ECLI:NL:RBLIM:2014:9888

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 november 2014
Publicatiedatum
17 november 2014
Zaaknummer
03/721075-13
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met sterk verminderd toerekeningsvatbaarheid en TBS met voorwaarden

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 18 november 2014, stond de verdachte terecht voor poging tot doodslag. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], was op 7 juli 2013 in Maastricht betrokken bij een gewelddadig voorval waarbij hij [slachtoffer] meermalen het hoofd tegen een muur sloeg en hem vervolgens, terwijl het slachtoffer op de grond lag, met kracht tegen het hoofd schopte. De rechtbank achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven, en sprak hem vrij van andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in sterk verminderde mate toerekeningsvatbaar was, gebaseerd op een rapport van psychologen van het NIFP, dat concludeerde dat de verdachte leed aan schizofrenie en andere geestelijke gezondheidsproblemen.

De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie jaar op, met de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden. De rechtbank benadrukte de ernst van het geweld dat de verdachte had gebruikt en de blijvende schade die het slachtoffer had opgelopen, waaronder traumatisch hersenletsel. De rechtbank oordeelde dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen de maatregel van TBS vereiste.

Daarnaast werd de benadeelde partij, [slachtoffer], een schadevergoeding van € 78.600,- toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank gelastte ook de bewaring van in beslag genomen voorwerpen ten behoeve van de rechthebbenden. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing waren ten tijde van het bewezenverklaarde feit.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 03/721075-13
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 november 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd in de PI Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Raadsman is mr. Th.U. Hiddema, advocaat te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is (inhoudelijk) behandeld op de zittingen van 5 november 2013, 21 januari 2014, 15 april 2014, 24 juni 2014, 16 september 2014 en 4 november 2014, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer] te doden, dan wel dat hij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, dan wel dat hij heeft geprobeerd om aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat het primair tenlastegelegde bewezen dient te worden verklaard, in die zin dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven door meermalen het hoofd van [slachtoffer] tegen de muur te slaan en vervolgens – terwijl [slachtoffer] op de grond lag – meermalen met kracht en geschoeide voet tegen het hoofd van [slachtoffer] te schoppen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de bewezenverklaring geen standpunt ingenomen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven, zoals dat primair ten laste is gelegd, gelet op:
- de aangifte van [slachtoffer] [2] ;
- de verklaring van getuige [getuige] [3] ;
- de bekennende verklaring van de verdachte [4] .
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 7 juli 2013 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen het hoofd van die [slachtoffer] met kracht tegen een muur heeft geslagen en vervolgens - terwijl deze [slachtoffer] op de grond lag – meermalen die [slachtoffer] met kracht met zijn, verdachtes, geschoeide voeten op/tegen het hoofd heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid

4.1
De strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
primair: poging tot doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
4.2
De strafbaarheid van de verdachte
Ten aanzien van de verdachte is door P. van Vliet, psycholoog en M. van Berkel, psychiater, beiden verbonden aan het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum, een onderzoek naar de geestesvermogens van verdachte ingesteld. Van dit onderzoek hebben genoemde deskundigen een rapport opgemaakt, gedateerd 17 juni 2014. Dit rapport vermeldt als conclusie dat onderzochte ten tijde van het plegen van het aan hem ten laste gelegde feit voldeed aan de criteria van de diagnose schizofrenie. Er zijn duidelijk aanwijzingen voor terugkerende lichte psychotische symptomen waarbij sprake is van chaotisch denken en mogelijke hallucinaties, verminderd initiatief, een sterk vervlakt affect en verminderde empathische vermogens. Verder zijn er aanwijzingen voor een gebrekkige ontwikkeling van de persoonlijkheid en was er in het verleden sprake van afhankelijkheid van cannabis. Tot slot is er een ouder-kind probleem geconstateerd. Zowel de ziekte schizofrenie als de aanwezige gedragsproblemen, al dan niet voorkomend uit de ziekte schizofrenie of een onderliggende persoonlijkheidsstoornis, waren aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. De tenlastegelegde feiten kunnen hem - indien bewezen -
in sterk verminderde mateworden toegerekend.
De rechtbank verenigt zich, gelet op de daarvoor gegeven gronden, geheel met de in het rapport gegeven conclusies en maakt deze mitsdien tot de hare.
Er is echter geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

