanten troffen tevens in de linker broekzak van verdachte los geld aan, te weten biljetten ten bedrage van in totaal € 295,-.
Overwegingen van de rechtbank
Op basis van voorstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 7 december 2013 heeft [betrokkene 3] omstreeks 18.00 uur een afspraak met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bij de kerk in Hout-Blerick. Op 6 december 2013 had [betrokkene 3] telefonisch contact gehad met verdachte, waarbij hij aan verdachte verteld heeft over de afspraak die hij gemaakt had met twee jongens en dat hij dan geld zou krijgen.
[betrokkene 3], [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] treffen elkaar op 7 december 2013 bij de kerk in Hout-Blerick in verband met de (ver)koop van een bepaald goed dat te koop was voor 2000 euro. [slachtoffer 1] heeft op weg naar die kerk een geldbedrag van hem groot 2000 euro aan [slachtoffer 2] gegeven. Bij de kerk heeft [slachtoffer 2] dit geld, op diens verzoek, laten zien aan [betrokkene 3]. Vervolgens worden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door
[betrokkene 3], terwijl het donker was, naar een afgelegen parkeerplaats in Blerick geleid en parkeert [betrokkene 3] zijn auto op een zodanige wijze dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet meer met hun auto de parkeerplaats kunnen verlaten. Op die parkeerplaats aangekomen belt [betrokkene 3] met verdachte en leidt hem en [betrokkene 2] met de auto naar deze parkeerplaats waar hij met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is. Verdachte had tevoren zijn broer [betrokkene 2] ingeschakeld om hem op te komen halen met de auto. Die avond in de auto vertelt verdachte aan [betrokkene 2] dat het om een ripdeal gaat. Verdachte en [betrokkene 2] hebben wapens en bivakmutsen bij zich. Verdachte en [betrokkene 2] stappen op die parkeerplaats gewapend en gehuld in bivakmutsen uit de auto en zij lopen meteen op de daar aanwezige jongens, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], af. [betrokkene 3] zegt dan tegen verdachte, doelend op [slachtoffer 2]: “Hij heeft het geld.” Verdachte loopt daarop op die jongen, te weten [slachtoffer 2], af en [betrokkene 2] loopt naar de andere jongen, namelijk [slachtoffer 1]. Zij bedreigen hen met wapens en zeggen dat ze geld moeten hebben en de mobiele telefoon van [slachtoffer 1]. Door [slachtoffer 2] wordt het geld dat hij kort tevoren van [slachtoffer 1] had gekregen aan verdachte afgegeven en [slachtoffer 1] geeft zijn mobiele telefoon af aan [betrokkene 2]. Vervolgens rijden verdachte en [betrokkene 2] en vervolgens ook [betrokkene 3] weg van de parkeerplaats. Het geldbedrag dat buit werd gemaakt zou achteraf verdeeld worden door verdachte, [betrokkene 2] en [betrokkene 3].
Op 7 december 2013, kort nadat dit feit was gepleegd, werden in een personenauto merk Opel, type Corsa, met kenteken [kenteken], waarin verdachte en [betrokkene 2] zaten, twee zwarte bivakmutsen, waarvan een met een print van een doodshoofd, twee pistolen en een zwarte lamp met een stroomstootwapen aangetroffen. Na de aanhouding van verdachte is op hem een geldbedrag aangetroffen van in totaal € 2095,-, namelijk in een binnenzak van zijn jas een bundel geld die bij elkaar gehouden werd door middel van een elastiek en in zijn broekzak losse biljetten.
De rechtbank is, gelet op vorenstaande bewijsmiddelen, van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte de onder 1 primair onder a. ten laste gelegde afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen op genoemde openbare parkeerplaats, heeft gepleegd, alsmede dat de verdachte tezamen en in vereniging met [betrokkene 2] de onder 2 ten laste gelegde, op grond van de Wet wapens en munitie verboden, wapens en munitie voorhanden heeft gehad.
De rechtbank overweegt ten aanzien van feit 2 dat uit de bewijsmiddelen niet duidelijk volgt of zich in de Opel Corsa één stroomstootwapen bevond of twee (dezelfde) stroomstootwapens (Tasers), reden waarom zij verdachte voor wat betreft het meer ten laste gelegde tweede stroomstootwapen zal vrijspreken.
De rechtbank overweegt dat de hiervoor opgenomen verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ten aanzien van de afpersing van het geld en de mobiele telefoon op de genoemde parkeerplaats gedetailleerd zijn en niet wezenlijk van elkaar verschillen. Ter terechtzitting is niet komen vast te staan dat deze verklaringen in strijd met de waarheid zijn afgelegd. De rechtbank is daarom van oordeel dat deze verklaringen betrouwbaar zijn en dus als bewijsmiddel kunnen worden gebruikt. De rechtbank verwerpt om die reden het verweer van de raadsman wat betreft de ongeloofwaardigheid van de verklaringen van deze personen.
