Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.[gedaagde 1],
1.De procedure
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- het proces-verbaal van comparitie
- de conclusie van repliek met eiswijziging
- de conclusie van dupliek
- de aktes houdende uitlating ex 2.11 van het Landelijk Procesreglement, waarin partijen vonnis hebben gevraagd.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
gedaagde sub 1], en uit de brief van 28 september 2010 aan de afdeling P&O die door [
gedaagde sub 1] is ondertekend als “Bestuurder SGL a.i.”.De Governancecommissie heeft bij de mondelinge behandeling vastgesteld dat - zoals ook uit de stukken valt af te leiden - gedurende een periode van ongeveer drie maanden de enige bestuurder van SGL, [naam bestuurder], niet als zodanig heeft gefunctioneerd en dat [
gedaagde sub 1] in die periode diens taken, waaronder ook overleg met de OR, heeft waargenomen. Impliciet blijkt dit ook uit het ingediende verweerschrift. Nu de (voormalige) RvT niet ter zitting is verschenen, moet het ontbreken van mogelijke tegenspraak op dit punt voor zijn rekening worden gelaten. Overigens valt uit de hoogte van de aan de leden van de RvT voor de desbetreffende werkzaamheden toegekende beloningen voldoende af te leiden dat het om substantiële werkzaamheden moet zijn gegaan, waarvan deze leden van de RvT kennelijk zelf al meenden dat die ver vallen buiten de taak van de leden van een raad van toezicht. Bovendien doet de RvT ter rechtvaardiging van de hoogte van de beloning expliciet een beroep op de beloningscode voor bestuurders in de zorg.