ECLI:NL:RBLIM:2014:955

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 februari 2014
Publicatiedatum
3 februari 2014
Zaaknummer
03/700418-13
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dealen van harddrugs en wederspannigheid met verwerping van verweer onrechtmatige fouillering

Op 4 februari 2014 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het dealen van harddrugs en wederspannigheid. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 21 januari 2014. De tenlastelegging omvatte vijf feiten, waaronder het dealen van harddrugs, het in bezit hebben van harddrugs, bedreiging van verbalisanten, en verzet bij aanhouding. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 10 juli 2013 opzettelijk ongeveer 17,05 gram cocaïne en 112,52 gram heroïne in zijn bezit had en zich verzet bij zijn aanhouding, wat resulteerde in letsel bij een verbalisant. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de fouillering onrechtmatig was, en oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van de feiten 1, 2 en 4. De verdachte werd vrijgesproken van feit 3, de bedreiging van verbalisanten, omdat de rechtbank oordeelde dat de geuite bewoordingen onvoldoende specifiek waren om als bedreiging te kwalificeren. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en bepaalde dat de verdachte zich moet houden aan de voorwaarden van reclasseringstoezicht. Daarnaast werden de benadeelde partijen, twee verbalisanten, in hun vorderingen gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard, met een schadevergoeding van € 50,- voor de verbalisant die letsel had opgelopen. De rechtbank verklaarde de in beslag genomen verdovende middelen en telefoons onttrokken aan het verkeer en het geldbedrag verbeurd.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 03/700418-13
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 4 februari 2014
in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adres verdachte].
Raadsman is mr. P.W. Szymkowiak, advocaat te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 januari 2014, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:harddrugs heeft gedeald;
Feit 2:harddrugs in zijn bezit heeft gehad;
Feit 3:twee verbalisanten heeft bedreigd;
Feit 4:zich heeft verzet bij zijn aanhouding, waardoor een verbalisant letsel heeft bekomen;
Feit 5:harddrugs in zijn bezit heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering niet in de verdediging geschaad.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde heeft hij in het bijzonder naar voren gebracht dat de bedreigingen niet alleen tegen de verbalisanten gericht waren, maar ook tegen hun gezinnen. Verdachte wist dat hij met politieagenten te maken had. Ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde heeft hij aangevoerd dat er geen sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde feiten. Ten aanzien van de onder 3 en 5 tenlastegelegde feiten heeft hij vrijspraak bepleit.
Met betrekking tot de onder 3 tenlastegelegde bedreiging heeft de raadsman aangevoerd dat de uitlatingen van verdachte, zoals deze in de tenlastelegging zijn weergegeven, geen bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht opleveren, omdat er geen sprake is van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, dan wel met zware mishandeling.
Ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde heeft de raadsman naar voren gebracht dat het ruiken van hennepgeur door de verbalisanten onvoldoende is voor het aannemen van een redelijk vermoeden van schuld in de zin van artikel 9 van de Opiumwet. Het gevolg hiervan is dat het fouilleren van verdachte onrechtmatig is geschied en dat de aangetroffen verdovende middelen dienen te worden uitgesloten van het bewijs.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feiten 1, 2 en 4
Op 10 juli 2013 zijn verbalisanten [naam verbalisant 1], hoofdagent, en [naam verbalisant 2], brigadier, belast met het project DOEN (DrugsOverlastEffeNiet). Zij zien over de Nobellaan te Maastricht een ambtshalve bekende drugsrunner lopen in de richting van een groene Volkswagen Golf. Hij maakt contact met de inzittende. Vervolgens komt verdachte op een scooter aanrijden richting het Malpertuisplein. De bestuurder van de Volkswagen Golf stapt uit en rent achter verdachte aan. Van collega’s vernemen zij vervolgens dat de bestuurder van de Volkswagen Golf contact had met verdachte en dat er bij de bestuurder heroïne is aangetroffen. Hierop besluiten de verbalisanten verdachte aan te houden.
Verdachte rent weg. Als [naam verbalisant 1] verdachte bij zijn schouder pakt, komt verdachte ten val en begint hij wild met handen en benen om zich heen te slaan en te trappen. Tijdens het aanbrengen van de transportboeien blijft verdachte zich verzetten door met zijn benen te trappen. [naam verbalisant 1] houdt zijn hand voor de mond van verdachte om een nekklem in stand te houden. Hij ziet dat verdachte zijn mond en tanden in de richting van zijn linkerhand brengt. Even later ziet hij bijtafdrukken op zijn linkerhand, waar hij pijn van ondervindt.
Verdachte heeft bij zijn aanhouding een heuptasje bij zich. In dit heuptasje worden diverse bolletjes gelijkend op cocaïne aangetroffen. Na fouillering worden in de onderbroek van verdachte nog een aantal bollen, gelijkend op heroïne aangetroffen. [2] Onderzoek aan de bollen wijst uit dat het om 17,05 gram cocaïne en 112,52 gram heroïne gaat. [3]