De rechtbank overweegt dat uit genoemde bewijsmiddelen volgt, met name uit de twee telefoongesprekken die [betrokkene 3] voorafgaand aan het feit voerde met verdachte, dat sprake was van een gezamenlijk plan. [betrokkene 3] heeft in deze een organiserende en leidende rol gehad, doordat hij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] naar de parkeerplaats heeft geleid en, op die parkeerplaats aangekomen, ook verdachte, die al met zijn broer [betrokkene 2] op weg was naar Blerick, naar de betrokken parkeerplaats heeft geleid en bovendien op die parkeerplaats aan de mededaders, verdachte en [betrokkene 2], heeft aangegeven wie van de twee jongens het geld had. Daarna heeft verdachte samen met zijn broer onder dreiging van een vuurwapen het geld en een mobiele telefoon afgenomen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Op basis hiervan is de rechtbank van oordeel dat er sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte, [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en dat zij dit feit tezamen en in vereniging hebben gepleegd.
De rechtbank overweegt, betreffende het verweer van de raadsman over het gebruik voor het bewijs van de op 14 januari 2014 door broer [betrokkene 2] tegenover de politie afgelegde verklaring, het volgende. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is niet aan de orde dat deze verklaring (als enig overblijvend bewijsmiddel) van doorslaggevende betekenis is voor het bewijs. Bovendien heeft de verdediging tijdens het verhoor van [betrokkene 2] door de rechter-commissaris op 16 september 2014 de gelegenheid gehad om aan hem vragen te stellen. Het feit dat [betrokkene 2] zich tijdens dit verhoor bij de beantwoording van bepaalde vragen heeft beroepen op zijn verschoningsrecht maakt dit niet anders.
De rechtbank overweegt (verwijzend naar het arrest van de Hoge Raad van 30 augustus 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7091) ten overvloede dat de wetgever opsporingsambtenaren niet heeft verplicht om personen die door hen als getuige dan wel als verdachte worden gehoord uitdrukkelijk te wijzen op de onder omstandigheden bestaande mogelijkheid zich te verschonen van het beantwoorden van bepaalde aan hen gestelde vragen. Bovendien heeft [betrokkene 2] op 16 september 2014 tegenover de rechter-commissaris, nadat hij uitdrukkelijk was gewezen op zijn verschoningsrecht, herhaald dat de verklaring van 14 januari 2014 correct is.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
- in de zaak met parketnummer 03/659257-13:
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna vermelde bewijsmiddelen [18] , in onderling verband en samenhang bezien.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2:
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten alleen heeft gepleegd, gelet op:
- de op 20 juni 2013 door de verdachte tegenover de politie afgelegde bekennende verklaring [19] ;
- het hiervoor genoemd eindproces-verbaal van de politie d.d. 14 juli 2014 [20] ;
- het proces-verbaal doorzoeking ter inbeslagneming [21] betreffende de doorzoeking op 19 juni 2013 in de woning van verdachte aan het adres [adres 1];
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 oktober 2013 [22] ter zake van feit 1;
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 augustus 2013 [23] ter zake feit 2 en
- het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, zaaknummer 2013.08.22.039, d.d. 30 augustus 2013 [24] ter zake van feit 2.
Ten aanzien van feit 3:
Uit het eindproces-verbaal [25] volgt dat tijdens de doorzoeking op 19 juni 2013 in een woning (caravan) aan de [adres 1], door een tactisch onderzoeksteam een hoeveelheid valse bankbiljetten, proefafdrukken van eurobankbiljetten, diverse soorten A-4 papier, een inkt-jetprinter werden aangetroffen in inbeslaggenomen.
Door het tactisch onderzoeksteam werden een hoeveelheid vermoedelijk valse bankbiljetten van €50, een aantal proefafdrukken van eurobankbiljetten op A-4 papier, 3 pakken verschillende soorten A-4 papier, en een Epson inkjetprinter, aan verbalisant [verbalisant 3] aangeleverd voor onderzoek.
SIN: omschrijving:
AAFK4687NL vermoedelijk vals €50 bankbiljet (serienummer) X38736260453
AAET6695NL vermoedelijk vals €50 bankbiljet (serienummer) Z67723609194
AAET6696NL vermoedelijk vals €50 bankbiljet (serienummer) X72248657618
AAET6697NL vermoedelijk vals €100 bankbiljet (serienummer) S15008941384
AAET6698NLvermoedelijk vals €50 bankbiljet (serienummer)
S61024529536
AAGF1891NL vermoedelijk vals €50 bankbiljet (serienummer) Z66386181573
AAFK4688NL proefafdrukken op A4-papier
AAGM9523NL proefafdruk €50 op A4, UV-dood papier
AAET6693NL printer Epson Stylus Sx130
AAET6694NL Diverse soorten A4-printpapier
Op 24 juni 2013 werd door verbalisant [verbalisant 3], als forensisch onderzoeker, deskundige Documentenonderzoek, forensisch onderzoek verricht aan de vermoedelijk valse bankbiljetten, omschreven in de hierboven genoemde tabel.
De aangeleverde pakken A4 papier waren als één partij onder SIN AAET6694NL inbeslaggenomen.
