4.3Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 (03/700005-14)
Op 4 januari 2014 heeft [benadeelde 1], woonachtig aan de [adres 1] te Sittard, bij de politie aangifte gedaan van diefstal van zijn aanhangwagen. Aangever heeft verklaard dat
zijn buurjongen op 4 januari 2012, omstreeks 20.30 uur, bij hem aan de deur stond. De buurjongen vertelde dat hij tijdens het wandelen met de hond even verderop in de straat
(de [adres 1]) een Deawoo Matiz met afgeplakte kentekenplaten had zien staan. De buurjongen vond dit vreemd en wilde dat even melden. Even later, omstreeks 21.00 uur, stond de buurjongen weer bij aangever aan de deur en vertelde dat even verderop weer dezelfde auto in de straat stond, met daarvoor een aanhangwagen. De buurjongen durfde
niet alleen te gaan kijken en vroeg of aangever met hem mee wilde lopen. Aangever had
zelf een aanhangwagen gestald in de wei naast het perceel [adres 1] [XX]. Toen hij
samen met zijn buurman langs dit weiland liep, zag hij dat het hekje van het weiland
omver was getrokken en dat zijn aanhanger even verderop op straat stond. Daarvoor
stond een auto. Aangever en zijn buurman liepen vervolgens naar de aanhangwagen
toe, waarop de auto wegreed. De buurman van aangever was achter de gele Daewoo
Matiz aangereden en had het kenteken van deze auto, zijnde [XX-XX-XX 1], genoteerd.
Niet veel later zag een patrouille van de politie genoemde Daewoo Matiz rijden over
de Ceciliastraat te Sittard. De bestuurder van deze personenauto, zijnde de verdachte,
werd vervolgens aangehouden op verdenking ter zake van poging tot diefstal.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op 4 januari 2014 met de auto van
zijn zus naar de [adres 1] was gereden om de aanhangwagen, die in het weiland
stond, te stelen. Verdachte had het hekje, dat toegang gaf tot het weiland, los gehaald
en aan de kant gezet. Vervolgens had hij de aanhangwagen uit het weiland getrokken.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen vast de verdachte op
4 januari 2014 met de auto van zijn zus naar de [adres 1] te Sittard is gereden met
de bedoeling om de aanhangwagen van aangever [benadeelde 1] te stelen. Ter plaatse heeft de verdachte het hekje van het weiland, waarin de aanhangwagen van aangever stond, uit
de grond gehaald en aan de kant gelegd. Vervolgens heeft hij de aanhangwagen uit het weiland getrokken en op de openbare weg geplaatst. Naar het oordeel van de rechtbank
levert dit een voltooide diefstal op, aangezien verdachte door de aanhangwagen uit het afgesloten weiland weg te halen en op de openbare weg te plaatsen, de aanhangwagen
aan de feitelijke heerschappij van de benadeelde heeft onttrokken. Nu de verdachte het hekwerk uit de grond heeft moeten trekken om bij de aanhangwagen te kunnen komen,
acht de rechtbank eveneens bewezen dat verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking. De rechtbank merkt hierbij op dat zij het uit de grond trekken
van een hekwerk gelijk stelt aan het forceren van een hekwerk.
Gelet op het feit dat er sprake is van een voltooide diefstal, behoeft het beroep op
vrijwillige terugtred geen bespreking.
Feit 2 (03/700005-14)
De getuige [getuige] heeft verklaard dat zij op 9 november 2012, omstreeks 15.20
uur, aan het wandelen was over de [adres 2] te Ohé en Laak. Toen zij de boerderij van haar ouders naderde, zag [getuige] voor de boerderij een kleine rode auto staan, waarvan de achterklep open stond. Bij de boerderij/schuur stonden twee jongens die vanaf het raam in
de schuur en vanaf de grond spullen aan het inladen waren in de rode auto. [getuige] zag dat in de kofferbak van de auto al een doos met spullen en een aantal andere goederen lagen en vroeg aan de jongens: “Weten jullie zeker dat dit de bedoeling is?”, waarop de twee jongens zeiden: “Dit ligt hier, wij zijn dit aan het pakken.” Toen [getuige] vervolgens tegen de jongens zei dat het huis van haar was en dat zij die spullen niet mochten pakken, stapten de jongens in de auto en reden zij weg met de spullen die op dat moment al in de auto lagen. [getuige] had vervolgens de politie gebeld en het kenteken van de rode auto ([XX-XX-XX 2]) doorgegeven. Ook had zij haar ouders ingelicht.
