ECLI:NL:RBLIM:2014:9481

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 november 2014
Publicatiedatum
5 november 2014
Zaaknummer
AWB - 13 _ 3008u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeschiktheid in en door de dienst en recht op doorbetaling van bezoldiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 7 november 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar, eiser, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Brunssum, verweerder. Eiser had zich op 1 maart 2012 ziek gemeld en kreeg per 1 september 2012 een korting op zijn bezoldiging wegens langdurige ziekte. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar verweerder verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 25 september 2014 heeft eiser aangevoerd dat de omstandigheden waaronder hij heeft gewerkt, niet als normaal kunnen worden beschouwd en dat deze omstandigheden hebben bijgedragen aan zijn arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser sinds november 2010 met verschillende belastende situaties te maken heeft gehad, waaronder een integriteitsonderzoek en een verbod op toegang tot de werkplek. Deze omstandigheden zijn door de rechtbank als abnormaal en excessief gekarakteriseerd.

De rechtbank heeft de relevante wetgeving, met name artikel 7:3 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (CAR-UWO), in overweging genomen. Dit artikel stelt dat een ambtenaar recht heeft op doorbetaling van zijn bezoldiging bij ongeschiktheid tot werken als gevolg van ziekte. De rechtbank oordeelde dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van ongeschiktheid in en door de dienst, en dat hij recht heeft op volledige doorbetaling van zijn loon.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser. Tevens is verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 13/3008

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 november 2014 in de zaak tussen

[eiser], te Simpelveld, eiser

(gemachtigde: mr. J.J.H.S. Thomassen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Brunssum, verweerder

(gemachtigde: mr. V.L.S. van Cruijningen).