Door verbalisant [verbalisant 3] werd, in verband met te verrichten onderzoek aan het papier onderscheid gemaakt in de verschillende soorten A4-papier. De afzonderlijke partijen werden voorzien van een eigen SIN. Vervolgens werd van elke afzonderlijke partij een monster genomen voor onderzoek door het NFI. De monsters van de afzonderlijke partijen werden voorzien van een eigen SIN. De monsters zijn in de onderstaande tabel geel gearceerd.
SIN: omschrijving:
AAET6694NL diverse soorten A4-papier
AAGM9520NL A4-printpapier, E-papier, wit, deelpartij van AAET6694NL
AAGM9545NL 4 vellen A4-printpapier, E-papier, monster van AAGM9520NL
AAGM9521NL A4-printpapier, Plan Superior wit, deelpartij van AAET6694NL
AAGM9546NL 4 vellen A4-printpapier, Plan Superior, monster van AAGM9521NL
AAGM9522NL A$-printpapier, UV-dood, deelpartij van AAET6694NL
AAGM9547NL 4 vellen A4-printpapier, UV-dood, monster van AAGM9522 NL.
De in bovenstaande tabel omschreven monsters werden opgestuurd naar het NFI, voorzien van relevante vraagstellingen
Verbalisant [verbalisant 3] [26] , werkzaam aan forensisch onderzoeker en deskundige documentonderzoek, heeft verklaard dat hij op 24 juni 2013 van de recherche-eenheid Venlo ontving:
SIN: AAFK4687NL, 5 bankbiljetten van 50 euro, landaanduiding Duitsland, serienummer X38736260453;
SIN: AAET6695NL, 1 bankbiljet van 50 euro, landaanduiding Belgie, serienummer Z67723609194;
SIN: AAET6696NL, 1 bankbiljet van 50 euro, landaanduiding Nederland, serienummer X72248657618;
SIN: AAET6697NL, 1 bankbiljet van 50 euro, landaanduiding Italie, serienummer S15008941384;
SIN: AAET6698NL, 1 bankbiljet van 50 euro, landaanduiding Italie,
serienummer S61024529536; en
SIN: AAGF1891NL, 1 bankbiljet van 50 euro, landaanduiding Belgie, serienummer Z66386181573.
Hij zag bij het door hem ingestelde onderzoek onder andere dat de volgende echtheidskenmerken ontbraken: de gebruikte reproductietechniek wijkt af van het origineel, het origineel watermerk ontbreekt in het papier, de originele veiligheidsdraad ontbreekt in het papier. Het onderzoek wees uit dat de bankbiljetten vals waren.
Uit het proces-verbaal van bevindingen [27] volgt dat op 4 juni 2013 door [slachtoffer 3] aangifte van oplichting werd gedaan. Deze [slachtoffer 3] verkocht goederen via de website www.marktplaats.nl en kreeg van een koper acht valse bankbiljetten van 50 euro. Zeven van de aangetroffen biljetten hadden het serienummer S61024529536.
Op 10 juni 2013 deed [slachtoffer 4] aangifte van oplichting. Hij verkocht goederen via de website www.marktplaats.nl van de koper 12 valse bankbiljetten van 50 euro.
Een van de bij hem aangetroffen biljetten had het zelfde serienummer S61024529536.
Valse biljetten met dit serienummer werden tevens aangetroffen in juni 2013 in de woning van de verdachte. Deze biljetten werden onderzocht waarbij bleek dat op deze biljetten een DNA hoofdprofiel werd aangetroffen van [betrokkene 2].
Uit het rapport van het NFI [28] volgt dat in deze zaak een onderzoek naar biologische sporen en een DNA-onderzoek is uitgevoerd. Hierbij is besloten de op de biljetten aanwezige aluminiumkleurige plakzegels uit de snijden en te bemonsteren met als doel celmateriaal te verzamelen van diegene(n) die met de plakzegels in contact is/zijn geweest. Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek. Van de verkregen resultaten is voor deze bemonsteringen een consensus DNA-profiel opgesteld:
Resultaten, interpretatie en conclusie:
Naar aanleiding van de verkregen DNA-databankmatch is het DNA-profiel van [betrokkene 2], geboren op 24 september 1979, bij het vergelijkend DNA-onderzoek betrokken.
|Resultaat van dit onderzoek was dat op de bankbiljetten met de navolgende kenmerken de daarachter genoemde DNA-profielen zijn aangetroffen.
AAET6696NL#03 minimaal twee personen, waarbij [betrokkene 2] niet kan worden
uitgesloten;
AAET6697NL#03 DNA-mengprofiel, onbekende man A en [betrokkene 2];
AAET6698NL#02 en 03DNA-hoofdprofiel [betrokkene 2] (kleiner dan 1 op 1 miljard);
Verdachte heeft op 20 juni 2013 verklaard [29] -zakelijk weergegeven-:
Mijn roepnaam is [verdachte]. Ik woon nu 3,5 jaar in de woonwagen aan het adres [adres 1]. Er logeert niemand bij ons. De laatste tijd kwam [betrokkene 1] vaker over de vloer.
