ECLI:NL:RBLIM:2014:957

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 februari 2014
Publicatiedatum
4 februari 2014
Zaaknummer
03/700965-12
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ernstige mishandeling en poging tot moord binnen affectieve relatie met psychische stoornis

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 3 februari 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn toenmalige vriendin in augustus en december 2012 ernstig heeft mishandeld. In augustus 2012 was de verdachte onder invloed van een psychose en niet volledig toerekeningsvatbaar, wat leidde tot een veroordeling tot zes weken gevangenisstraf. In december 2012 was de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar, waardoor hij werd ontslagen van alle rechtsvervolging voor dat feit. De rechtbank oordeelde dat behandeling in een vrijwillig kader onvoldoende waarborgen biedt om ernstige recidive te voorkomen, en legde de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden op. De verdachte werd ook verplicht om de door het slachtoffer geleden schade te vergoeden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 26 december 2012 zijn vriendin meermalen met een mes heeft gestoken, wat leidde tot een klaplong en andere ernstige verwondingen. De verdachte heeft verklaard dat hij handelde onder invloed van een psychose. De rechtbank heeft de poging tot moord niet bewezen verklaard, maar wel de poging tot doodslag. Voor de mishandeling in augustus 2012, waarbij de verdachte zijn vriendin trappen heeft gegeven, werd de verdachte wel strafbaar geacht, maar niet volledig toerekeningsvatbaar. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken voor de poging tot zware mishandeling.

De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, toegewezen tot een bedrag van € 7.846,67, inclusief immateriële schade. De rechtbank heeft de verdachte de verplichting opgelegd om een schadevergoedingsmaatregel te voldoen, en heeft de in beslag genomen goederen teruggegeven aan de verdachte en het slachtoffer. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, evenals de noodzaak van behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/700965-12
Datum uitspraak : 3 februari 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres 1].
Raadsman is mr. H. Külcü, advocaat te Maastricht, waarnemend voor mr. M. Zuketto, advocaat te Maastricht.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 januari 2014.
De rechtbank heeft op 20 januari 2014 gehoord: de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:in december 2012 heeft geprobeerd [slachtoffer] (al of niet met voorbedachten rade) te doden, dan wel [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht;
Feit 2:[slachtoffer] heeft bedreigd;
Feit 3:in augustus 2012 heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel [slachtoffer] heeft mishandeld.
3.
De beoordeling van het bewijs [1]
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1 primair, 2 en 3 primair wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
Ten aanzien van feit 1 primair heeft zij aangevoerd dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer] gedurende enkele uren meermalen met een mes heeft gestoken onder andere in de borststreek. Hier bevinden zich vitale organen. De door verdachte veroorzaakte klaplong is
- zonder medisch ingrijpen - levensbedreigend. Er is sprake van een poging tot moord.
Ten aanzien van feit 2 heeft zij aangevoerd dat alleen [slachtoffer] heeft verklaard over de bedreigende woorden die verdachte tegen haar gezegd heeft gezegd. De bedreiging past echter binnen de omstandigheden waaronder een en ander heeft plaatsgevonden.
De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 3 primair aangevoerd dat verdachte [slachtoffer] trappen tegen het bovenlichaam heeft gegeven, hetgeen een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel oplevert.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de feiten 1 primair en subsidiair en 2.