Procesverloop

Bij besluit van 3 september 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de bezoldiging van eiser per 1 september 2012 wegens langdurige ziekte gekort.
Bij besluit van 27 augustus 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, drs. [gemachtigde], mr. L.M.F. Gemeni en mr. E.E.J.P. Aarts-Frehen.
Het beroep is gevoegd behandeld met de zaak met kenmerk 13 / 3007. Na de zitting zijn de zaken gesplitst en wordt apart uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. Voor het feitencomplex verwijst de rechtbank naar de zaak met kenmerk 13 / 3007 waarin de rechtbank tevens vandaag uitspraak doet.
2. Eiser heeft zich op 1 maart 2012 ziek gemeld. Bij het primaire besluit heeft verweerder de bezoldiging van eiser wegens langdurige ziekte gekort. Vanaf 1 september 2012 is eisers bezoldiging op grond van artikel 7:3 van de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (CAR-UWO) teruggebracht naar 90% van de vastgestelde bezoldiging voor de duur van de ziekte. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar, in afwijking van het advies van de Commissie voor de Bezwaarschriften en conform het contrair advies van de gemeentesecretaris, ongegrond verklaard.
3. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingediend en daarbij aangevoerd dat de gebeurtenissen waarmee eiser sinds december 2010 is geconfronteerd niet zijn aan te merken als normale werkomstandigheden en dat die, in onderlinge samenhang bezien, als buitensporig moeten worden aangemerkt. Mede gelet op het advies van de bedrijfsarts van 21 juni 2012 bestaat een causaal verband tussen de ontstane arbeidsongeschiktheid en bedoelde gebeurtenissen. Het staat overigens niet ter discussie dat eiser volledig arbeidsongeschikt is en er is volgens eiser dan ook sprake van ziekte in en door de dienst met recht op volledige doorbetaling van loon zoals bedoeld in artikel 7:3, zevende lid, van de CAR-UWO. Eiser verwijst ter onderbouwing van zijn betoog tevens naar het tweede werkhervattingsadvies van 23 augustus 2012, welk advies niet door verweerder is overgelegd en waarin wordt vermeld dat bij eiser medische klachten spelen, die veroorzaakt worden door het conflict tussen werkgever en werknemer en waarvoor eiser adequate behandeling heeft gezocht. Tevens overlegt eiser een verklaring van de behandelend psycholoog van 17 oktober 2012 en een verklaring van de behandelend psychiater van 29 augustus 2014.
4. De volgende wettelijke bepalingen zijn voor de beoordeling van belang.
Op grond van artikel 7:3, eerste lid, van de CAR-UWO heeft de ambtenaar bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek vanaf de eerste dag van die ongeschiktheid gedurende de eerste zes maanden recht op doorbetaling van zijn bezoldiging. Op grond van artikel 7:3, tweede lid, van de CAR-UWO heeft de ambtenaar bij voortduring van deze ongeschiktheid gedurende de zevende tot en met de twaalfde maand recht op doorbetaling van 90% van zijn bezoldiging. Bij ongeschiktheid in en door de dienst behoudt de ambtenaar na afloop van de termijn van zes maanden recht op doorbetaling van zijn volledige bezoldiging.
5. Tussen partijen staat niet ter discussie dat eiser op het moment van het bestreden besluit d.d. 3 september 2012 zes maanden arbeidsongeschikt was, gerekend vanaf 1 maart 2012, de datum waarop eiser zich ziek heeft gemeld. In geschil is of er in casu sprake is van ongeschiktheid in en door de dienst. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) is voor het ontstaan van een aanspraak vereist dat, naar gelang de ziekten of gebreken in sterkere mate van psychische aard zijn, in meerdere mate sprake zal moeten zijn van bijzondere factoren, die niet alleen deel uitmaken van of in rechtstreeks verband staan met het werk of de werkomstandigheden, maar die in verhouding tot dat werk of die werkomstandigheden – objectief beschouwd - een abnormaal of excessief karakter dragen. Eerst indien aan deze eis is voldaan, komt de vraag aan de orde of er tussen de werkzaamheden of werkomstandigheden en de ontstane arbeidsongeschiktheid een oorzakelijk verband aanwezig is. Het antwoord op die vraag dient te worden gegeven op basis van gegevens van medische aard (zie ECLI:NL:CRVB:2006:AW2423).
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser de aanwezigheid van dergelijke werkomstandigheden aannemelijk gemaakt. Op basis van de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen kan worden aangenomen dat er sinds november 2010 een aantal gebeurtenissen heeft plaatsgevonden die in onderlinge samenhang bezien als buitensporig kunnen worden aangemerkt en die naar het oordeel van de rechtbank uiteindelijk tot de uitval van eiser op 1 maart 2012 wegens ziekte hebben geleid. Genoemd worden de ontheffing van eiser uit diverse functies, het integriteitsonderzoek en de diffamerende werking van het verbod op toegang tot de werkplek in samenhang met het moeten inleveren van zijn werktelefoon en de inkombadge, terwijl eiser eind november 2010 nog benoemd was tot directeur van het projectbureau. De rechtbank verwijst ter onderbouwing van haar oordeel tevens naar de adviezen van de bedrijfsarts van 21 juni 2012 en 23 augustus 2012, alsmede de verklaringen van de behandelend psycholoog van 17 oktober 2012 en de verklaring van de behandelend psychiater van 29 augustus 2014.
7. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien nu zij daartoe over onvoldoende gegevens beschikt.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 487,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1). Gezien de gevoegde behandeling met de zaak met kenmerk AWB 13 / 3007 kent de rechtbank bij deze zaak geen punt toe voor het verschijnen ter zitting.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit en
  • draagt verweerder op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 160,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 487,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.M.M. Gijselaers (voorzitter), en
mr. P.J.M. Bruijnzeels en mr. M.A.H. Span-Henkens, leden, in aanwezigheid van
mr. I.M.T. Wijnands, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
7 november 2014.
w.g. I.M.T. Wijnands,
griffier
w.g. R.A.M.M. Gijselaers,
voorzitter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 7 november 2014

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.