Het op de eettafel in mijn woning aangetroffen geld is van [betrokkene 1]. Ik heb zelf gezien dat [betrokkene 1] dat geld op mijn tafel heeft gelegd. [betrokkene 1] heeft mij 150 euro daarvan gegeven, het geld dat ik tijdens mijn aanhouding bij me had. [betrokkene 1] liet mij een biljet zien van 100 euro en vroeg aan mij hoe ik vond dat deze gelukt was. Ik vond het biljet wel aardig gelukt. Ik zag niet direct dat het vals was. Ik zou erin getrapt zijn als ze mij dat aanboden. Ik weet dat [betrokkene 1] wel eens vals geld in bezit heeft. Ik heb ongeveer een maand geleden gezien dat hij een pakje bankbiljetten van zo’n 1,5 à 2 cm. dik bij zich had. Ik heb zelf wel eens biljetten gekopieerd. De kopieën die in huis lagen zijn van mij. De in de slaapkamer van mijn woonwagen aangetroffen proefafdrukken op een A4-papier heb ik gemaakt, ongeveer een maand of twee maanden geleden, met de printer merk Epson die op mijn slaapkamer staat. Ik heb nog een printer die in de schuur staat. Ik heb alle gangbare biljetten in euro’s tot en met 100 euro gekopieerd. Ik heb er geprobeerd een waterwerk in te maken, met slaolie en door met een kartonnetje een indruk erin te maken. Ook heb ik geprobeerd een zilverdraadje erin of erop te maken. Ik heb nog met zilverpen tekeningen erop te maken. Het papier dat ik daarvoor gebruikte heb ik speciaal daarvoor gekocht in Panningen bij “Heldende kantoorinstallaties” en bij Phycoop. Mijn 50 euro biljet is mij het beste gelukt. Ik kan mij wel voorstellen dat mensen in de drukte het aannemen als echt geld.
Verdachte heeft op 4 juli 2014 verklaard [30] -zakelijk weergegeven-:
Ik heb geprobeerd vals geld te maken. Ik was samen met een paar jongens, die het ook hadden geprobeerd. Ik heb dat toen ook gedaan. Dat ging ook met die oude printer. Ik denk dat ik in totaal tien vellen heb gemaakt, gewoon op A4-papier met een geelachtige kleur. [betrokkene 2] had het geelachtige papier geregeld en voor mij meegenomen. Ik heb gekeken of ik die briefjes kon printen. Dat was toen wel gelukt. Ik heb die briefjes op de printer gelegd. Mijn broertje [betrokkene 2] is daarna verder gegaan met het valse geld en hij had daarover een afspraak met [betrokkene 1]. Het geld in de enveloppe was van mijn broer [betrokkene 2]. Dat had hij vlak voordat [betrokkene 1] werd aangehouden bij mij in de woonwagen op tafel gelegd.
Op een biljet kan DNA van mij aanwezig zijn, omdat ik dat geld had vastgepakt.
[betrokkene 2] had die zegels op die bankbiljetten geplakt. [betrokkene 2] heeft volgens mij nooit valse bankbiljetten op mijn printer gemaakt. Als ik er niet was, kwam hij mijn woning niet binnen. Als hij er was, dan was ik er altijd bij.
De rechtbank acht, gelet op vorenstaande bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte tezamen met een ander of anderen het onder 3 subsidiair ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Op valse bankbiljetten aangetroffen bij twee genoemde opgelichte personen, die deze bankbiljetten door middel van verkoop van goed van de koper hadden verkregen, werd telkens het serienummer S61024529536 aangetroffen, terwijl het serienummer van een bankbiljet een uniek nummer per biljet is. Daarbij komt dat in de woning van de verdachte een bankbiljet met dit zelfde serienummer werd aangetroffen. Uit vorenstaande volgt in ieder geval dat meer nagemaakte bankbiljetten met serienummer S61024529536, waarvan ook een exemplaar zich op 19 juni 2013 in de woning van de verdachte bevond, in omloop zijn gebracht en dus voor echt en onvervalst zijn gebruikt om een goed te kopen. De rechtbank acht, op grond van de bewijsmiddelen en met name de door verdachte afgelegde verklaring, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte en/of zijn medeverdachte(s) in de ten laste gelegde periode met opzet bankbiljetten, die zich in de woning van verdachte in Kessel, in de gemeente Peel en Maas, bevonden en waarvan de valsheid hem/hen in ieder geval bekend was toen deze door hem/hen werden ontvangen, in voorraad heeft gehad met het doel om deze, evenals de genoemde aan de verkopers overhandigde valse biljetten, uit te (doen) geven. Op 19 juni 2013 lagen op een tafel in die woning van de verdachte nog tien valse bankbiljetten in voorraad.