Verbalisanten [naam verbalisant 3] en [naam verbalisant 4] zijn op 10 juli 2013 eveneens ter plaatse aan het Malpertuisplein. Zij hebben van collega [naam verbalisant 2] doorgekregen dat verdachte op een scooter komt aangereden. Tevens werd er gezegd dat de bestuurder van de Volkswagen Golf (naar later blijkt genaamd [J.]) achter de scooter aan rent. [naam verbalisant 3] ziet vervolgens dat [J.] contact maakt met verdachte. Tevens ziet hij dat er iets wordt overgegeven tussen verdachte en [J.]. [naam verbalisant 4] ziet dat verdachte aan het rommelen is in zijn heuptasje en vervolgens wegrijdt. Als zij vervolgens de inzittenden van de Volkswagen Golf vorderen alle verdovende middelen uit te leveren, overhandigt [J.] een klein bolletje op heroïne gelijkende stof. [4] Op de vraag hoeveel hij had gekocht antwoorde [J.] dat hij 2,5 gram heroïne in zijn bezit had. [5] De vraag of hij die zojuist gekocht heeft wil hij niet beantwoorden.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 10 juli 2013 ongeveer 17,05 gram cocaïne en ongeveer 112,52 gram heroïne in zijn bezit heeft gehad en dat hij zich heeft verzet bij zijn aanhouding door te trappen en te slaan en door [naam verbalisant 1] in zijn hand te bijten. Ook de aflevering van heroïne aan [J.] acht de rechtbank bewezen, gelet op het feit dat de verbalisanten hebben gezien dat er iets is overdragen tussen [J.] en verdachte, het aantreffen van de heroïne bij [J.] en een handelsvoorraad harddrugs bij verdachte en het feit dat er niets wordt verklaard met betrekking tot een eventuele overdracht van iets anders dan de aangetroffen heroïne.
Feit 3
Verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] hebben beiden aangifte gedaan van bedreiging door verdachte. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de verklaringen van beide aangevers met betrekking tot de woordkeuze van verdachte. Verdachte heeft ook bekend dat hij in zijn boosheid soortgelijke bewoordingen heeft gebruikt. Zij zal daarvan dan ook uitgaan.
Toch zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder 3 tenlastegelegde en wel om de volgende reden. Voor een veroordeling ter zake van bedreiging als bedoeld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde redelijke vrees kon ontstaan voor een levensbedreigende situatie, dan wel dat de bedreigde zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. De geuite bewoordingen zijn naar het oordeel van de rechtbank in casu onvoldoende specifiek om een dergelijke bedreiging op te leveren. De bedoeling van verdachte blijft immers onduidelijk, nu hij met deze bewoordingen niet heeft aangegeven dat hij de verbalisanten wil doden dan wel zwaar lichamelijk letsel wil toebrengen.
Feit 5
Op 12 april 2013 wordt verdachte te Maastricht aangehouden. Bij hem worden 24 bolletjes bruin poeder aangetroffen met een gewicht van 131,45 gram [6] . Uit onderzoek komt naar voren dat de bolletjes heroïne bevatten [7] .
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat het fouilleren van verdachte onrechtmatig is geschied en dat de aangetroffen verdovende middelen dienen te worden uitgesloten van het bewijs. De rechtbank verwerpt dat verweer en overweegt dienaangaande als volgt.
Op 12 april 2013 ziet verbalisant [naam verbalisant 5] te Maastricht de hem ambtshalve bekende [N.] in een Volkswagen rijden en geeft hem een stopteken. In de Volkswagen bevindt zich op de berijdersstoel de ambtshalve bekende verdachte. Terwijl de verbalisant beide heren via het raampje aanspreekt, ruikt hij een sterke henneplucht uit de auto komen. Daarop vordert hij de uitlevering van verdovende middelen. Hij hoort dat verdachte zegt dat hij één zakje hennep heeft en hij ziet dat [N.] twee zakjes hennep uit diens zak haalt. Als de verbalisant vervolgens nogmaals de uitlevering van alle verdovende middelen vordert, haalt [N.] nog een zakje hennep uit zijn zak. Nadat twee collega’s ter plaatse zijn gekomen, die verdachte willen controleren op grond van artikel 9, tweede lid, van de Opiumwet, probeert verdachte zich aan die controle te onttrekken door te vluchten. Door hevig verzet van verdachte komen hij en de verbalisanten ten val. De verbalisanten zien vervolgens een zwarte lap stof uit de broeksband van verdachte steken. Als zij hieraan trekken, komt er een sok met meerdere bollen tevoorschijn. Later blijken de bollen heroïne te bevatten.
Gelet op de hierboven beschreven gang van zaken is de rechtbank van oordeel dat de fouillering van verdachte rechtmatig is geschied. Verdachte had immers tegen verbalisant [naam verbalisant 5] gezegd dat hij een zakje hennep bij zich had, waardoor er al een sterke verdenking met betrekking tot een overtreding van de Opiumwet was ontstaan. Dat zakje had hij ondanks herhaald verzoek nog niet uitgeleverd. Vervolgens probeert hij ook nog eens te ontkomen. Daarmee is er zonder meer een redelijk vermoeden van schuld ontstaan in de zin van artikel 9, tweede lid, van de Opiumwet.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ongeveer 131 gram van een materiaal bevattende heroïne bij zich had.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 10 juli 2013 te Maastricht opzettelijk heeft afgeleverd een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
op 10 juli 2013 te Maastricht opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 112,52 gram van een materiaal bevattende heroïne en ongeveer 17,05 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
op 10 juli 2013 te Maastricht toen de aldaar dienstdoende [naam verbalisant 1] (hoofdagent van politie) en [naam verbalisant 2] (brigadier van politie) verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 2 Opiumwet, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, hadden aangehouden en vastgegrepen, althans vast hadden teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten het politiebureau te Maastricht, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening hunner bediening, door opzettelijk gewelddadig te slaan en te trappen en [naam verbalisant 1] te bijten, tengevolge waarvan de opsporingsambtenaar [naam verbalisant 1] enig lichamelijk letsel (bijtwond/afdrukken) bekwam;
5.
op 12 april 2013 in de gemeente Maastricht aanwezig heeft gehad ongeveer 131 gram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 4:
wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben.
feit 5:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