5.De strafoplegging

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van drie jaar en de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht te bewerkstelligen dat verdachte zo snel mogelijk een behandeling kan ondergaan. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte nu welwillend en mentaal rustig is. Tevens is verdachte in de P.I. het doelwit van pesterijen, waar hij onder lijdt.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer] van het leven te beroven en heeft daarbij excessief geweld gebruikt. Hij heeft het slachtoffer geslagen, hem meermalen met het hoofd tegen een muur aangesmeten en – toen het slachtoffer bewusteloos op de grond lag – herhaaldelijk tegen diens hoofd geschopt. Het geweld heeft plaatsgehad op de openbare weg. Naar eigen zeggen had verdachte jaren geleden ruzie gehad met het slachtoffer en heeft die hem gepest. Toen hij hem op 7 juli 2013 tegenkwam dacht hij: “Ik neem jou ook te pakken”. Ook heeft verdachte verklaard dat hij meermalen tegen het hoofd van het slachtoffer heeft geschopt omdat dit de zwakste plek was en omdat hij wilde voorkomen dat het slachtoffer nog op zou staan. Dan zou die hem immers wat aan kunnen doen.
Gelet op de mate van geweld dat is gebruikt en het feit dat verdachte dit geweld ook bewust heeft gebruikt om te voorkomen “dat het slachtoffer nog op zou staan”, is het dus geenszins aan de verdachte te danken dat het slachtoffer niet aan de gevolgen van het letsel is overleden.
Door het handelen van verdachte heeft het slachtoffer zeer ernstig en blijvend letsel opgelopen. Het slachtoffer heeft een aantal dagen in coma gelegen en er is sprake van meerdere breuken en traumatisch hersenletsel dat het zelfstandig maatschappelijk functioneren van het slachtoffer belemmert. Het slachtoffer zal waarschijnlijk nooit meer de oude worden en hij zal zijn leven anders moeten inrichten dan hij had verwacht. De fysieke- en psychische gevolgen van het handelen van de verdachte, die onder meer blijken uit de schriftelijke slachtofferverklaring die ter terechtzitting is voorgelezen, zijn groot geweest.
Dit soort misdrijven roepen niet alleen bij het slachtoffer, maar ook in de samenleving gevoelens van afschuw, angst en onveiligheid op. Het voorgaande rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, in strafrechtelijke zin slechts worden gereageerd met het opleggen van een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het moge zo zijn dat het belang van verdachte op dit moment het meest gediend is met een snelle aanvang van zijn behandeling, maar naar het oordeel van de rechtbank vraagt de ernst van het feit om meer vergelding dan tot nu heeft plaatsgevonden. Daarnaast acht de rechtbank het van groot belang dat aan de maatschappij wordt duidelijk gemaakt dat dergelijk gedrag niet wordt getolereerd en serieus wordt bestraft, ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten.
De rechtbank zal aan de verdachte dan ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur opleggen.
Daarnaast zal de rechtbank gelasten dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld. Bij deze beslissing heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van voornoemde rapportage van het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum, alsmede op de inhoud van de rapportage Pro Justitia d.d. 28 oktober 2013 van H.E.M. van Beek. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van GGZ Reclassering Limburg d.d. 5 augustus 2014 – het maatregelrapport – waarin onder meer is overwogen dat in de toekomst een traject in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden opgestart zou moeten worden in een FPA, gevolgd door een plaatsing binnen een beschermde woonvorm met daaraan gekoppeld een dagbesteding. De reclassering heeft tevens een aantal voorwaarden geadviseerd.
De rechtbank stelt vast dat aan de voorwaarden voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling is voldaan. Ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde bestond er immers een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Bovendien betreft het bewezenverklaarde een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, terwijl het opleggen van de maatregel wordt geëist door de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen. Het betreft verder, gelet op de bewezenverklaring, een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van aangever. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking de hierboven weergegeven inhoud van de diverse rapportages over de persoonlijkheid van de verdachte en de ernst van de begane feiten. De rechtbank zal ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen voorwaarden betreffende het gedrag van de verdachte stellen, en wel de voorwaarden waartoe de reclassering heeft geadviseerd. Ter terechtzitting d.d. 4 november 2014 heeft de verdachte zich bereid verklaard tot naleving van deze voorwaarden.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van drie jaar, met aftrek van het voorarrest en daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden, passend.