Nog diezelfde dag deed [slachtoffer 3], zijnde de moeder van [getuige] en eigenaresse van de leegstaande boerderij gelegen aan de [adres 3] te Ohé en Laak, bij de politie aangifte gedaan van diefstal. [slachtoffer 3] verklaarde dat zij die bewuste dag, omstreeks 15.30 uur, van haar dochter had gehoord dat er was ingebroken in haar boerderij. Toen [slachtoffer 3] even later ter plaatse kwam, zag zij dat er verschillende soorten metalen goederen waren weggenomen.
Kort na de melding van de getuige [getuige], werd de rode auto, voorzien van het kenteken [XX-XX-XX 2], door de politie gesignaleerd ter hoogte van de Schaloenstraat te Sittard. Bij het zien van de politie ging de bestuurder van de rode auto ervandoor. De politie zette direct de achtervolging in. Deze achtervolging eindigde uiteindelijk in Duitsland, doordat de rode auto in aanraking kwam met het achtervolgende politievoertuig en daardoor over de kop sloeg. De twee inzittenden van het voertuig werden vervolgens aangehouden. Dit bleken de verdachte en zijn broer [medeverdachte 2] te zijn.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op 9 november 2012 samen met zijn broer aan het rondrijden was. In Ohé en Laak zagen zij oud ijzer langs de kant van weg liggen. Dit betroffen kranen en buisjes. Verdachte was vervolgens gestopt en had samen met zijn broer het oud ijzer in de auto geladen. Terwijl zij daarmee bezig waren, werden zij aangesproken door een vrouw die zei dat het haar woning was en dat zij de politie ging bellen. Hierop waren zij weggereden.
[medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat hij samen met zijn broer oud ijzer had opgeladen. Dit oud ijzer lag langs de straat, op de stoep. Op enig moment werden zij aangesproken door een vrouw die zei dat het oud ijzer van haar was en dat zij de politie
ging bellen. Hierop was hij samen met zijn broer weggereden.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank acht op grond van bovenstaande bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met een ander diverse soorten metalen goederen, toebehorende aan [slachtoffer 3], heeft gestolen. De rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte en zijn mededader eveneens een boormachine hebben gestolen, omdat daarvoor in het dossier onvoldoende bewijs voorhanden is. Evenmin acht de rechtbank bewezen dat de verdachte en zijn mededader ook degene zijn geweest die de metalen goederen zelf
uitde leegstaande boerderij hebben weggenomen, dan wel dat zij deze goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking. Ook daarvoor is onvoldoende bewijs in het dossier voorhanden. Er zijn immers geen getuigen die de verdachte en zijn mededader uit de boerderij hebben zien komen, noch
zijn er verse sporen van braak en/of verbreking geconstateerd. Ten slotte valt ook niet uit
te sluiten dat anderen - al dan niet na braak - de spullen langs de weg hebben klaargelegd.
Feit 3 (03/700005-14)
Op 14 december 2012 vond, langs de autobaan A2, op de parkeerplaats Roevenpeel te Weert een alcoholcontrole plaats. Tijdens deze controle werd een Opel Corsa, voorzien van het kenteken [XX-XX-XX 3] door de politie de parkeerplaats opgeleid. In plaats van te stoppen in een van de controlestraatjes verhoogde de bestuurder van de Opel Corsa zijn snelheid en reed hij weer terug de A2 op. Na een korte politieachtervolging gaf de bestuurder alsnog gevolg aan een stopteken en kon hij door de politie worden gecontroleerd. De bestuurder van de Opel Corsa bleek verdachte te zijn. De Opel werd door de politie in beslag genomen en nader onderzocht. Uit dit onderzoek bleek dat de bedrading van het contactslot van de auto aan
de onder/achterzijde was losgetrokken.