5.De strafoplegging

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken, met aftrek van het voorarrest met eventueel daaraan gekoppeld een voorwaardelijk deel met een proeftijd van drie jaar en de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht. Voor het overige dient een taakstraf te worden opgelegd.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft in totaal ongeveer 260 gram harddrugs in zijn bezit gehad en tevens daarmee gedeald. Bij zijn aanhouding heeft hij zich vervolgens zodanig verzet, dat een van de verbalisanten daardoor letsel heeft opgelopen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs grote gevaren opleveren voor de gezondheid van gebruikers ervan. Bovendien gaat de handel in en het gebruik van verdovende middelen vaak gepaard met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit, waardoor de samenleving ernstige schade wordt berokkend. Het is algemeen bekend dat de inwoners van Zuid-Limburg veel overlast ondervinden van de handel in verdovende middelen. Verdachte heeft daaraan een bijdrage geleverd.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder in aanraking met politie en justitie is geweest en hij in 2013 een strafbeschikking heeft ontvangen voor het in bezit hebben van harddrugs.
Tevens heeft de rechtbank acht geslagen op het omtrent de persoon van verdachte opgestelde reclasseringsrapport, d.d. 23 juli 2013, opgesteld in het kader van de voorlopige hechtenis van verdachte. In dit rapport wordt geadviseerd verdachte te schorsen uit de voorlopige hechtenis, met als voorwaarde dat hij moet deelnemen aan een training Cognitieve Vaardigheden en een Leefstijltraining. Ook is meegewogen het Voortgangsverslag van de reclassering, d.d. 17 januari 2014, waaruit blijkt dat verdachte nog niet heeft deelgenomen aan de voorgestelde interventies. Ter terechtzitting is tevens naar voren gekomen dat verdachte zich nog niet heeft aangemeld voor een opleiding en dat hij nog geen werk heeft kunnen vinden.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren een passende straf. Met het voorwaardelijk element in de straf wil de rechtbank uitdrukking geven aan het grote belang dat zij hecht aan een goede behandeling en begeleiding van verdachte door de reclassering, om zo te pogen te voorkomen dat verdachte opnieuw strafbare feiten zal plegen. De rechtbank zal daarom tevens de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht opleggen.