Ten aanzien van feit 1 primair heeft hij aangevoerd dat er geen sprake was van voorbedachten rade. Verdachte heeft vanuit een opwelling gehandeld. Er was geen sprake van kalm beraad. De psychische toestand waarin verdachte verkeerde ten tijde van het tenlastegelegde is een contra-indicatie voor handelen met voorbedachten rade.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair heeft hij aangevoerd dat verdachte niet het opzet had om [slachtoffer] te doden. Er was weliswaar sprake van een aanmerkelijke kans op de dood, maar deze heeft verdachte niet aanvaard.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is voor een bewezenverklaring, nu enkel [slachtoffer] heeft verklaard over de tenlastegelegde bedreiging. Er is geen steunbewijs.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de feiten 1 meer subsidiair en 3 primair en subsidiair gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbankTen aanzien van feit 1:
Op 26 december 2012 omstreeks 14.00 uur kregen verbalisanten de opdracht te gaan naar de [adres 2]. Aldaar zou een steekincident hebben plaatsgevonden. Ter plaatse werd de deur geopend door een man, naar later bleek verdachte. In de woonkamer lag een vrouw, naar later bleek [slachtoffer], levenloos op de bank. Haar gelaatskleur was grauw en zij had een blauw oog. Zij had diverse steekwonden op haar bovenlijf. Voor de bank lagen bloeddruppels. [2] Ter plaatse gekomen ambulancemedewerkers deelden de verbalisanten mede dat de vrouw vanwege haar toestand direct naar het ziekenhuis vervoerd moest worden. [3]
Aangeefster [slachtoffer] heeft ten overstaan van de politie verklaard dat verdachte haar meermalen met een keukenmes in de borst heeft gestoken. Ook sloeg hij haar meermalen met het mes op haar hoofd. [4] [slachtoffer] heeft verder verklaard dat verdachte haar op 26 december 2012 vanaf 11.00 uur in een tijdsbestek van een aantal uren meermalen heeft gestoken. De laatste keer stak hij onder haar linkerborst, waarbij de long van [slachtoffer] werd geraakt. [5] [slachtoffer] voelde het warm worden en merkte dat zij minder lucht kreeg. [6]
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij - onder invloed van een psychose - [slachtoffer] in een tijdsbestek van een paar uur verschillende keren met een mes heeft gestoken. Ook sloeg hij haar met een vuist in haar gezicht. [7]
In het ziekenhuis constateerde forensisch geneeskundige Van Hooren onder andere dat [slachtoffer] diverse verwondingen in haar gezicht had, waaronder blauwpaarse verkleuringen en een oppervlakkige huidafschaving. Daarnaast had [slachtoffer] diverse penetrerende huidverwondingen op de borst, aan de rugzijde op ongeveer 10 centimeter van de nekbasis en op de linkerarm en schouder. [slachtoffer] had bovendien een klaplong aan de linkerzijde.
De forensisch geneeskundige interpreteerde de resultaten als volgt: De geconstateerde letsels waren deels het gevolg van stomp mechanisch geweld (botsend, stotend, knijpend), deels (met name de penetrerende letsels en de snijverwondingen) van scherp mechanisch geweld. [8]
Tussenconclusie
De rechtbank stelt aan de hand van de verklaringen van [slachtoffer] en verdachte en de geneeskundige verklaring vast dat verdachte [slachtoffer] meermalen met een keukenmes heeft gestoken. Als gevolg van dit steken heeft [slachtoffer] diverse steekwonden in de borst en het bovenlichaam opgelopen. Ook had zij een klaplong.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer] met het mes tegen het hoofd heeft geslagen. Gelet op de vele verwoningen in het gezicht van [slachtoffer], stelt de rechtbank ook vast dat verdachte [slachtoffer] meermalen heeft geslagen.
De juridische kwalificatie
Onder feit 1 is aan verdachte ten laste gelegd de poging tot moord, dan wel poging tot doodslag, dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Opzet op de dood
Verdachte heeft meermalen op de borst en het bovenlichaam van [slachtoffer] ingestoken. In de borststreek en het bovenlichaam bevinden zich vitale organen, waaronder het hart en de longen. Dat deze vitale organen bij een messteek geraakt kunnen worden, blijkt wel uit het feit dat [slachtoffer] een klaplong heeft opgelopen. Zij werd uiteindelijk in kritieke toestand naar het ziekenhuis gebracht.
Gelet op de plaats van steken en de hoeveelheid steken is de rechtbank van oordeel dat
- zonder adequaat medisch ingrijpen - de kans dat [slachtoffer] als gevolg van de toegebrachte messteken zou overlijden, aanmerkelijk is. Uit de verklaring van verdachte kan niet worden afgeleid dat hij willens en wetens (boos opzet) [slachtoffer] heeft willen doden. De handelingen van verdachte kunnen echter, gelet op hun uiterlijke verschijningsvorm, worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg, te weten de dood, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard. Er is dan ook sprake van voorwaardelijk opzet.
Voor zover de raadsman heeft verwezen naar contra-indicaties, zoals de omstandigheid dat verdachte uiteindelijk de ambulance heeft gebeld en later ten overstaan van de psycholoog heeft verklaard dat hij wilde dat [slachtoffer] bleef leven, overweegt de rechtbank dat deze omstandigheden zich hebben voorgedaan nadat verdachte de levensbedreigende steekwonden had toegebracht. Deze omstandigheden brengen de rechtbank dan ook niet tot een andere conclusie.
Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat verdachte, ten tijde van het delict in een psychose verkeerde. Immers uit de rapporten van de deskundigen die verdachte hebben onderzocht blijkt niet dat verdachte daardoor geen enkel inzicht meer had in de reikwijdte van zijn handelen. Met andere woorden: weliswaar werd verdachte grotendeels gedreven door waanbeelden en hallucinaties, maar dat betekent niet dat hij helemaal niet meer wist dat hij het leven van [slachtoffer] in gevaar bracht door haar meermalen in de borst te steken.
Poging tot moord dan wel poging tot doodslag
Voor een bewezenverklaring van poging tot moord dient er sprake te zijn van handelen met voorbedachten rade. Hiervoor moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat, ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachten rade is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. De enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, is niet toereikend om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachten rade.
De rechtbank heeft in dit geval niet kunnen vaststellen dat verdachte zich rekenschap heeft gegeven van de betekenis en de gevolgen van zijn mogelijk voorgenomen daad, te weten het doden van [slachtoffer]. Anders dan in HR 05-02-2008, NJ 2008/97, valt uit de verklaring van verdachte niet af te leiden dat hij het voornemen had [slachtoffer] te vermoorden. Het gegeven dat meerdere uren zijn verstreken waarin de bewezenverklaarde handelingen hebben plaatsgevonden vormt weliswaar een aanwijzing dat sprake is van voorbedachten rade, maar uit de handelingen van verdachte alleen, ook niet in samenhang met de verklaring van het slachtoffer [slachtoffer], kan dat niet worden afgeleid. De geestelijke toestand van verdachte vormt hier een zwaarwegende contra-indicatie. Niet is vast te stellen dat de door verdachte gepleegde en bewezenverklaarde handelingen in overwegende mate zijn ingegeven door zijn voornemen [slachtoffer] te vermoorden omdat ook mogelijk is dat die handelingen in overwegende mate zijn geïnitieerd door zijn psychotische toestand. Om die reden kan de rechtbank niet met voldoende mate van zekerheid vaststellen dat sprake is van voorbedachten rade in de hiervoor omschreven zin.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde poging tot moord (feit 1 primair). De tenlastegelegde poging tot doodslag (feit 1 subsidiair) acht de rechtbank wel bewezen.
Ten aanzien van feit 2:
Onder feit 2 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij [slachtoffer] heeft bedreigd.
Aangeefster [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte haar op 26 december 2012 in de woning heeft bedreigd met de woorden: “Ik maak je dood als je iets aan de politie verteld.”
Verdachte heeft ontkend dat hij [slachtoffer] heeft bedreigd.
Nu de verklaring van [slachtoffer] op geen enkele wijze wordt ondersteund door enig ander bewijsmiddel, dient verdachte bij gebrek aan bewijs te worden vrijgesproken van feit 2. Dat de bedreiging ‘passen in de hele context’ zoals de officier van justitie heeft betoogd, doet hier niet aan af. Feit blijft dat er slechts één bewijsmiddel is voor deze bedreiging en dat is te weinig om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Ten aanzien van feit 3:
Aangeefster [slachtoffer] heeft verklaard dat zij na 14 augustus 2012 door verdachte is mishandeld. [9] Verdachte gaf [slachtoffer] meerdere trappen tegen haar lichaam, welke [slachtoffer] omschreef als ‘karatetrappen’. [10] Verdachte trapte tegen haar ribben en arm. [11] [slachtoffer] kreeg geen lucht meer en voelde hevige pijn. Uiteindelijk ging zij met verdachte naar de eerste hulp. [12] [slachtoffer] werd vervolgens van 18 augustus 2012 tot en met 20 augustus 2012 in het ziekenhuis opgenomen. [13]
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij [slachtoffer] één keer met geschoeide voet tegen de ribben trapte. [14]
[slachtoffer] werd op 18 augustus 2012 in het ziekenhuis door een arts onderzocht. De arts constateerde dat [slachtoffer] blauwe plekken aan de linkerkant van de borstkas had. Zij had meerdere ribfracturen. Ook zaten er blauwe plekken op haar gehele linkerarm en had zij een zwelling aan haar linkerhand. [15]
De rechtbank stelt op grond van de verklaringen van [slachtoffer] en verdachte vast dat verdachte [slachtoffer] tegen het lichaam heeft getrapt. De rechtbank stelt ook vast dat dit meermalen heeft plaatsgevonden. De rechtbank sluit daarbij niet alleen aan bij de verklaring van [slachtoffer], maar ook bij de geneeskundige verklaring. Hieruit blijkt immers dat [slachtoffer] op haar gehele linkerarm en borstkas meerdere blauwe plekken had. Ook had zij meerdere ribfracturen. Het is niet aannemelijk dat dit letsel is ontstaan na het geven van één trap.