Op 15 december 2012 meldde [benadeelde 2] zich op het politiebureau om aangifte te doen
ter zake van diefstal van zijn auto. Aangever verklaarde dat hij zijn auto, een Opel Corsa, voorzien van het kenteken [XX-XX-XX 3], op 13 december 2012 had geparkeerd in een van de parkeervakken tegenover het appartementencomplex aan de Penningstraat te Helmond. De auto was geheel intact en handmatig afgesloten. Toen aangever vervolgens op 15 december 2012 zijn medicijnen uit zijn auto wilde halen, kwam hij erachter dat zijn auto gestolen was. Aangever verklaarde desgevraagd dat hij zijn Opel Corsa aan niemand had uitgeleend en dat hij nog steeds in het bezit was van de autosleutels en de reservesleutels.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt op grond van bovenstaande bewijsmiddelen vast dat de verdachte op
14 december 2012 in een gestolen personenauto heeft gereden. De rechtbank is – anders
dan de officier van justitie – van oordeel dat op grond van de aanwezige bewijsmiddelen
in het dossier niet kan worden vastgesteld dat de verdachte bij de diefstal van deze auto betrokken is geweest, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Nu de bedrading van het contactslot was losgetrokken en de verdachte niet in het bezit
was van de autosleutels, kan naar het oordeel van de rechtbank wel worden bewezen dat
de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de Opel op zijn minst redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. De verklaring van
de verdachte dat hij de auto had geleend en derhalve rechtmatig onder zich had acht de rechtbank ongeloofwaardig, nu aangever heeft verklaard dat hij zijn auto aan niemand
had uitgeleend en de rechtbank geen enkele aanleiding ziet om aan deze verklaring te twijfelen.
Feit 4 (03/700005-14)
Tijdens de hierboven genoemde alcoholcontrole op 14 december 2012 op de parkeerplaats Roevenpeel te Weert hoorde verbalisant [verbalisant 1], die net klaar was met het afnemen van een blaastest, zijn collega [verbalisant 2] roepen: “Stop, stop, stop, hij gaat er van door!!” [verbalisant 1] keek hierop in richting van zijn collega [verbalisant 2], die bij de eerste controlestraat stond, en zag dat een grijskleurige Opel Corsa hard uit de controlestraat kwam gereden. De bestuurder van deze Opel gaf flink gas en reed met hoge snelheid de parkeerplaats van het vrachtverkeer op. Aldaar haalde de Opel een ander voertuig in. Verbalisant [verbalisant 1] zag dat de Opel bij deze manoeuvre met de linkerkant de rechter achterkant van een geparkeerde vrachtauto raakte. De bestuurder van de Opel reed – na de aanrijding met vrachtauto – verder in de richting
van de uitrit van de parkeerplaats.Na een korte politieachtervolging werd de bestuurder
van de Opel, zijnde verdachte, aangehouden.
Op 17 december 2012 heeft [benadeelde 3], namens [naam]-Import-Export B.V. aangifte gedaan bij de politie ter zake van verlaten plaats ongeval. Aangever verklaarde dat hij van
de planner van het bedrijf had gehoord dat een oplegger van het bedrijf was aangereden op de parkeerplaats Roevenpeel, waarbij schade zou zijn ontstaan aan de oplegger. Aangever had deze schade inmiddels gezien en laten repareren in de werkplaats van zijn bedrijf. De persoon, door wiens gedraging de schade aan de oplegger was veroorzaakt, had de plaats
van ongeval verlaten zonder zijn identiteit kenbaar te maken.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij had gezien dat hij zijn spiegel kapot had gereden tegen de vrachtauto, maar hij niet had gezien dat hij tevens schade had veroorzaakt aan de vrachtauto. Omdat de verdachte dacht dat alleen hij schade had, was hij doorgereden.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt op grond van bovenstaande bewijsmiddelen vast dat de verdachte op
14 december 2012 op de parkeerplaats Roevenpeel te Weert, als bestuurder van een auto (Opel Corsa) een aanrijding met een geparkeerde vrachtauto heeft veroorzaakt. De verdachte was zich er daarbij van bewust dat hij met zijn spiegel de vrachtauto had geraakt. Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte dan op zijn minst redelijkerwijs moeten vermoeden
dat daarbij enige schade aan de vrachtauto was toegebracht. Desondanks is de verdachte doorgereden en heeft hij – zonder zijn identiteit kenbaar te maken – de plaats van het ongeval verlaten. Het onder 4 ten laste gelegde feit kan dan ook wettig en overtuigend
worden bewezen.
