3.3Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Verdachte en [slachtoffer] hadden gedurende enkele jaren een relatie. Op [geboortedatum 2] werd hun zoontje [naam zoon verdachte en slachtoffer] geboren. Eind 2012 werd de relatie beëindigd. Vervolgens is er onenigheid ontstaan over het al dan niet regelen van een co-ouderschap.
Ten aanzien van feit 1:
Onder feit 1 is de bedreiging van [slachtoffer] tenlastegelegd.
Op 25 december 2013 deed [slachtoffer] (ook bekend als [slachtoffer])aangifte tegen verdachte. Zij werd op diezelfde dag door verdachte gebeld. In dit gesprek zei verdachte: “Als je niet van de advocaat en de rechtbank afziet, vermoord ik je.” Het gesprek werd door Van Vreden opgenomen.De geluidsopnamen werden door de politie beluisterd. In het gesprek tussen aangeefster en verdachte, zei verdachte onder andere het volgende:
"Als je mijn rechten gaat ontnemen ga jij dit niet overleven", "you"ll die", "I swear to God. Sooner or later I will rip your head off" en "if you think you can pull me infront of a fucking jugde, if you think you can take my child frm me away [slachtoffer]. then [slachtoffer], you have my word. That means only one thing. you understand? that you not survive it. You understand. maybe not today, tomorrow, over 4 years, maybe in 5 years, you will pay for it, remember this."
Verdachte is ter zitting geconfronteerd met deze uitlatingen. Ten aanzien van de woorden “Als je niet van de advocaat en de rechtbank afziet, vermoord ik je”, heeft hij verklaard dat hij dit gezegd heeft omdat hij boos was. Verdachte heeft bekend de woorden "Als je mijn rechten gaat ontnemen ga jij dit niet overleven", "you"ll die" en "I swear to God. Sooner or later I will rip your head off" te hebben gezegd. Ook heeft hij verklaard dat hij kan begrijpen dat [slachtoffer] zich hierdoor angstig en bedreigd voelde.
Gelet op de aangifte, de bevindingen van de politie met betrekking tot de geluidsopname en de verklaring van verdachte stelt de rechtbank vast dat verdachte meerdere doodsbedreigingen tegen aangeefster [slachtoffer] heeft geuit. De rechtbank is van oordeel dat deze woorden redelijkerwijs de vrees konden opwekken dat aangeefster voor haar leven moest vrezen. De rechtbank acht feit 1, voor wat betreft voornoemde bewoordingen, dan ook bewezen.
Ten aanzien van de tenlastegelegde bedreiging "als we niet normaal kunnen praten, moeten we allemaal dood" en "[naam zoon verdachte en slachtoffer] viel van de trap...dit zou kunnen gebeuren als je de volgende keer de keer de telefoon niet beantwoordt" heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij deze bewoordingen op een andere manier heeft gezegd. Hierdoor komen de woorden in een andere context te staan en kan de bedreigende aard van deze bewoordingen niet worden vastgesteld.
Ten aanzien van de tenlastegelegde bedreiging "als de politie bij mij komt, zal ik gewapend zijn (terwijl hij een foto mee had gestuurd waarop te zien is hoe iemand een (automatisch) geweer uit een raam richt op een politie patrouille)", overweegt de rechtbank dat deze niet kunnen worden gezien als een bedreiging die tegen aangeefster was gericht.
Verdachte zal dan ook van deze onderdelen van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Met betrekking tot de tenlastegelegde periode overweegt de rechtbank dat alle bewezenverklaarde uitingen hebben plaatsgevonden in het tussen verdachte en [slachtoffer] gevoerde telefoongesprek op 25 december 2013.
Ten aanzien van feit 2:
Onder feit 2 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij in de periode van 1 maart 2013 tot en met 25 december 2013 [slachtoffer] heeft belaagd door duizenden (sms)berichten te sturen, (dagelijks) meerdere keren naar [slachtoffer] te bellen, meerdere keren naar de woning van [slachtoffer] te gaan en daar aan te bellen en op de ramen te kloppen dan wel te slaan en op het balkon te klimmen. Hierdoor heeft verdachte - volgens de officier van justitie - wederrechtelijk (onrechtmatig) stelselmatig opzettelijk inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer].
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat verdachte meermalen naar de woning van [slachtoffer] is gegaan. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij - volgens afspraak - naar de woning ging om zijn zoon op te halen en thuis te brengen. Gelet op deze verklaring blijkt niet dat er sprake was van enig wederrechtelijk handelen, nu een en ander met wederzijdse instemming gebeurde in het kader van een omgangsregeling.
Verdachte heeft verklaard één keer op het balkon te zijn geklommen, omdat [slachtoffer] de deur niet openmaakte en hij haar wilde confronteren met de aanwezigheid van een “speedboer” in de woning. Destijds heeft [slachtoffer] de politie gebeld. De politie is toen ook ter plaatste gekomen. Voor zover de rechtbank kan beoordelen, betrof het hier een eenmalig incident. Van andere (ongewenste) bezoeken is niet gebleken.