Gelet op het geconstateerde letsel is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Uit het geconstateerde letsel, met name de gebroken ribben, leidt de rechtbank af dat verdachte meermalen met kracht tegen de borstkas van [slachtoffer] heeft getrapt. In de borstkas bevinden zich vitale organen. De kans op zwaar lichamelijk letsel door zo te trappen, bijvoorbeeld een klaplong als gevolg van het breken van de ribben, is aanmerkelijk. Verdachte heeft die kans ook willens en wetens aanvaard.
De rechtbank acht feit 3 primair dan ook bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

1.subsidiair

op 26 december 2012 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een keukenmes, meermalen, in de borst en het bovenlichaam, van die [slachtoffer] heeft gestoken en met een keukenmes tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

3.primair

in de periode van 15 augustus 2012 tot en met 18 augustus 2012 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, met kracht tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

4.1
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
4.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op de navolgende strafbare misdrijven:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
poging tot doodslag
Ten aanzien van feit 3 primair:
poging tot zware mishandeling

5.De strafbaarheid van verdachte

Psychiater Van Weers en psycholoog Geurlink hebben, na inzage van de gerechtelijke stukken, een onderzoek ingesteld naar de persoon van verdachte. Hun bevindingen zijn neergelegd in de Pro Justitia-rapporten van 16 mei 2013. Hun bevindingen hebben betrekking op het onder 1 tenlastegelegde feit.
Beide deskundigen hebben geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het onder 1 ten laste gelegde lijdende was aan een geestelijke stoornis in de zin van schizofrenie van het paranoïde type. Zijn handelen werd bepaald door zijn psychotische stoornis. De deskundigen komen tot de conclusie dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is.
De rechtbank verenigt zich, gelet op het vorenstaande en gelet op de daarvoor gegeven gronden, geheel met de in de rapporten gegeven adviezen en neemt de conclusies over. Zij acht verdachte dan ook niet strafbaar ten aanzien van feit 1 en zal verdachte om die reden ontslaan van alle rechtsvervolging voor dit feit.
De deskundigen hebben zich niet uitgelaten over de mate waarin feit 3 aan verdachte kan worden toegerekend. Dit is overigens ook niet vreemd, nu zij hiernaar niet gevraagd zijn omdat dit feit pas later aan de tenlastelegging is toegevoegd. Dit feit heeft betrekking op de periode van 15 augustus 2012 tot en met 18 augustus 2012. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij ook in deze periode al last had van waanbeelden. Ook heeft hij verklaard over het verloop van een psychose bij hem. Deze bouwt zich op. Dit proces kan een half jaar duren. Gedurende de opbouw van een psychose heeft verdachte waanbeelden. Uiteindelijk leidt dit tot een “explosie”, zoals die in december 2012 heeft plaatsgevonden.
Gelet op de verklaring van verdachte acht de rechtbank aannemelijk dat verdachte in augustus, vier maanden vóór de strafbare gedraging van feit 1, al lijdende was aan psychotische symptomen. Deze psychotische symptomen hebben zich kennelijk in de periode vóór december 2012 opgebouwd. Dit proces werd echter ook doorbroken door ‘heldere momenten’, zoals verdachte zelf heeft verklaard. Verdachte heeft tijdens de opbouw van de psychose kennelijk redelijk normaal kunnen functioneren en hij was ook (op momenten) tot rationeel denken in staat. Dit vindt bevestiging in het feit dat verdachte na de mishandeling van [slachtoffer] in augustus 2012 haar de opdracht gaf een door hem verzonnen verhaal te vertellen, zodat derden niet te weten zouden komen dat hij het had gedaan. Dit getuigt zonder meer van een ‘helder moment’ bij verdachte.