Feit 5 (03/700005-14)
De rechtbank acht het onder 5 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- het proces-verbaal van bevindingen, en
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting van 28 oktober 2014.
03/659142-14
Op 26 november 2013 heeft [slachtoffer 1] aangifte gedaan ter zake diefstal met geweld en bedreiging met geweld. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij op 25 november 2013 samen met
haar dochter in haar woning was, gelegen aan de [adres 4] te Wessem. Omstreeks 01.30 uur waren zij beiden opgestaan om de kachel te voorzien van nieuwe kolen. Nadat
de kachel was gevuld liepen zij terug naar de slaapkamer. [slachtoffer 1], die voorop liep, hoorde haar dochter vervolgens zeggen dat zij iemand hoorde bij de voordeur. Direct daarna hoorde [slachtoffer 1] een klap en glasgerinkel. [slachtoffer 1] draaide zich om en zag dat er twee personen in haar woning stonden. De persoon die als eerste binnen was gekomen liep direct naar haar dochter. Deze persoon had een breekijzer in zijn hand. [slachtoffer 1] werd vervolgens door de tweede man vastgepakt en tegen het keukenblok geduwd. Deze persoon drukte een mes tegen haar buik en riep ondertussen: “Ik wil nu geld zien. Wij weten dat er geld in het kistje zit”. De andere persoon, die bij haar dochter stond riep dat ze geld wilden, want anders zouden de hersens ingeslagen worden. [slachtoffer 1] zei hierop tegen haar dochter dat ze het geld moest geven. Zij bedoelde daarmee het geldkistje dat in de afgesloten televisiekast in de woonkamer stond.
Haar dochter liep vervolgens samen met de man met het breekijzer naar de slaapkamer en pakte de sleutel van het televisiekastje, dat in de woonkamer stond. Zij liep daarna samen
met de man naar de woonkamer. De man moest vervolgens de sleutel hebben. Hij maakte daarmee de televisiekast open en pakte het geldkistje eruit. Vervolgens renden de mannen
de woning uit. Toen zij naar buiten liepen, riepen zij nog: “We weten dat er nog meer geld ligt en we komen terug.” Volgens [slachtoffer 1] zat in het weggenomen geldkistje een envelop
met ruim € 3.000,- en diverse losse geldbiljetten.
Ook de dochter van [slachtoffer 1], genaamd [slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan ter zake van diefstal met geweld en bedreiging met geweld. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij, nadat zij
met haar moeder de kachel had bijgevuld met kolen, ineens een klap hoorde. Zij draaide zich vervolgens om en zag dat er een breekijzer door het raam van de keukendeur geslagen werd en dat een persoon zijn hand door het kapotte raam stak en de deur opende. Vervolgens ging de keukendeur open en kwamen twee mannen de woning binnen (hierna: persoon 1 en persoon 2). Persoon 1 droeg een breekijzer in zijn hand en zei: “Ik moet dat geldkistje nu hebben.” Persoon 2 droeg een mes in zijn hand en ging bij de moeder van [slachtoffer 2] staan. [slachtoffer 2] zag dat persoon 2 het mes naar voren hield, in de richting van de buik van haar moeder en hoorde dat Persoon 1 zei: “Als je mij dat kistje niet geeft dan slaan we jouw hersens in en dan steken we je moeder neer.” [slachtoffer 2] zei dat zij geen kistje hadden, waarop persoon 1 zei: “Je hebt wel een kistje hier binnen, want ik weet het.” Persoon 1 maakte vervolgens de deurtjes van het dressoir open en pakte de portemonnee van [slachtoffer 2] uit
haar tas. In deze portemonnee zat haar Nederlandse identiteitskaart en haar rijbewijs. Na de portemonnee te hebben gepakt wees Persoon 1 in de richting van de woonkamer en zei: “Jij zegt mij waar het kistje staat” en “Als je niet zegt waar het kistje staat, sla ik je hersens in.” [slachtoffer 2] gaf aan dat de geldkist in het televisiekastje in de woonkamer stond, waarop persoon 1 deze kast probeerde te openen. Dit lukte echter niet omdat de kast op slot was. [slachtoffer 2] gaf aan dat de sleutel van het kastje in de slaapkamer lag en liep naar de slaapkamer. Persoon 1 liep achter haar aan en zei: “Als je mij die sleutel niet geeft, dan sla
