3.3Het oordeel van de rechtbank
T.a.v. de strafzaak met parketnummer 03/866408-13
Feit 1
Feitenrelaas
Op 6 juli 2013 doet de heer [slachtoffer 1] aangifte. Hij verklaart dat hij op eerder die dag rond 03.00 uur wakker werd. Hij hoorde een stem buiten zijn woning. Daarop is hij naar buiten gelopen met een knuppel. Hij zag een auto op zijn oprit staan, die bijna tegen zijn garagepoort aan stond. [slachtoffer 1] probeerde met de bestuurder te praten, maar deze deed het portierraam niet open en deed de knopjes van de deur naar beneden. De man was aan het schelden en was agressief. [slachtoffer 1] probeerde om de man en de auto van zijn oprit af te krijgen. Hij heeft zijn knuppel gepakt en tegen het raam geslagen. De bestuurder reed vervolgens achteruit en kwam klem te zitten tussen de [straatnaam] en de woning van [slachtoffer 1] . Daarop reed de man weer vooruit en daarna vol gas achteruit. Hij stond toen weer vast op hetzelfde heuveltje. [slachtoffer 1] hoorde de man gas geven. Hij stond toen op ongeveer twee meter van de auto en zag de auto in een rechte lijn op zich afkomen. De bestuurder draaide niet weg, terwijl hier wel genoeg ruimte voor was. [slachtoffer 1] zag dat de man heel snel op hem af kwam gereden. Hij draaide zich om en zag toen dat zijn vriendin, [slachtoffer 2] , achter hem stond. Hij heeft haar de woning in geduwd. Hij zag de auto op zich af komen en is de woning in gesprongen. Hij zag vervolgens dat de auto hard achteruit reed en daarbij een hectometerpaaltje omver reed. Hij meent dat de auto een blauwe Mercedes Vito was, maar heeft het kenteken niet gezien.
Tijdens een aanvullend verhoor op 6 juli 2013 verklaart [slachtoffer 1] dat hij vol zou zijn geraakt door de auto als hij was blijven staan waar hij stond. Hij zou dan zwaar letsel hebben opgelopen of erger. De man was erg agressief en door het dolle heen. Toen de man vol gas op hen inreed, stond het voertuig ongeveer twaalf meter van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] af. Hij schat de snelheid toch zeker op 30 kilometer per uur. Hij had voorts de indruk dat de man onder invloed was van alcohol en/of drugs.
Ook de vriendin van [slachtoffer 1] , mevrouw [slachtoffer 2] , heeft op 6 juli 2013 aangifte gedaan. Zij verklaart dat er een onbekende auto op de oprit stond. Het was een donkerblauwe bestelauto, voorzien van het opschrift “Rent”. De rest van het opschrift weet zij niet meer. Zij zag [slachtoffer 1] met een bezemsteel tegen het portierraam slaan, teneinde de bestuurder te bewegen om uit te stappen. De bestuurder keek [slachtoffer 1] aan en [slachtoffer 2] meent dat de man gezien moet hebben dat [slachtoffer 1] daar stond. Zij zag en hoorde dat de man de auto startte en toen met hoge snelheid achteruit reed richting de Rijksweg. De auto slipte en kwam op een vluchtheuvel tot stilstand. Zij zag [slachtoffer 1] naar de auto lopen. Ineens gaf de bestuurder vol gas en reed vooruit richting [slachtoffer 1] en haarzelf. Zij stonden op dat moment op de oprit van hun woning. [slachtoffer 2] stond tussen de voordeur en [slachtoffer 1] in. [slachtoffer 1] draaide zich om, rende op haar af en duwde haar met kracht de hal van de woning binnen. De bestuurder reed op hen af en reed door, richting de garagepoort. Als ze niet aan de kant was gesprongen, dan had de auto haar aangereden.
De verdachte wordt op 6 juli 2013 omstreeks 3:10 uur door verbalisanten aangetroffen in een blauwe Mercedesbus met opdruk “Blue Rent” in de straat waar de aangevers wonen.Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat er bij de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , gelegen te [adresgegevens slachtoffers] , diverse bandensporen zijn aangetroffen, te weten remblokkeer- en driftsporen.
Kwalificatie van het handelen van de verdachte
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat de primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet bewezen kan worden. Voorts is de rechtbank met de raadsman van oordeel dat ook voor de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling het bewijs ontbreekt. Zij overweegt daartoe als volgt.
Hoewel nergens uit blijkt dat de intentie van de verdachte gericht was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] kunnen sommige handelingen toch dusdanig gevaarzettend zijn dat reeds in de aard van die handelingen het opzet op een bepaald gevolg schuilt. Het gevolg wordt dan zogezegd op de koop toe genomen. Dat heet met een juridische term voorwaardelijk opzet: het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat door een bepaald handelen een bepaald gevolg intreedt. Het inrijden op personen kan onder omstandigheden zeker een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebrengen.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte met zijn rijgedrag voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Om deze vraag te beantwoorden moet de rechtbank vaststellen of er een aanmerkelijke kans was dat zij zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen door de concrete handelingen van de verdachte en vervolgens of verdachte deze kans op de koop toe heeft genomen. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet het gaan om een
feitelijkaanmerkelijke kans dat het kwalijke gevolg zal intreden, in dit geval zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Daarbij mag de aard van het risico en het gevaarzettende karakter van de gedraging geen indicator vormen.
