Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- de dagvaarding met producties van 27 oktober 2014
- de brief van 4 november 2014 met producties aan de zijde van [gedaagde]
- de mondelinge behandeling van 6 november 2014, waarbij partijen hun wederzijdse standpunten hebben toegelicht aan de hand van pleitnotities.
2.De feiten
3.Het geschil
- Aan haar vordering zoals hiervoor weergegeven onder sub a. heeft [eiseres] ten grondslag gelegd dat [gedaagde], door het niet betalen van de premies voor de vastekosten- en waarnemersverzekering, tekort is geschoten in de uit de tussen partijen bestaande afspraak dat deze premies ten laste van de maatschap komen;
- Als grondslag voor het door haar onder sub b. gevorderde heeft [eiseres] aangevoerd dat, mede in het licht van het in gezag van gewijsde gegane arbitrale vonnis van
- Aan haar vorderingen zoals weergegeven onder sub c., d. en e. heeft [eiseres] ten grondslag gelegd dat [gedaagde] sinds het arbitrale vonnis in gebreke is gebleven met de nakoming van diverse door [eiseres] namens de maatschap bevoegd aangegane verbintenissen. Dit gegeven vormt, in samenhang bezien met hetgeen ten aanzien van het gevorderde onder sub a. is aangevoerd, voldoende grond om het beheer van de maatschaprekening bij [gedaagde] weg te nemen en neer te leggen bij [eiseres].
- Als grondslag voor het door haar onder sub f. gevorderde heeft [eiseres] aangevoerd dat, met het definitief maken van de jaarrekening over 2012, de ‘scheefstand’ op de kapitaalrekening duidelijk is geworden. In lijn met het arbitrale vonnis en gelet op het bepaalde in artikel 3.4, is [gedaagde] dan ook redelijkerwijs gehouden om de ‘scheefstand’ ter hoogte van € 34.215,- in te lopen.
- Aan haar vordering zoals weergegeven onder sub f. heeft [eiseres] ten grondslag gelegd dat de huidige personeelsbezetting, mede met het oog op het door partijen voorgestane ‘Strawnprincipe’, de werkdruk en patiënttevredenheid en het advies van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde (KNMT), onverantwoord laag is. Nu [gedaagde] haar instemming aan de aanname van personeel in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid onthoudt, is een beroep van [gedaagde] op het bepaalde in artikel 4 lid 2 sub 2 van de maatschaps-overeenkomst onaanvaardbaar.
4.De beoordeling
“om nog langer premies voor de arbeidsongeschiktheids-verzekeringen te (laten) betalen door de maatschap”ook heeft geoordeeld over de premies voor de vastekosten- en waarnemersverzekering, tussen partijen heeft te gelden dat
“geen reden om ten gronde te twijfelen aan de intenties van [gedaagde] bij de vervulling van de beheerstaken die tot dusver aan haar zijn toevertrouwd”.
“te bepalen dat de (…) “scheefstand” op de kapitaalrekening(en) in de twaalf maanden na de datum van het arbitrale vonnis moet worden gecorrigeerd doordat aan [gedaagde] geen voorschotten worden uitgekeerd, maar aan [eiseres] maandelijks een voorschot ten bedrage van