In deze zaak heeft de kantonrechter op 29 oktober 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Gehandicaptenzorg (SGL) en een gedaagde partij, die als bestuurder van de stichting wordt aangesproken voor onregelmatige uitgaven. De procedure volgde op een eerder vonnis van 9 april 2014, waarin de kantonrechter al had geoordeeld over de administratie van de gedaagde en de aanwezigheid van kunstobjecten. SGL vorderde terugbetaling van een bedrag van € 123.288,40, dat betrekking had op kunstobjecten die niet konden worden getraceerd. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde geen deugdelijke administratie had gevoerd en dat hij als bestuurder verantwoordelijk was voor de financiële hygiëne van de stichting. De kantonrechter stelde vast dat de gedaagde niet kon aantonen waar de ontbrekende kunstobjecten waren gebleven en dat hij daarmee onrechtmatig had gehandeld, zoals bedoeld in artikel 6:162 BW.
De kantonrechter heeft de schade vastgesteld op € 55.339,99, inclusief een bedrag van € 2.196,99 voor ontbrekende kunst en een bedrag van € 53.143,00 voor minderopbrengst bij de verkoop van kunstobjecten. De vordering tot verklaring voor recht dat de gedaagde zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld, werd afgewezen, omdat deze beoordeling reeds was begrepen in de toewijzing van de andere vorderingen. De gedaagde werd veroordeeld tot betaling van de vorderingen, inclusief beslagkosten en proceskosten, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.