6.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 396.282,80, bestaande uit € 294.950,- materiële schade, € 90.778,- immateriële schade en € 10.554,80 kosten rechtsbijstand, te vermeerderen met de wettelijke rente. Tevens is verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De materiële schade bestaat uit de post “verlies verdienvermogen” ad € 5.760,- en de post “toekomstig verlies verdienvermogen” ad
€ 289.190,-.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering toe te wijzen tot een bedrag van
€ 28.600,-. Hij heeft daartoe naar voren gebracht dat de post “verlies verdienvermogen” kan worden toegewezen tot een bedrag van € 3.600,- en dat de immateriële schade kan worden toegewezen tot een bedrag van € 25.000,- bij wijze van voorschot. De vaststelling van de hoogte van het overige deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafproces op, waardoor de benadeelde partij ten aanzien van dat deel niet-ontvankelijk is en zijn vordering bij de civiele rechter kan aanbrengen, aldus de officier van justitie.
De raadsman heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
Aangezien verdachte de vordering van de benadeelde partij niet heeft betwist ten aanzien van een bedrag van € 3.600,- aan materiële schade en een bedrag van € 25.000,- aan immateriële schade, zal de rechtbank deze bedragen toewijzen.
Ten aanzien van de post “verlies van toekomstig verdienvermogen” overweegt de rechtbank dat onvoldoende informatie bekend is om het gevorderde bedrag van € 289.190,- vast te kunnen stellen. Deze vordering is immers gebaseerd op gemist inkomen in de belastingadviesbranche. Het slachtoffer was echter nog niet begonnen met zijn opleiding tot belastingconsultant en het was dus maar de vraag of hij die had kunnen afronden, mede gelet op het feit dat hij een eerdere opleiding heeft afgebroken.
Gelet op hetgeen bekend is over de capaciteiten/het functioneren van het slachtoffer vóór dit misdrijf; het letsel dat hij heeft opgelopen (waaronder traumatisch hersenletsel); het feit dat een medische eindsituatie is bereikt én hetgeen door de deskundigen is gezegd over zijn toekomstperspectieven vindt de rechtbank wel dat voldoende vast staat dat het slachtoffer enig verlies aan toekomstig verdienvermogen zal lijden. Ex aequo et bono zal de rechtbank dat verlies schatten op een bedrag van € 50.000,- en dat bedrag toewijzen als voorschot.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij derhalve toewijzen tot een bedrag van € 78.600,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2013 tot aan de dag van volledige voldoening. Om te bevorderen dat het toegekende bedrag door verdachte wordt betaald, zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Verdachte zal voorts worden veroordeeld tot vergoeding van de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken kosten. Nu ter terechtzitting geen bijzondere omstandigheden zijn gebleken waarom er afgeweken zou moeten worden van het liquidatietarief, is de rechtbank van oordeel dat voor de vaststelling van die vergoeding het bij de behandeling van civiele zaken gebruikelijke liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven als uitgangspunt gehanteerd dient te worden. Bij de berekening – op grond van genoemd liquidatietarief – heeft de rechtbank gelet op de verrichte werkzaamheden, te weten het indienen van de vordering (1 punt). De geldswaarde van de hoofdsom valt in de categorie tot € 390.000,- (tarief VI), waardoor een tarief van
€ 2.000,- per punt geldt. Voor de behandeling van de zaak geldt voorts dat de raadsman tijdens vier zittingen aanwezig is geweest en twee keer een mondelinge toelichting ter terechtzitting is gegeven (2 ½ punt). Niet is gebleken dat er voorts nog kosten zijn gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. In totaal komt daarmee in aanmerking een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand tot een bedrag van € 7.000,-. De rechtbank zal dat bedrag toekennen en het verzoek voor het overige afwijzen.
Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering, nu de behandeling van het overige deel van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