Verdachte wist dat hij lijdende was aan een psychotische stoornis. Immers, hij had in de voorgaande jaren al vaker psychoses gehad en wist wat dat met hem deed. Gezien het tijdspad dat verdachte heeft geschetst, moet de psychose waaraan verdachte in december 2012 leed, zich ook al, zij het in mindere mate, hebben voorgedaan in augustus 2012. De rechtbank acht evenwel niet aannemelijk dat verdachte ook in augustus 2012 al zo onder invloed van die psychose verkeerde dat hij ook toen volledig toerekeningsvatbaar was. Dat leidt de rechtbank af uit de eigen verklaring van verdachte dat zo’n psychose zich opbouwt en dus - zo begrijpt de rechtbank - niet continu en zeker niet vier maanden lang, op ‘de top’ verkeert. Dit alles leidt er toe dat de rechtbank, anders dan de officier van justitie en de raadsman, van oordeel is dat verdachte voor zijn handelen ten aanzien van feit 3 toerekeningsvatbaar moet worden geacht, zij het niet volledig. Over de exacte mate van toerekeningsvatbaarheid kan de rechtbank, bij gebrek aan onderzoek daarnaar, geen oordeel geven. Vaststaat wel voor de rechtbank dat verdachte
nietvolledig ontoerekeningsvatbaar was in augustus 2012. Verdachte is dan ook strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid volledig uitsluit.

6.De oplegging van straf en maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden. Voor wat betreft de invulling van de voorwaarden heeft de officier van justitie aansluiting gezocht bij de door de reclassering geformuleerde voorwaarden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht geen straf of maatregel op te leggen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de huidige ingezette GGZ behandeling, waarbij verdachte wordt begeleid door het FACT team, volstaat. Oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden zal eerder contraproductief werken.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf of maatregel is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. De rechtbank houdt in het bijzonder rekening met het navolgende.
In augustus 2012 heeft verdachte zijn toenmalige vriendin een aantal forse trappen tegen haar ribben gegeven, als gevolg waarvan zij meerdere ribfracturen heeft opgelopen. Ook heeft zij enkele dagen in het ziekenhuis gelegen. Later dat jaar, in december, heeft verdachte geprobeerd zijn vriendin te doden. In een tijdsbestek van enkele uren heeft hij haar meermalen met een mes gestoken in de borststreek en met een mes op haar hoofd geslagen. De gewelddadigheden hebben zich afgespeeld binnen een affectieve relatie in de gezamenlijke woning van verdachte en het slachtoffer. Hierdoor heeft het slachtoffer op een plek waar zij zich bij uitstek veilig zou moeten voelen, gedurende enkele uren zeer angstige momenten beleefd en heeft zij zelfs voor haar leven moeten vrezen. Uit de slachtofferverklaring blijkt welke enorme impact dit alles op haar leven heeft gehad en nog steeds heeft. Het slachtoffer ondervindt nog steeds lichamelijke klachten als gevolg van de messteken die haar werden toegebracht. Ook herbeleeft zij de gewelddadigheden en de angsten die zij daarbij heeft gevoeld. Haar gevoel van veiligheid is aangetast.
De rechtbank houdt rekening met de omstandigheid dat verdachte op advies van de deskundigen volledig ontoerekeningsvatbaar beschouwd dient te worden ten aanzien van feit 1, zoals hiervoor onder 5 is overwogen. Voor dit feit zal verdachte van alle rechtsvervolging worden ontslagen.
Verdachte is deels toerekeningsvatbaar voor feit 3. De rechtbank is van oordeel dat voor dit feit een straf dient te volgen. De rechtbank heeft bij de strafoplegging aansluiting gezocht bij de door het LOVS geformuleerde oriëntatiepunten. Voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel wordt doorgaans een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden opgelegd. Rekening houdend met het feit dat het hier ‘slechts’ om een poging gaat en dat verdachte niet geheel toerekeningsvatbaar was, zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken.
Over de vraag of ten aanzien van feit 1 een maatregel moet worden opgelegd, overweegt de rechtbank het volgende.
Zowel de psychiater als de psycholoog acht oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging dan wel terbeschikkingstelling met voorwaarden
nietgeïndiceerd. Uit hun rapporten blijkt dat verdachte ziektebesef en ziekte-inzicht heeft. Verdachte werkt op dit moment mee aan een vrijwillige behandeling. Hij is hersteld van zijn psychotische stoornis dankzij een adequate medicamenteuze behandeling.
Over het recidiverisico wordt het volgende opgemerkt.
De psycholoog schat het recidiverisico in als groot indien verdachte weer psychotisch wordt en een relatie heeft. Om de kans op recidive terug te dringen is het noodzakelijk dat verdachte wordt behandeld, maar vooral gevolgd (‘gemonitord’) wordt in zijn psychische conditie. Ten tijde van het tenlastegelegde leed verdachte aan zijn vijfde psychose, ondanks het gebruik van antipsychotica. Het recidivegevaar hangt samen met het ontstaan van een psychose. Nu de psychose is verdwenen, is de kans op recidive laag. De psycholoog adviseert verdachte te laten behandelen en begeleiden door de reguliere GGZ. Het FACT team kan zorg dragen voor de medicamenteuze behandeling en dit team dient verdachtes psychische conditie goed te volgen.