Verder heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer] vaak belde. Hij deed dit om over de opvoeding van [naam zoon verdachte en slachtoffer] te praten. De rechtbank sluit niet uit dat deze gesprekken een andere wending namen, zoals blijkt uit feit 1, maar zij heeft niet kunnen vaststellen of er tegen de wil van [slachtoffer] werd gebeld en evenmin of dit stelselmatig gebeurde. De relevante gegevens daartoe ontbreken aan het dossier. In een aanvullend proces-verbaal heeft de politie nog genoteerd dat men niet heeft kunnen nagaan hoe vaak verdachte in de tenlastegelegde periode gebeld heeft met [slachtoffer].
Van de hiervoor beschreven handelingen (naar de woning gaan en bellen) kan dan ook niet worden gesteld dat verdachte daarmee wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer].
In het kader van de aangifte van [slachtoffer] is het meest opvallend het aantal sms-berichten dat werd verstuurd. Door aangeefster [slachtoffer] werd een uitdraai van het sms-verkeer tussen haar en verdachte overgelegd. Op basis hiervan kan worden vastgesteld dat verdachte duizenden berichten naar [slachtoffer] heeft gestuurd. Deze vele berichten hadden een duidelijk dwingende inhoud. Gelet op de intensiteit waarmee en de lange periode waarover de berichten werden verstuurd, had het sturen van de berichten een stelselmatig karakter. Verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer]. Om tot een bewezenverklaring van belaging te komen, en met name van het onderdeel ‘wederrechtelijk’, is echter ook van belang vast te stellen of het verdachte duidelijk was dat [slachtoffer] geen contact meer met hem wilde. Volgens de officier van justitie heeft [slachtoffer] op 17 augustus 2013 aan verdachte duidelijk gemaakt dat zij geen berichten van verdachte meer wilde ontvangen door hem het volgende bericht te versturen: “[verdachte] you make me feel so that I have no choice to speak to you.” De latere gesprekken moeten volgens de officier van justitie in het kader van deze uitspraak worden gezien.
De rechtbank stelt vast dat niet alleen verdachte vele berichten naar [slachtoffer] stuurde, maar dat er juist sprake was van het over en weer sturen van vele berichten. Het ging daarbij om lange ‘gesprekken’, hetgeen geleid heeft tot een enorme berichtenstroom. [slachtoffer] heeft weliswaar berichten gestuurd waarin ze haar ongenoegen uitte over de vele dwingende berichten van verdachte en waarin zij verdachte zelfs verzocht om haar met rust te laten, maar dit leidde niet tot beëindiging van het vele sms-contact, ook niet van de zijde van [slachtoffer]. Zo stuurde zij op 14 december 2013 het volgende bericht naar verdachte: “(…) stop harassing me.” Na het versturen van dit bericht gaat het ‘gesprek’ over en weer gewoon door. Ook [slachtoffer] bleef dus actief - zij het in mindere mate dan verdachte - aan het gesprek deelnemen. Opvallend is in dit licht dat het niet altijd verdachte is die het initiatief neemt tot het aangaan van een nieuwe sms-conversatie, maar dat ook [slachtoffer] op momenten het initiatief nam, zoals bijvoorbeeld op 26 en 27 oktober 2013. Op 3 november 2013 is het juist [slachtoffer] die vele berichten achter elkaar naar verdachte stuurt op het moment dat verdachte niet op haar berichten reageert.
Het voorgaande brengt met zich mee dat door de rechtbank niet kan worden vastgesteld dat het voor verdachte in de tenlastegelegde periode volstrekt duidelijk moet zijn geweest dat [slachtoffer] geen prijs meer stelde op de sms-berichten en dat verdachte daarom met zijn berichten wederrechtelijk inbreuk maakte op haar persoonlijke levenssfeer. De wijze waarop [slachtoffer] haar ongenoegen heeft geuit is daartoe onvoldoende, aangezien zij niet eenduidig en ondubbelzinnig heeft gezegd dat ze niet meer door verdachte lastig gevallen wilde worden. Hier komt nog bij dat [slachtoffer] vervolgens zelf ook doorgaat met het sturen van sms-berichten. Er lijkt dan ook sprake te zijn van een manier van communiceren die door zowel verdachte als door [slachtoffer] als normaal wordt ervaren en die voor beide kennelijk geen aanleiding geeft om het gesprek te beëindigen. Uit de sms-berichten blijkt een patroon van aantrekken en afstoten. Het gebruik van grof taalgebruik wordt daarbij niet geschuwd.
Nu niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van een wederrechtelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer], kan dit onderdeel van de tenlastelegging niet bewezen worden verklaard zodat een en ander niet tot een veroordeling wegens belaging kan leiden. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van feit 2.