In het licht van de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komt de rechtbank in deze zaak tot de conclusie dat zij niet kan vaststellen of er een feitelijk aanmerkelijke kans bestond op zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Hiervoor biedt het dossier namelijk te weinig feitelijk onderbouwde aanknopingspunten. Uit de verklaringen van de aangevers blijkt namelijk onvoldoende ten aanzien van het beschreven incident
- met welke snelheid verdachte op hen af kwam gereden en op welke afstand hij van hen was, en
- waar het voertuig van verdachte de aangevers had kunnen raken.
Aangevers verklaren hier weliswaar wel over, maar zij spreken in schattingen. Objectieve gegevens, bijvoorbeeld verkregen uit onderzoek naar het sporenbeeld of over de snelheid waarmee verdachte op hen kwam afgereden, ontbreken in het dossier.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank niet kan vaststellen dat er een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bestond. Daarom moet de verdachte worden vrijgesproken van het subsidiair tenlastegelegde.
Mocht het zo zijn dat wel sprake was van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , dan hecht de rechtbank eraan op te merken dat op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is komen vast te staan dat verdachte bewust die aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel van de aangevers op de koop toe heeft genomen, toen hij zich uit de voeten probeerde te maken. Bepalend voor dit oordeel zijn de hierboven opgesomde feitelijkheden ten aanzien van de snelheid, de plaats op de oprit van de verschillende betrokkenen en de mogelijke botsplaatsen.
Meer subsidiair is de bedreiging van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ten laste gelegd. De rechtbank acht dit feit bewezen, omdat zij van oordeel is dat het handelen van de verdachte zoals dit uit de aangiftes volgt wel gekwalificeerd kan worden als een bedreiging. Uit de aangifte van zowel [slachtoffer 1] als van [slachtoffer 2] volgt dat zij vreesden voor hun leven. Voorts volgt uit de ter plaatse aangetroffen bandensporen dat de verdachte ongecontroleerd heeft gereden.
Feit 2
Met de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank bewezen dat de verdachte zich op 6 juli 2013 met geweld heeft verzet tegen zijn aanhouding, gelet op:
- het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2];
- het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4].
De verbalisanten hebben namelijk beschreven dat verdachte zich met meer dan geringe kracht met zijn lichaam tegen de bestelbus heeft afgezet, een verbalisant meerdere keren heeft getrapt en bespuugd en met beide voeten met kracht tegen een raam van de politieauto heeft getrapt.
De rechtbank merkt omtrent het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] het volgende op. De raadsman heeft een onderscheid geconstateerd tussen voornoemd proces-verbaal en een ander proces-verbaal van diezelfde verbalisanten ten aanzien van het al dan niet geven van een bevel tot medewerking aan een ademanalyse. De rechtbank stelt vast dat dit onderscheid bestaat, maar dat dit niet tot gevolg heeft dat de overige bevindingen in voornoemd proces-verbaal –waarop de bewezenverklaring van het onderhavige feit rust– niet tot het bewijs gebezigd kunnen worden. Hieromtrent is immers geen twijfel gerezen.
T.a.v. de strafzaak met parketnummer 03/866394-15
Feit 1
Met de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank bewezen dat de verdachte op
6 juli 2013 een aanrijding heeft veroorzaakt en daarna is doorgereden, terwijl hij wist dat aan de personenauto van een ander schade was toegebracht, gelet op:
- het proces-verbaal van aangifte door [betrokkene 1];
- de verklaring van de getuige [betrokkene 2].
Feit 2
Met de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank bewezen dat de verdachte op
6 juli 2013 een motorrijtuig heeft bestuurd terwijl hij redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs, categorie B, ongeldig was verklaard, gelet op:
- het uittreksel uit het systeem van het CBR, waaruit blijkt dat het rijbewijs in oktober 2011 ongeldig is verklaard;
- het uittreksel van het strafblad van de verdachte d.d. 21 oktober 2015, waaruit blijkt dat hij al meerdere malen onherroepelijk is veroordeeld wegens rijden met ongeldig verklaard rijbewijs.
Feit 3
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de discrepantie tussen de twee processen-verbaal van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] over het al dan niet geven van een bevel tot medewerking aan een ademanalyse, ertoe leidt dat de bedoelde processen-verbaal op dit specifieke punt niet kunnen meewerken tot het bewijs. Doordat in het ene proces-verbaal gerelateerd staat dat het bevel is gegeven, maar in het ander niet, bestaat er namelijk gerede twijfel of dit bevel wel aan de verdachte is gegeven. Daarmee kan ook niet bewezen worden dat de verdachte geen gevolg heeft gegeven aan een dergelijk bevel. De rechtbank spreekt de verdachte van dit feit daarom vrij.