6.De benadeelde partijen

De benadeelde partijen [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] vorderen beiden een schadevergoeding van € 276,- ter zake van de onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten.
De officier van justitie heeft gevorderd beide vorderingen geheel toe te wijzen en tevens de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman heeft aangevoerd dat enkel de vordering van [naam verbalisant 1] toewijsbaar is tot een bedrag van € 50,-, nu enkel het feit dat hij letsel heeft opgelopen in aanmerking komt voor schadevergoeding. Voor het overige dient de benadeelde partij niet –ontvankelijk te worden verklaard. Benadeelde partij [naam verbalisant 2] dient in zijn geheel niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
De vorderingen zien enerzijds op geleden schade door de onder 3 tenlastegelegde bedreigingen aan het adres van beide verbalisanten en anderzijds op het plegen van verzet bij aanhouding, zoals ten laste is gelegd onder 4.
Voor zover de vorderingen zien op het onder 3 tenlastegelegde zullen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen, nu verdachte van dit feit zal worden vrijgesproken.
Voor zover de vorderingen zien op het onder 4 tenlastegelegde, het plegen van verzet bij aanhouding, overweegt de rechtbank dat in gevallen waarbij geen sprake is van fysiek letsel, zoals in casu bij [naam verbalisant 2], slechts in een beperkt aantal gevallen immateriële schade kan worden toegekend. Deze gevallen zijn limitatief in de wet opgesomd (artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek). Uit het voegingsformulier van [naam verbalisant 2] blijkt niet van enig fysiek letsel. Wel blijkt dat hij behoorlijk aangeslagen is door het verzet van verdachte. De rechtbank begrijpt dat [naam verbalisant 2] deze negatieve gevoelens graag op de dader zou willen verhalen. De wet stelt echter strenge eisen aan het verhalen (op daders) van deze negatieve gevoelens. Verhaal is alleen dan mogelijk als er sprake is van dusdanig geestelijk letsel dat dit kan worden aangemerkt als een aantasting van de persoon. Hiervan is slechts sprake indien het geestelijk letsel een voldoende ernstig karakter heeft. Gevoelens van angst, schrik, onzekerheid en nervositeit vallen niet onder het bereik van het wetsartikel. Eventuele ernstigere psychische schade is op basis van de door benadeelde partij [naam verbalisant 2] aangevoerde gegevens niet aangevoerd.
De rechtbank verklaart benadeelde partij [naam verbalisant 2] dan ook (geheel) niet-ontvankelijk in zijn vordering.
De rechtbank overweegt, gelet op het verhandelde ter terechtzitting en het dossier, dat wel voldoende vast staat dat [naam verbalisant 1] immateriële schade heeft geleden. Verdachte heeft hem immers gebeten, waardoor hij letsel heeft opgelopen. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van de immateriële schade echter matigen naar billijkheid toewijzen tot een bedrag van € 50,-. De vordering is, gelet op het bovenstaande, immers alleen toewijsbaar ten aanzien van het letsel dat [naam verbalisant 1] heeft opgelopen. De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij [naam verbalisant 1] derhalve toe tot een totaalbedrag van € 50,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juli 2013 tot aan de dag van volledige voldoening. Zij zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Voor het overige is de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk.