ik je hersens in.” Haar moeder en persoon 2 stonden op dat moment nog steeds in de keuken. [slachtoffer 2] pakte de sleutel van het televisiekastje en liep daarna samen met persoon 1 terug naar de woonkamer. Aangekomen in de woonkamer zei persoon 1: “Nu moet je mij die sleutel geven.” [slachtoffer 2] gaf de sleutel af en zag dat de man vervolgens met zijn rechterknie op de stoel voor het televisiekastje leunde en het kastje open maakte. In de televisiekast stond het geldkistje. Persoon 1 pakte dit kistje en verliet daarna, samen met persoon 2 de woning. Terwijl zij naar buiten liepen zei persoon 1: “We komen nog terug want hier zit
nog meer geld.”
Door de politie is op 26 november 2013 een sporenonderzoek verricht in de woning van aangeefster [slachtoffer 1]. Op de stoel in de woonkamer werden twee bloedsporen aangetroffen. Deze bloedsporen werden bemonsterd en veiliggesteld onder SIN-nummers AAFQ9526NL en AAFQ9527NL.Beide bloedsporen zijn vervolgens naar het NFI gestuurd ten behoeve
van DNA-onderzoek. Uit dit onderzoek bleek dat het DNA in het bloedspoor, voorzien
van SIN-nummer AAFQ9526NL, een match opleverde met verdachte [verdachte].
Naar aanleiding van de DNA-match werd de verdachte aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 312 en/of 317 van het Wetboek van Strafrecht (woningoverval).
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op 25 november 2013 samen met zijn
neefje, genaamd [medeverdachte 1], een auto had gestolen in Geleen. De daaropvolgende
nacht waren zij samen met nog een ander persoon, van wie verdachte de naam niet wilde noemen, naar de woning van [slachtoffer 1] gereden, waar volgens de medeverdachten veel geld zou liggen. Van tevoren hadden zij met elkaar afgesproken dat verdachte voor de woning
zou wachten in de vluchtauto en dat zijn neefje en die andere persoon de woning binnen zouden gaan. Tevens hadden zij afgesproken dat de verdachte dertig procent van de buit
zou krijgen. Zijn neefje en de andere persoon zouden de rest verdelen. Omstreeks 01.15
uur arriveerden zij bij de woning. De verdachte parkeerde de vluchtauto in de buurt van
het woonwagenkamp. Zijn neefje en de andere persoon pakten vervolgens het breekijzer,
de schroevendraaier en de handschoenen van de verdachte en liepen naar de woning. De verdachte bleef buiten wachten in de vluchtauto. Hij hoorde vervolgens een harde klap
en een hele harde gil. Vijf minuten later waren zijn neefje en de andere persoon alweer
terug bij de auto. Zij waren vervolgens samen weggereden richting België. De buit van
de overval betrof circa € 20.000,-. Verdachte had hiervan € 4.500,- gekregen.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij op 25 november 2013 samen met de verdachte op bezoek was gegaan bij de vader van verdachte, genaamd [naam vader verdachte]. Op enig moment kwam ter sprake dat zij wat geld wilden gaan verdienen. [naam vader verdachte] wist dat er bij
twee oude vrouwen in Wessem veel geld was te halen en stelde voor om deze vrouwen
te overvallen. Verdachte stemde meteen in en uiteindelijk had ook [medeverdachte 1] ingestemd
om mee te gaan. De daaropvolgende nacht waren zij met zijn drieën in een gestolen auto
naar het woonwagenkamp in Wessem gereden. [naam vader verdachte] parkeerde de vluchtauto in de buurt
van het kamp, waarop de verdachte en [medeverdachte 1] uitstapten en naar de woning liepen. De verdachte sloeg vervolgens met een koevoet het raampje van de voordeur kapot en opende
de deur. Zij gingen vervolgens samen naar binnen. [medeverdachte 1] had een schroevendraaier bij zich waarmee hij de oude vrouw bedreigde. De verdachte deed helemaal paranoia en vroeg: “Waar is dat kistje, waar is dat kistje?” De verdachte was vervolgens met de jongere vrouw naar de slaapkamer gelopen, waar zij de sleutel hadden opgehaald van het televisiemeubel, dat in de woonkamer stond. Verdachte liep daarna naar het televisiekastje in de woonkamer, opende de kast met de sleutel en pakte het geldkistje uit de kast. Vervolgens hadden zij de woning verlaten en waren zij met [naam vader verdachte], die buiten zat te wachten in de auto, naar de woning van [naam vader verdachte] in Helmond gereden. In het geldkistje zat € 19.500,-.