De rechtbank acht, evenals de officier van justitie, het onder 3 primair ten laste gelegde niet bewezen, zodat de verdachte voor dit feit zal worden vrijgesproken.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
4.5
De bewezenverklaring
- in de zaak met parketnummer 03/659515-13
De rechtbank acht in de zaak met parketnummer 03/659515-13 wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte:
1.
op 7 december 2013 te Hout-Blerick tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van 2000,- euro en van een mobiele telefoon, toebehorende aan die [slachtoffer 1], welke bedreiging met geweld bestond uit:
- het dreigend een vuurwapen tegen het hoofd zetten althans richten op en tonen aan die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] en
- het dreigend tonen van een stroomstootwapen aan die [slachtoffer 2] en in het zicht van die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] activeren van een stroomstootwapen en
- het op dreigende toon zeggen tegen die [slachtoffer 1] en tegen die [slachtoffer 2] dat hij geld moest hebben en dat die [slachtoffer 1] zijn telefoon moest afgeven,
zulks terwijl het feit werd gepleegd op de openbare weg;
2.
op 7 december 2013 te Kessel tezamen en in vereniging met een ander wapens van categorie III, te weten:
- een vuurwapen (omgebouwd gas/alarmpistool merk Ekol, model Major 88), als bedoeld in art. 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie en
- een vuurwapen (omgebouwd gas/alarmpistool, merk Browning, model GP DA8) als bedoeld in art. 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie,
en munitie van categorie III, te weten
- 5 stuks munitie (getransformeerde 9mm Knall patronen), als bedoeld in art. 2 lid 2 categorie III van de Wet Wapens en Munitie,
en een wapen van categorie II, te weten
- één stroomstootwapen als bedoeld in art. 2 lid 1 categorie II onder 5 van de Wet Wapens en Munitie,
voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4.6
De bewezenverklaring
- in de zaak met parketnummer 03/659257-13
De rechtbank acht in de zaak met parketnummer 03/659257-13 wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte:
1.
op 19 juni 2013 te Kessel, in de gemeente Peel en Maas, munitie van de categorie III, te weten
24 patronen en een huls (Walther 9mm Pak) en
een vuurwapen van de categorie III onder 1, te weten een (alarm)pistool (merk Reck, model Goliath kaliber 9 mm. P.A. Knall) en
een vuurwapen van de categorie III onder 1, te weten een (alarm)pistool (merk Perfecta, model G5, kaliber 8 mm. Knall) en
een vuurwapen van de categorie III onder 1, te weten een pistool (merk onbekend, kaliber .22LR),
voorhanden heeft gehad;
2.
op 19 juni 2013 te Kessel, in de gemeente Peel en Maas, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 52,2 gram amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
in de periode van 1 april 2013 tot en met 19 juni 2013 te Kessel, in de gemeente Peel en Maas, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, bankbiljetten van 50 Euro en 100 Euro, waarvan de valsheid hem, verdachte, en/of zijn medeverdachte(n), toen verdachte en/of zijn medeverdachte(n) die bankbiljetten ontving(en), bekend was, met het oogmerk om die bankbiljetten als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, opzettelijk in voorraad heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

5.1
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
5.2
De kwalificatie
- in de zaak met parketnummer 03/659515-13:
Het in deze zaak bewezenverklaarde levert op de navolgende strafbare misdrijven:
feit 1:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en door twee of meer verenigde personen;
feit 2:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III van de wet wapens en munitie, meermalen gepleegd,
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
Het misdrijf onder 1 is strafbaar gesteld bij de artikelen 317, eerste en derde lid, en 312, tweede lid onder 1° en 2°, van het Wetboek van Strafrecht.
Het misdrijf onder 2 is strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste en derde lid, van de Wet wapens en munitie en artikel 47, eerste lid onder 1°, van het Wetboek van Strafrecht.
5.3
De kwalificatie
- in de zaak met parketnummer 03/659257-13:
Het in deze zaak bewezenverklaarde levert op de navolgende strafbare misdrijven:
feit 1:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd, en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III van de wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3 subsidiair:
medeplegen van opzettelijk bankbiljetten waarvan de valsheid hem, toen hij ze ontving, bekend was, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, in voorraad hebben.
De misdrijven onder 1 zijn strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste en derde lid, van de Wet wapens en munitie.
Het misdrijf onder 2 is strafbaar gesteld bij artikel 10, derde lid, van de Opiumwet.
Het misdrijf onder 3 is strafbaar gesteld bij artikel 209 en artikel 47, eerste lid onder 1°, van het Wetboek van Strafrecht.

6.De strafbaarheid van verdachte

De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte opheft.

7.De oplegging van straf en/of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor zover een straf aan de orde is, verzocht de straf te matigen en rekening te houden met hetgeen door de reclassering in haar rapport is vermeld. Gesteld is dat de verdachte met zijn partner een normaal leven, zonder crimineel gedrag, wil gaan leiden, reden waarom hij eerdere banden met verkeerde vrienden heeft verbroken.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich op 19 juni 2013 schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van wapens en munitie en het aanwezig hebben van ongeveer 52,2 gram amfetamine, een grote hoeveelheid harddrugs. Deze harddrugs levert grote gevaren op voor de gezondheid van de gebruiker, terwijl die gebruiker zijn verslaving vaak door crimineel handelen tracht te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend.
Verder heeft verdachte zich in de periode van april tot 19 juni 2013 schuldig gemaakt aan het in voorraad hebben van valse bankbiljetten. Doordat valse bankbiljetten in omloop worden gebracht ontstaat bij slachtoffers financieel nadeel en dit soort feiten leiden zowel bij winkeliers als burgers tot financiële onzekerheid.