De psychiater schat de kans op herhaling van vergelijkbaar delinquent gedrag in als sterk verhoogd indien de psychotische stoornis terugkeert. De belangrijkste risicofactor is gelegen in de schizofrenie waaraan verdachte lijdt en met name de paranoïde waandenkbeelden, de akoestische en visuele hallucinaties die bij verdachte een gevoel van bedreiging kunnen oproepen. Verdachte kan dan vervallen in chaotisch, geagiteerd en agressief gedrag, waarmee hij een gevaar voor zichzelf en zijn omgeving kan opleveren. Verdachte zal levenslang aangewezen zijn op het gebruik van antipsychotische medicatie, aangezien er sterke aanwijzingen zijn dat verdachte vrijwel ononderbroken psychotische symptomen vertoont. Nu verdachte is hersteld van zijn psychose, is op dit moment het recidiverisico laag. De psychiater adviseert een vrijwillige behandeling door het FACT team binnen de GGZ in samenwerking met de huisarts en andere instanties.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op dit moment het antipsychoticum Haldol in depotvorm krijgt toegediend. Deze medicatie is de enige die werkt ter bestrijding van zijn psychoses. Ook wordt hij begeleid door het FACT team, waarmee hij wekelijks contact heeft.
De rechtbank stelt op basis van de rapportages van de deskundigen en de verklaring van verdachte vast dat het op dit moment goed lijkt te gaan met verdachte. De psychotische klachten, die de kern vormen voor het recidiverisico, zijn door medicijngebruik in depotvorm onder controle. Het baart de rechtbank echter zorgen dat de psychotische klachten van verdachte, blijkens zijn strafblad, telkens weer tot ernstige misdrijven leiden. In 2001 is verdachte hiervoor zelfs in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst. In augustus 2012 leed verdachte ook aan psychotische klachten, ondanks het gebruik van medicatie. Verdachte moet dit, zeker gezien zijn verleden, ook gemerkt hebben. Desondanks heeft hij in de periode tussen augustus (feit 3) en december (feit 1) 2012 geen hulp ingeroepen, ook niet in zijn ‘heldere momenten’. Daarmee heeft verdachte bewust aanvaard dat het uiteindelijk mis zou lopen, zoals in december 2012 ook is gebeurd.
De rechtbank is dan ook, anders dan de deskundigen, van oordeel dat behandeling in een vrijwillig kader onvoldoende waarborgen biedt ter voorkoming van ernstige recidive. Verdachte is in het verleden niet in staat gebleken zich vrijwillig te melden op het moment dat hij merkte dat psychotische klachten en de daarbij behorende waanbeelden de overhand namen. De onzekerheid over de vraag of hij dit in de toekomst wel zal doen, maakt dat de rechtbank behandeling binnen een strafrechtelijk kader noodzakelijk acht. De verantwoordelijkheid die gegeven die situatie in het geval van enkel vrijwillige begeleiding bij de hulpverleners van verdachte wordt gelegd -
zijzijn dan immer degenen die moeten signaleren dat het weer mis gaat met verdachte - is naar het oordeel van de rechtbank te groot en brengt te veel risico met zich mee. De rechtbank stelt daarbij de veiligheid van andere personen voorop. Om die reden zal de rechtbank overgaan tot oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden. Er is namelijk sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, zoals hiervoor onder punt 5 reeds overwogen. Het door verdachte gepleegde feit betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer op is gesteld en dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon.
Gelet op de overwegingen van de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen oplegging van de terbeschikkingstelling eist. De rechtbank is van oordeel dat door het stellen van voorwaarden, het recidiverisico voldoende kan worden ingeperkt.
De reclassering heeft op 9 januari 2014 een rapport uitgebracht met daarin een advies omtrent de op te leggen voorwaarden in het kader van de maatregel van terbeschikkingstelling. De rechtbank zal de in dit rapport genoemde voorwaarden overnemen. De rechtbank gaat er van uit dat door de reclassering aan de verdachte de aanwijzing wordt gegeven dat hij gedoogt dat door de behandelend arts Haldol in depotvorm wordt toegediend, nu dit blijkbaar het enige middel is dat echt effectief tegen de psychoses werkt. De rechtbank acht het dan ook noodzakelijk dat verdachte ook in de toekomst medicatie in de vorm van Haldol, al dan niet in depotvorm, zal gebruiken.