Bewijsoverwegingen
Die rechtbank acht op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen bewezen dat
de verdachte op 26 november 2013 samen met twee anderen betrokken is geweest bij de overval op de woning, gelegen aan de [adres 4] te Wessem, waarbij tegen [slachtoffer 1]
en [slachtoffer 2] geweld is gebruikt en is gedreigd met geweld.
Door de officier van justitie en de raadsvrouw wordt verschillend gedacht over de rol die verdachte heeft gehad bij deze woningoverval. De officier van justitie gaat op grond van het DNA-spoor ervan uit dat de verdachte in de woning is geweest en uitvoeringshandelingen heeft verricht voor de diefstal, het geweld en de bedreiging met geweld. De raadsvrouw van verdachte heeft daarentegen betoogd dat dient te worden uitgegaan van de verklaring van verdachte, inhoudende dat verdachte buiten heeft gewacht in de vluchtauto en dus niet hij, maar zijn twee mededaders de woning zijn binnengedrongen. Het DNA van verdachte is waarschijnlijk in de woning terecht gekomen via de handschoenen van verdachte die door (een van de) mededaders zijn meegenomen naar de woning. Op deze handschoenen bevond zich bloed van verdachte omdat hij deze gebruikt had bij een eerdere inbraak en hij zich daarbij had verwond.
Deze “sleeptheorie” van de verdediging klinkt vergezocht. De rechtbank moet echter aan de verdediging toegeven dat volgens een aangeefster de persoon die op de stoel heeft geleund (waarbij het bloedspoor werd veroorzaakt) een gezette persoon was. De rechtbank heeft zelf kunnen waarnemen dat verdachte een alles behalve gezette persoon is. Echter, de vraag of
de verdachte al dan niet zelf in de woning is geweest en zelf uitvoeringshandelingen heeft verricht voor de diefstal, het geweld en de bedreiging met geweld kan naar het oordeel van de rechtbank voor de bewezenverklaring in het midden blijven. Immers:
de verdachte heeft verklaard dat hij betrokken was bij de woningoverval,
er was sprake van een gezamenlijk vooropgezet plan om de overval te plegen,
de verdachte heeft voorbereidingen getroffen voor de overval, zoals het stelen van een vluchtauto,
de verdachte heeft een aanzienlijk aandeel van de buit gekregen, en
de verdachte heeft zich niet van de handelingen van zijn mededaders gedistantieerd.
Daarom is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een dusdanig nauwe en bewuste samenwerking dat bij het plegen van de overval sprake is van medeplegen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de feitelijke handelingen zoals vermeld in de tenlastelegging aan verdachte kunnen worden toegerekend in de zin van het tezamen en in vereniging plegen
van een strafbaar feit.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting nog het verweer gevoerd dat niet kan worden
bewezen dat bij voornoemde overval een portemonnee met inhoud is weggenomen. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat zij geen enkele aanleiding ziet
om te twijfelen aan de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] dat haar portemonnee is weggenomen. Nu niet is vereist dat elk bestanddeel van de tenlastelegging dubbel moet worden belegd met bewijsmiddelen, kan ook dit deel van de tenlastelegging worden bewezen.