Bovendien heeft de verdachte zich korte tijd later, op 7 december 2013, schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van wapens en munitie én het plegen van een afpersing, waarbij gebruikt is gemaakt van wapens. Bij deze afpersing zijn verdachte en zijn mededaders gewelddadig bedreigend geweest richting de slachtoffers, die onder bedreiging van vuurwapens – waarbij zelfs een vuurwapen tegen het hoofd van een van de slachtoffers werd gezet – en een stroomstootwapen geld en een mobiele telefoon af moesten geven.
Bijzonder ernstig is dat verdachte en zijn mededaders in georganiseerd verband de slachtoffers naar de afgelegen parkeerplaats hebben geleid en hen met behulp van vuurwapens en gehuld in bivakmutsen hebben afgeperst en dat de wapens tijdens de afpersing gericht bleven op de slachtoffers. De rechtbank rekent deze omstandigheden de verdachte zwaar aan.
Niet alleen dit feit maar ook de onderhavige overtredingen van de Wet wapens en munitie en de Opiumwet zijn ernstige feiten waardoor de rechtsorde geschokt is en welke feiten in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg brengen.
Als gevolg van de bijzonder ernstige afpersing kunnen slachtoffers nog langdurig last hebben van nadelige psychische gevolgen, zoals gevoelens van angst en onveiligheid, waardoor slachtoffers in hun deelname aan het maatschappelijk verkeer ernstig kunnen worden belemmerd. De slachtoffers hebben die gevolgen lange tijd ervaren, zoals blijkt uit de door hen afgelegde verklaringen. Dat is niet wezenlijk anders in het geval de slachtoffers zich welbewust zouden hebben ingelaten met criminelen. Verdachte heeft zich van deze omstandigheden geen rekenschap gegeven en slechts gehandeld met het oog op eigen financieel gewin. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf heeft de rechtbank, als uitgangspunt, rekening gehouden met de door het LOVS opgestelde oriëntatiepunten straftoemeting die voor een deel van de onderhavige feiten zijn opgesteld.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft de rechtbank tevens acht geslagen op het strafblad d.d. 30 december 2014 van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor bij de Opiumwet en zelfs meermalen voor bij de Wet wapens en munitie strafbaar gestelde feiten.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht heeft de rechtbank verder rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte bij arrest van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 21 oktober 2013, gewezen in de zaak met parketnummer 20-000543-13, is veroordeeld tot straf en dat verdachte nu opnieuw is schuldig verklaard aan de in de zaak met parketnummer 03/659257-13 bewezen verklaarde strafbare feiten die voor die datum zijn gepleegd.
Door de Reclassering Nederland is in haar rapport d.d. 29 oktober 2013 geadviseerd om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarde het zich houden aan de aanwijzingen van de reclassering, zich melden bij de Reclassering Nederland en zich blijven melden zo frequent en zolang de Reclassering noodzakelijk vindt.
De rechtbank is, alles afwegend, van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar passend en geboden is. De rechtbank zal, gekoppeld aan het voorwaardelijk deel van die straf, de bijzondere voorwaarde opleggen zoals door de Reclassering Nederland is geadviseerd.
Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.

8.Het beslag

- in de zaak met parketnummer 03/659515-13:
8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het onder de verdachte in beslag genomen geldbedrag tot een bedrag van 2000 euro terug te geven aan de rechtmatige eigenaar, te weten [slachtoffer 1]. Voorts heeft hij gevorderd het resterend onder de verdachte in beslag genomen geldbedrag ad 145 euro aan verdachte terug te geven.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen opmerkingen gemaakt over genoemd beslag.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 03/659515-13 onder 1 bewezen verklaarde feit, van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen geldbedrag groot 2000 euro afkomstig is van dit misdrijf, te weten de afpersing van dit geldbedrag van [slachtoffer 1]. Dit geldbedrag dient daarom teruggegeven te worden aan de rechtmatige eigenaar [slachtoffer 1] voornoemd.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het resterend onder de verdachte in beslag genomen geldbedrag, groot 145 euro, aan de verdachte moet worden teruggegeven, nu er geen reden is voor verbeurdverklaring dan wel onttrekking aan het verkeer van dit geldbedrag.

9.De benadeelde partij

- in de zaak met parketnummer 03/659515-13:

9.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij
[slachtoffer 1]vordert een schadevergoeding van in totaal 4.000 euro ter zake van het in de zaak met parketnummer 03/659515-13 onder 1 ten laste gelegde feit, namelijk voor materiële schade een bedrag van 2.000 euro, te weten het bedrag dat van hem is afgeperst, en een bedrag van 2.000 euro voor immateriële schade ten gevolge van dit feit.
9.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van deze benadeelde voor wat betreft het materieel deel af te wijzen, omdat hij teruggave heeft gevorderd van het onder de verdachte inbeslaggenomen geldbedrag van 2.000 euro aan de rechtmatige eigenaar, te weten benadeelde. Verder heeft hij gevorderd het immaterieel deel van de vordering van benadeelde toe te wijzen tot een bedrag van 1.000 euro en wel hoofdelijk met mededaders, met oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht voor dit bedrag, en de vordering voor het overige deel niet-ontvankelijk te verklaren.