7.Het beslag

In beslag genomen zijn 3 cd-roms (nrs. 4 en 6) en 3 beeldplaten (nrs. 5 en 7).
De officier van justitie heeft gevorderd deze voorwerpen te bewaren ten behoeve van de rechthebbenden, zodat de camerabeelden beschikbaar blijven totdat het vonnis in onderhavige strafzaak onherroepelijk is geworden.
De raadsman heeft ten aanzien van het beslag geen standpunt ingenomen.
De rechtbank gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbenden en overweegt daartoe dat de camerabeelden op deze manier beschikbaar blijven totdat de strafzaak is afgedaan.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 37a, 38, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezen verklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4.1 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van drie jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
-
gelast dat de verdachte voor de tijd van twee jaar ter beschikking zal worden gesteld, onder de volgende voorwaarden:
1. Ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit verleent de verdachte medewerking aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of biedt hij een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan;
2. De verdachte wordt verplicht om zich te laten opnemen op een door het NIFP aan te wijzen FPA en zal op constructieve wijze meewerken aan de behandeling, voor zolang het behandelinstituut en/of de reclassering dit noodzakelijk acht;
3. Indien door de reclassering geïndiceerd verleent verdachte zijn medewerking aan een behandeling bij een forensische polikliniek, of een ander door de reclassering te organiseren behandelaar en hij houdt zich aan de afspraken met deze instelling;
4. Verdachte neemt de hem voorgeschreven medicatie trouw in;
5. Verdachte gebruikt geen drugs;
6. Indien door de reclassering geïndiceerd werkt verdachte mee aan de controle op middelengebruik;
7. Verdachte gaat op een verantwoorde wijze om met zijn financiën; hij is hieromtrent transparant naar de reclassering;
8. Verdachte zal zich niet schuldig maken aan strafbare feiten;
9. Verdachte houdt zich aan alle aanwijzingen en afspraken die hem door of namens Reclassering Nederland worden gegeven;
10. Verdachte geeft volledige openheid in zijn dagelijks functioneren en stelt zich begeleidbaar op;
11. Verdachte stelt zich voor de reclassering controleerbaar op en geeft toestemming aan de reclassering om contact te hebben met alle relevante personen en instellingen die betrokken zijn bij de resocialisatie. Tevens geeft hij aan deze personen en/of instellingen toestemming om informatie uit te wisselen met de reclassering;
Beslag
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven cd-roms (nrs. 4 en 6) en beeldplaten (nrs. 5 en 7).
Benadeelde partijen
- veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de
benadeelde partij [slachtoffer], [adres], [woonplaats], te betalen een bedrag van
€ 78.600,-(achtenzeventigduizendzeshonderd euro), bestaande uit € 3.600,- materiële schade, € 50.000,- materiële schade als voorschot en € 25.000,- immateriële schade als voorschot, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat hij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op
  • legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [slachtoffer] vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.V. Pelsser, voorzitter, mr. R.A.J. van Leeuwen en
mr. J.M.E. Kessels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Mahovic, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 november 2014.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 07 juli 2013 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet (meermalen) het hoofd van die [slachtoffer] met kracht tegen een muur en/of het trottoir heeft geslagen en/of vervolgens - terwijl deze [slachtoffer] op de grond lag - (meermalen) die [slachtoffer] met kracht met zijn, verdachtes, (geschoeide) voet(en) op/tegen het hoofd heeft geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 07 juli 2013 in de gemeente Maastricht aan [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (aangezichtsfracturen links [een gebroken oogkasbodem en achterwand, wigbeen, jukbeen en bovenkaak], traumatisch hersenletsel [contusiehaarden links frontaal/tempraal, subduraal haematoom], heeft toegebracht, door opzettelijk (meermalen) die [slachtoffer] met (zijn gebalde vuist(en)) met kracht op/tegen het hoofd te slaan en/of (meermalen) het hoofd van die [slachtoffer] met kracht tegen een muur en/of het trottoir te slaan en/of vervolgens - terwijl deze [slachtoffer] op de grond lag - (meermalen) die [slachtoffer] met kracht met zijn, verdachtes, (geschoeide) voet(en) op/tegen het hoofd te schoppen/trappen;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 07 juli 2013 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (meermalen) die [slachtoffer] met (zijn gebalde vuist(en)) met kracht op/tegen het hoofd heeft geslagen en/of (meermalen) het hoofd van die [slachtoffer] met kracht tegen een muur en/of het trottoir heeft geslagen en/of vervolgens - terwijl deze [slachtoffer] op de grond lag - (meermalen) die [slachtoffer] met kracht met zijn, verdachtes, (geschoeide) voet(en) op/tegen het hoofd heeft geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voetnoten

1.Voor zover de in het vonnis vermelde feiten en omstandigheden door de rechtbank redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring van het tenlastegelegde, wordt hierna in de voetnoten verwezen naar de wettige bewijsmiddelen waaraan de rechtbank deze feiten en omstandigheden ontleent. Tenzij anders aangegeven, maken deze bewijsmiddelen deel uit van het proces-verbaal van de politie Eenheid Limburg, District Maastricht, Afdeling recherche, dat is doorgenummerd van pagina 1 t/m 227 en de aanvulling daarop die geen onderdeel uitmaakt van de doornummering. Beiden zijn in de wettelijke vorm opgemaakt.
2.Het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer] d.d. 6 oktober 2013, dat geen deel uitmaakt van de doornummering.
3.Het proces-verbaal verhoor verdachte [getuige], pagina’s 47 en 48.
4.Het proces-verbaal van bevindingen inhoudende het verhoor van verdachte d.d. 29 juli 2013, blad 8, 9 en 10 en de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 januari 2014.