Verdachte heeft zich ter zitting bereid verklaard de voorwaarden na te leven.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een schadevergoeding van € 8.346,67 gevorderd ter zake van de feiten 1, 2 en 3. De vordering bestaat uit € 2.346,67 aan materiële schade en € 6.000,- aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft voorts de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van de vordering overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is de benadeelde partij ontvankelijk in haar vordering indien de verdachte enige straf of maatregel wordt opgelegd, dan wel in geval van toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en
aan haar rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezen verklaarde feit.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij als gevolg van de bewezenverklaarde feiten onder 1 subsidiair en 3 primair rechtstreeks schade heeft geleden. Nu aan verdachte voor deze feiten een straf en een maatregel wordt opgelegd, is de benadeelde partij ontvankelijk in haar vordering.
De rechtbank acht de gevorderde materiële schade in zijn geheel toewijsbaar. De verschillende schadeposten zoals genoemd in de vordering, zijn een direct gevolg van de strafbare gedragingen van verdachte. De schadeposten worden door middel van nota’s voldoende onderbouwd.
De rechtbank acht de gevorderde immateriële schade deels toewijsbaar. De benadeelde partij heeft ten aanzien van de feiten 1 en 2 een bedrag van € 4.500,- gevorderd en ten aanzien van feit 3 een bedrag van € 1.500,-. Nu verdachte zal worden vrijgesproken van feit 2, zal dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank begroot dit deel op een bedrag van € 500,-. De resterende € 4.000,- voor feit 1 en € 1.500,- voor feit 3 zullen worden toegewezen, nu de rechtbank deze bedragen gelet op de ernst en de impact van deze feiten alleszins redelijk acht.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 7.846,67 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 december 2012.
Ten aanzien van de gevorderde schadevergoedingsmaatregel overweegt de rechtbank als volgt.
Uit jurisprudentie van de Hoge Raad (NJ2007, 106) volgt dat de schadevergoedingsmaatregel niet kan worden opgelegd in het geval dat de verdachte van alle rechtsvervolging wordt ontslagen. Aan de toe te wijzen schade ten aanzien van feit 1 zal daarom geen schadevergoedingsmaatregel worden gekoppeld. Dit is anders voor wat betreft de schade ten aanzien van feit 3, te weten in totaal € 1.526,- (bestaande uit € 1.500,- immateriële schade en € 26,- aan dagvergoeding). Voor dit bedrag zal de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.

8.Het beslag

In het kader van het onderzoek werden drie gsm toestellen en twee papieren in beslag genomen.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de gsm toestellen worden onttrokken aan het verkeer, nu deze vernield waren. De papieren kunnen worden teruggegeven aan de rechthebbende.
De raadsman heeft verzocht het gsm toestel van het merk Samsung terug te geven aan verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen goederen geen verband houden met strafbare feiten. De gsm toestellen kunnen worden teruggegeven aan verdachte. De twee papieren kunnen worden teruggegeven aan [slachtoffer].

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 37a, 38, 45, 57, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde onder de feiten 1 primair en 2;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen, zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4.2 is omschreven;
  • ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ten aanzien van feit 1 subsidiair;
  • verklaart verdachte strafbaar ten aanzien van feit 3 primair;
Maatregel ten aanzien van feit 1 subsidiair
- gelast de terbeschikkingstelling van verdachte en stelt daarbij de volgende voorwaarden:
- verdachte maakt zich niet schuldig aan strafbare feiten;
- verdachte houdt zich aan de aanwijzingen en afspraken die hem door of namens Reclassering Nederland worden gegeven;
- verdachte geeft volledige openheid over zijn dagelijks functioneren en stelt zich begeleidbaar op;
- verdachte stelt zich voor de reclassering controleerbaar op en geeft aan de reclassering toestemming om contact te hebben met alle personen en instellingen die in deze voorwaarden met name worden genoemd. Tevens geeft hij aan deze personen en/of instellingen toestemming om informatie uit te wisselen met de reclassering;
- indien door de reclassering geïndiceerd, verleent verdachte zijn medewerking aan een behandeling bij een forensische polikliniek, of een ander door de reclassering te organiseren behandeling. Hij houdt zich dan aan de in dit kader gemaakte afspraken;
- verdachte gebruikt geen drugs;
- indien door de reclassering geïndiceerd, werkt verdachte mee aan de controle op alcohol en/of drugs;
- verdachte gaat op een verantwoorde wijze om met zijn financiën. Hij is hieromtrent transparant naar de reclassering;
- verdachte geeft openheid over nieuwe relaties en staat toe dat de reclassering met nieuwe partner(s) - al dan niet in zijn aanwezigheid – contact heeft;
- verdachte houdt zich aan de afspraken omtrent medicatie. Hij neemt de aan hem voorgeschreven medicatie (Haldol) in op de juiste tijd en wijze, ook indien dit betekent dat de medicatie in depotvorm wordt toegediend;
Straf ten aanzien van feit 3 primair