9.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat hij geen bezwaar heeft tegen het standpunt van de officier van justitie over de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1].
9.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat zij zal beslissen – zoals hiervoor ten aanzien van het beslag reeds is vermeld – dat het onder de verdachte in beslag genomen geldbedrag groot 2.000 euro zal worden teruggegeven aan de rechtmatige eigenaar [slachtoffer 1], voornoemd, nu dit geldbedrag van hem is afgeperst.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de vordering van [slachtoffer 1] voor wat betreft het materieel deel dient te worden afgewezen.
Ten laste van de verdachte is het in de zaak met parketnummer 03/659515-13 onder 1 ten laste gelegde feit bewezen, zoals hiervoor is vermeld. Dit is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. De ervaring leert dat een slachtoffer ten gevolge van een feit als de onderhavige bijzondere ernstige afpersing, waarbij op een gewelddadige wijze gebruik is gemaakt van wapens, waarbij een groot geldbedrag en een mobiele telefoon is buit gemaakt, immateriële schade lijdt. Zulks is uit de door [slachtoffer 1] afgelegde verklaringen en het schade-onderbouwings-formulier ook voldoende aannemelijk geworden. De rechtbank acht, rekening houdend met de omstandigheden waaronder het feit is begaan, toewijzing van een bedrag van 1.000 euro redelijk en billijk. De rechtbank zal daarom verdachte veroordelen tot betaling van dit bedrag aan benadeelde [slachtoffer 1], met afwijzing van het meer gevorderde bedrag, en wel te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 7 december 2013 tot de dag der algehele voldoening.
Verdachte is naar burgerlijk recht, samen met zijn mededaders, aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal de verdachte voorts veroordelen in de kosten die door de benadeelde partij [slachtoffer 1] zijn gemaakt, tot heden begroot op nihil, alsmede in de kosten ten behoeven van de tenuitvoerlegging van deze beslissing, zoals hierna zal worden vermeld.
De rechtbank zal tevens aan de verdachte en zijn mededaders de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], van genoemd bedrag van 1.000 euro, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 7 december 2013 tot de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 20 dagen, zoals hierna nader zal worden bepaald.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 47, 57, 63, 209, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het in de zaak met parketnummer 03/659257-13 onder 3 primair ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het in de zaak met parketnummer 03/659515-13 onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.5 is omschreven;
- verklaart het in de zaak met parketnummer 03/659257-13 onder 1, 2 en onder 3 subsidiair ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.6 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het in de zaak met parketnummer 03/659515-13 bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5.2 is omschreven;
- verklaart dat het in de zaak met parketnummer 03/659257-13 bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5.3 is omschreven;
- verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
Straffen
  • veroordeelt verdachte tot
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat veroordeelde voor het einde van
  • stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit,
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt,
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
  • stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd moet melden bij de Reclassering Nederland, op het adres Bredeweg 28B te Roermond, en zich daarna moet blijven melden zo frequent en zolang de Reclassering dit noodzakelijk acht;
  • zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Reclassering Nederland;
  • draagt deze reclasseringsinstelling op om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in
voorarrestheeft doorgebracht
in minderingwordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- beveelt de
teruggavevan het navolgende inbeslaggenomene, te weten:
- een geldbedrag van 2000 euro,
aan de rechtmatige eigenaar [slachtoffer 1];
- beveelt de
teruggavevan het resterende inbeslaggenomen geldbedrag, te weten:
- een geldbedrag van 145 euro,
aan beslagene, te weten verdachte [verdachte], voornoemd.
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
- veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting
aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], ter zake van immateriële schade te betalen een bedrag van 1.000 euro, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 december 2013 tot aan de dag van volledige voldoening;
- wijst de vordering van genoemde benadeelde partij voor wat betreft de materiële schade en het meer gevorderde bedrag voor wat betreft de immateriële schade af;
- veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 1] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voor zover genoemd bedrag ad 1.000 euro en genoemde kosten door één of meer mededader(s) is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- legt aan de verdachte
de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1],
te betaleneen bedrag van 1.000 euro, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 december 2013 tot de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
- bepaalt dat indien door de verdachte en/of zijn mededaders is voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van het bedrag van 1.000 euro ten behoeve van voornoemd slachtoffer, daarmede de verplichting tot betaling van dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat indien dit bedrag door verdachte en/of zijn mededaders aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee genoemde verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H.M. Engels, voorzitter, mr. E.J.M. Boogaard-Derix en mr. P. van Blaricum, rechters, in tegenwoordigheid van C.S.G.M. Wouters-Debougnoux, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op
4 februari 2015.