7.Het beslag

In beslag genomen zijn: verdovende middelen (nr. 5), telefoons (nrs. 1 t/m 4) en een geldbedrag van 367,27 (nr. 22).
De officier van justitie heeft gevorderd de verdovende middelen en de telefoons te onttrekken aan het verkeer en het geldbedrag verbeurd te verklaren.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
De in beslag genomen verdovende middelen en telefoons zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet en het algemeen belang. Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat het voorwerpen zijn door middel en met behulp waarvan het onder 1 bewezenverklaarde is begaan. De rechtbank zal deze voorwerpen dan ook onttrekken aan het verkeer.
Het in beslag genomen geldbedrag, dat naar eigen zeggen aan verdachte toebehoord, is vatbaar voor verbeurdverklaring. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte dit door middel van het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit heeft verkregen. De rechtbank heeft bij deze beslissing rekening gehouden met de financiële draagkracht van verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 57 en 181 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 3 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
  • veroordeelt verdachte tot
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van
  • stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit,
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en,
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
  • stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte
  • zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Reclassering;
  • draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
  • verklaart aan het verkeer onttrokken de in beslag genomen verdovende middelen (nr. 5) en telefoons (nrs. 1 t/m 4);
  • verklaart verbeurd het in beslag genomen geldbedrag van € 367,27 (nr. 22);
Benadeelde partijen
  • veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de
  • verklaart de benadeelde partij [naam verbalisant 1] voor het overige in zijn vordering niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [naam verbalisant 1] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
  • legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [naam verbalisant 1] vervalt en omgekeerd;
  • verklaart de benadeelde partij [naam verbalisant 2] in zijn vordering niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt de benadeelde partij [naam verbalisant 2] in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.E. Kessels, voorzitter, mr. R.A.J. van Leeuwen en
mr. S.V. Pelsser, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Mahovic, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 februari 2014.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 10 juli 2013 te Maastricht opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 10 juli 2013 te Maastricht opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 112,52 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of ongeveer 17,05 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 10 juli 2013 te Maastricht [naam verbalisant 1] (hoofdagent van politie) en/of [naam verbalisant 2] (brigadier van politie) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [naam verbalisant 1] en/of [naam verbalisant 2] dreigend de woorden toegevoegd :"[W.] ik vergeet dit niet. [S.] ik krijg jou nog wel. [S.] ik pak jou. Hey [W.] ik pak jou nog een keer." en/of "Ik sla ermee hoor." en/of "Jij in jouw blauw hemdje. Ik ga je opzoeken en met jou
afrekenen. Ik weet je wel te vinden. Ik kom jou wel een keer tegen mannetje. Ik kom er wel achter waar jij woont." en/of "Hey [S.] ik ga met jou afrekenen. [W.] ik weet dat jij in Bunde woont. Ik pak jou daar wel. Ik heb daar neefjes wonen die rekenen wel met jou af. Ik zweer het op de dood van mijn moeder. Ik krijg jou wel.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij op of omstreeks 10 juli 2013 te Maastricht toen de aldaar dienstdoende [naam verbalisant 1] (hoofdagent van politie) en/of [naam verbalisant 2] (brigadier van politie) verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 2 Opiumwet, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had(den) aangehouden en vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten het politiebureau te Maastricht, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner/hunner bediening, door opzettelijk gewelddadig te slaan en/of te trappen en/of te bijten, tengevolge waarvan de opsporingsambtenaar [naam verbalisant 1] enig lichamelijk letsel (bijtwond/afdrukken) bekwam;
5.
hij op of omstreeks 12 april 2013 in de gemeente Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 131 gram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 03/700418-13
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 4 februari 2014 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adres verdachte].
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman is mr. P.W. Szymkowiak, advocaat te Maastricht.

Voetnoten

1.Voor zover de in het vonnis vermelde feiten en omstandigheden door de rechtbank redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring van het tenlastegelegde, wordt hierna in de voetnoten verwezen naar de wettige bewijsmiddelen waaraan de rechtbank deze feiten en omstandigheden ontleent. Tenzij anders aangegeven, maken deze bewijsmiddelen deel uit van het eindproces-verbaal van de politie Limburg Zuid, district Maastricht, Afdeling BPZ DOEN TEAM, dat is doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 74 en in de wettelijke vorm is opgemaakt.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 7-10.
3.Het proces-verbaal Kennisgeving van inbeslagneming, pagina 52, het geschrift inhoudende een aanvraag onderzoek NFI, pagina 56-62 en een geschrift, inhoudende een rapport identificatie van drugs en precursoren van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 29 juli 2013, dat geen deel uitmaakt van de doornummering.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 12.
5.Het proces-verbaal verhoor verdachte A.J. [J.], pagina 33.
6.Het stamproces-verbaal, pagina 2 en het proces-verbaal Kennisgeving van inbeslagneming, pagina 26-29.
7.De geschriften, inhoudende een aanvraag onderzoek NFI, pagina 46-49 en een rapport identificatie van drugs en precursoren van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 23 april 2013, pagina 50-51.