- veroordeelt verdachte voor tot
een gevangenisstraf voor de duur van zes weken;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer], [adres 2], te betalen een bedrag van € 7.846,67 (zegge: zevenduizendachthonderdzesenveertig euro en zevenenzestig eurocent), bestaande uit immateriële schade ad € 5.500,- en materiële schade ad € 2.346,67, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 december 2012 tot een aan de dag van volledige voldoening;
  • verklaart het restende deel van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake de immateriële schade niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
  • legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] een bedrag van € 1.526,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 25 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2012;
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [slachtoffer] vervalt en omgekeerd;
Beslag
- gelast de teruggave van het volgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen:
nr. 1: GSM, Iphone 4 (goednummer 2156364);
nr. 2: GSM, Iphone 4 (goednummer 2156391);
nr. 3: GSM, Samsung (goednummer 2156383);
aan verdachte;
- gelast de teruggave van het volgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen:
nr. 6: 2 stukken papier (goednummer 2156516);
aan [slachtoffer], [adres 2].
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Holthuis, voorzitter, mr. B.G.L. van der Aa en
mr. C.G.A. Wouters, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.K. Spronk, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 februari 2014.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat
1.
hij op of omstreeks 26 december 2012 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een (keuken)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal in/tegen de borst en/of het bovenlichaam, althans het lichaam, van die [slachtoffer] heeft gestoken/gesneden en/of met een (keuken)mes op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 26 december 2012 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een (keuken)mes, althans een scherpen/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal in/tegen de borst en/of het bovenlichaam, althans het lichaam, van die [slachtoffer] heeft gestoken/gesneden en/of met een (keuken)mes op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 26 december 2012 in de gemeente Maastricht aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (steekwonden bovenlichaam en een klaplong), heeft toegebracht, door deze opzettelijk meermalen, althans eenmaal met een vuist met kracht tegen/op het hoofd en/of gezicht van die [slachtoffer] te stompen/slaan en/of met een (keuken)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal in/tegen de borst en/of het bovenlichaam, althans het lichaam, van die [slachtoffer] te
steken/snijden en/of met een (keuken)mes op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] te slaan;
2.
hij op of omstreeks 26 december 2012 in de gemeente Maastricht [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd :"ik maak je dood als je iets aan de politie verteld", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij in of omstreeks de periode van 15 augustus 2012 tot en met 18 augustus 2012 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meer malen, met kracht tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 15 augustus 2012 tot en met 18 augustus 2012 opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), meer malen met kracht tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft getrapt en/of met kracht die [slachtoffer] heeft vastgepakt/vastgegrepen en/of vervolgens die [slachtoffer] heeft vastgebonden, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 03/700965-12
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 3 februari 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres 1].
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman mr. M.M.H. Zuketto, advocaat te Maastricht.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Limburg-Zuid opgemaakte proces-verbaal, met proces-verbaalnummer 2012145183, d.d. 10 februari 2013 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 december 2012, pagina 77, 79 en 80.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 december 2012, pagina 77.
4.Proces-verbaal van aangifte d.d. 26 december 2012, pagina 91.
5.Proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 27 december 2012, pagina 93-94.
6.Proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 29 december 2012, pagina 98.
7.De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 20 januari 2014 afgelegd.
8.Het geschrift, te weten het rapport van de forensisch geneeskunde, d.d. 27 december 2012, pagina 114 en 115.
9.Proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 29 december 2012, pagina 98.
10.Proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 22 januari 2013, pagina 104.
11.Proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 29 december 2012, pagina 97.
12.Proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 22 januari 2013, pagina 104.
13.Proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 29 januari 2013, pagina 98.
14.De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 20 januari 2014 afgelegd.
15.Het geschrift, te weten een geneeskundige verklaring, d.d. 16 januari 2013, pagina 190.