Voetnoten

1.(op pagina’s 072 en 073 van het dossier van deze zaak)
2.(op pagina 071 van dit dossier)
3.(op pagina 074 van dit dossier)
4.(op pagina 507 van dit dossier en ter terechtzitting overgelegd)
5.(op pagina 076 van dit dossier)
6.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering van de ‘print van scan 14.02.2014 van origineel’ van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie, regio Limburg-Noord, district Venlo, recherche-eenheid Venlo, opgemaakte proces-verbaal met (registratie)nummer PL2300-2013109878-82, gedateerd 28 januari 2014, en de daarbij behorende bijlagen, (op doorgenummerd pagina’s 1 tot en met 290 van het dossier met parketnummer 03/659515-13), alsmede het bij genoemd proces-verbaal behorend rapport van het NFI d.d. 25 februari 2014 (op doorgenummerde pagina’s 291 tot en met 299 van dit dossier), welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
7.Het proces-verbaal verhoor aangever nummer PL2300 2013109878-24 d.d. 8 december 2013, op pagina’s 174 tot en met 178 van het hiervoor genoemd dossier.
8.Het proces-verbaal verhoor getuige nummer PL2325 2013109878-53 d.d. 16 december 2013, op pagina’s 192 tot en met 195 van het hiervoor genoemd dossier.
9.Het proces-verbaal verhoor verdachte nummer PL2300 2013109878-77 d.d. 14 januari 2014, op pagina’s 44 tot en met 57 van het hiervoor genoemd dossier.
10.Het proces-verbaal verhoor van getuigen bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Limburg d.d. 16 september 20114, in het dossier met parketnummer 03/659515-13 opgenomen in het mapje gerechtelijk vooronderzoek met dit parketnummer.
11.Het proces-verbaal verhoor van getuigen bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Limburg d.d. 16 september 20114, in het dossier met parketnummer 03/659515-13 opgenomen in het mapje gerechtelijk vooronderzoek met dit parketnummer.
12.Het proces-verbaal verhoor verdachte nummer PL2300 2013109878-22 d.d. 8 december 2013, op pagina’s 79 tot en met 85 van het hiervoor genoemd dossier.
13.Het proces-verbaal verhoor verdachte nummer PL2300 2013109878-29 d.d. 9 december 2013, op pagina 97 van het hiervoor genoemd dossier.
14.Het proces-verbaal van bevindingen nummer PL2321 2013109878-6 d.d. 7 december 2013, op pagina’s 198 en 199 van het hiervoor genoemd dossier.
15.Proces-verbaal van bevindingen nummer PL2300 2013109878-26 d.d. 9 december 2013, op pagina’s 206 en 207 van het hiervoor genoemd dossier.
16.Proces-verbaal omschrijving wapens en munitie nummer PL236E-2013109878 d.d. 16 januari 2014, op pagina’s 281 tot en met 286 van het hiervoor genoemd dossier.
17.Het proces-verbaal van bevindingen nummer PL2300 2013109878-25 d.d. 8 december 2013, op pagina 204 van het hiervoor genoemd dossier.
18.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie eenheid Limburg, Districtsrecherche Noord- en Midden Limburg, opgemaakte eindproces-verbaal met (BVH-registratie)nummer 2013054602 en onderzoeksnummer 23201309, gedateerd 14 juli 2014, en de daarbij behorende bijlagen, (op doorgenummerd pagina’s 1 tot en met 459 van het dossier met parketnummer 03/659257-13), alsmede het bij genoemd proces-verbaal behorend “herzien rapport” van het NFI d.d. 20 maart 2014 (op doorgenummerde pagina’s 460 tot en met 505 van dit dossier), welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
19.Het proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 20 juni 2013, op pagina’s 20 tot en met 26 van het hiervoor genoemd dossier.
20.Het eindproces-verbaal d.d. 14 juli 2014, met name pagina’s 6, 9, 98 tot en met 100 van het hiervoor genoemd dossier.
21.Het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 20 juni 2013, op pagina’s 74 en 75 van het hiervoor genoemd dossier.
22.Het proces-verbaal van bevindingen nummer PL2300-2013054602 d.d.3 oktober 2013, op pagina’s 119 tot en met 126 van het hiervoor genoemd dossier.
23.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 augustus 2013, op pagina 92 van het hiervoor genoemd dossier.
24.Het rapport van het NFI te Den Haag zaaknummer 2013.08.22.039 d.d. 30 augustus 2013, op pagina’s 149 en 149 van het hiervoor genoemd dossier.
25.Het eindproces-verbaal d.d. 14 juli 2014, op pagina’s 98 tot en met 108 van het hiervoor genoemd dossier.
26.Het proces-verbaal Forensisch technisch onderzoek valse bankbiljetten d.d. 30 juli 2013, op pagina’s 127 en 128 van het hiervoor genoemd dossier.
27.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 juni 2014, op pagina’s 318 tot en met 320 van het hiervoor genoemd dossier.
28.Het rapport van het NFI onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van valsmunterij in Kessel op 19 juni 2013 d.d. 14 oktober 2014 zaaknummer 2013.08.22.039 (aanvraag 02), op pagina’s 150 tot en met 154 van het hiervoor genoemd dossier.
29.Het proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 20 juni 2013, op pagina’s 20 tot en met 26 van het hiervoor genoemd dossier.
30.Het proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 4 juli 2014, op pagina’s 28 tot en met 30 van het hiervoor genoemd dossier.