ECLI:NL:RBLIM:2014:8934

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 oktober 2014
Publicatiedatum
22 oktober 2014
Zaaknummer
03/700276-11
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door roekeloos rijgedrag en mishandeling

Op 22 oktober 2014 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 26 mei 2011 in Kerkrade. De verdachte, als bestuurder van een personenauto, reed met een snelheid van 70 km/u waar 30 km/u was toegestaan en raakte twee voetgangers, die zwaar lichamelijk letsel opliepen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend had gedragen, wat leidde tot het ongeval. De verdachte verliet de plaats van het ongeval, wat ook ten laste werd gelegd. Naast het verkeersongeval was de verdachte ook aangeklaagd voor meerdere mishandelingen en bedreigingen die plaatsvonden in de periode van 2011 tot 2013. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de feiten, met uitzondering van één feit waarbij hij werd ontslagen van alle rechtsvervolging wegens noodweer. De rechtbank legde een taakstraf op van 220 uren, een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 3 jaar, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden. De rechtbank hield rekening met het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn vrijwillige behandeling voor agressie- en alcoholproblematiek.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/700276-11
Datum uitspraak : 22 oktober 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboortedatum],
wonende te [adres].
Raadsvrouw is mr. G.L.P. Biesmans, advocaat te Maastricht.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 8 oktober 2014.
De rechtbank heeft op 8 oktober 2014 gehoord: de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw.

2.De tenlastelegging

De verdachte staat terecht ter zake dat:
feit 1
hij op of omstreeks 26 mei 2011, in de gemeente Kerkrade, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Sint Pieterstraat, komende uit de richting van de Lindelaan en rijdende in de richting van de Sint
Paulusstraat (daar waar voornoemde Sint Pieterstraat een flauwe bocht naar –gezien verdachtes rijrichting- links maakt), zich meermalen, althans een maal zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door
roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of met een (aanmerkelijk) hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 30 kilometer per uur te rijden, althans met een hogere snelheid dan ter plaatse veilig is en/of daarbij één of meer voetgangers die doende was/waren die Sint Pieterstraat over te steken, althans die zich op de rijbaan van die Sint Pieterstraat bevond(en) te naderen en/of (vervolgens) niet, dan wel niet voldoende de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig te verminderen en/of met het door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig niet behoorlijk uit te wijken, waardoor, althans mede waardoor (telkens) een botsing en/of aanrijding en/of overrijding met voornoemde voetganger(s) is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en die voetganger(s), door welk verkeersongeval aan [slachtoffer 1] en/of aan [slachtoffer 2], zijnde beide voornoemde voetgangers, (telkens) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd(en) toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 26 mei 2011, in de gemeente Kerkrade, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Sint Pieterstraat (daar waar die Sint Pieterstraat een flauwe bocht naar -gezien verdachtes rijrichting- links maakt), komende uit de richting van de Lindelaan en rijdende in de richting van de Sint Paulusstraat,
meermalen althans een maal met zodanige snelheid en/of zo onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onoordeelkundig en/althans op zodanige wijze heeft gereden en/althans zo
onvoorzichtig en/of onoplettend en/of zo onoordeelkundig heeft geremd, dat hij, verdachte, met een (aanmerkelijk) hogere snelheid dan de ter plekke toegestane 30 kilometer per uur en/of met een hogere snelheid dan ter plaatse veilig is, zulks op het moment dat een of meer voetganger(s) doende was/waren de rijbaan van die Sint Pieterstraat over te steken, althans zich op de rijbaan van die Sint Pieterstraat bevond(en) en/of voornoemde voetganger(s)
heeft genaderd en/of niet voldoende de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig heeft verminderd en/of met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet behoorlijk is uitgeweken, waardoor, althans mede waardoor (telkens) een botsing en/of aanrijding en/of overrijding is ontstaan met/van [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2], zijnde beide voornoemde voetgangers, door welke gedraging(en) van verdachte (telkens) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans (telkens) kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op
die weg (telkens) werd gehinderd, althans (telkens) kon worden gehinderd;
feit 2
hij op of omstreeks 26 mei 2011 in de gemeente Kerkrade als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de Sint Pieterstraat, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan (een) ander(en) (te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]) letsel en/of schade was toegebracht;
feit 3
hij op of omstreeks 01 mei 2011,
in de gemeente Kerkrade opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 3]
), heeft geslagen en/of gestompt en/of bij de keel heeft vastgegrepen
en/of tegen de grond heeft gewerkt of gegooid en/of in een vinger heeft
gebeten, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
feit 4
hij op of omstreeks 3 februari 2013 in de gemeente Kerkrade opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, althans een persoon, te weten [slachtoffer 4], meermalen, althans eenmaal heeft geslagen en/of gestompt en/of getrapt en/of geschopt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
feit 5
hij op of omstreeks 3 februari 2013 in de gemeente Kerkrade [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] dreigend de woorden toegevoegd: "bemoei jullie er niet mee en ga aan de kant anders maak ik jullie dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
feit 6
hij op of omstreeks 16 juni 2013 in de gemeente Kerkrade opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 8]), meermalen, althans eenmaal heeft geslagen en/of (met kracht) heeft geduwd, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
feit 7
hij op of omstreeks 16 juni 2013 in de gemeente Kerkrade opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, althans een persoon, te weten [slachtoffer 9], ten val heeft gebracht en/of (vervolgens) meermalen, althans eenmaal heeft getrapt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.

3.De voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting:
  • is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is;
  • is gebleken dat de rechtbank krachtens de wettelijke bepalingen bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen;
  • zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen;
  • zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat het onder feit 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, met dien verstande dat verdachte zich zeer onvoorzichtig heeft gedragen in het verkeer. De officier van justitie wijst in dit verband op het feit dat verdachte wist dat hij veel te hard reed op de locatie waar hij beide slachtoffers aanreed. Bovendien kan, gelet op de bevindingen uit de Verkeersongevalsanalyse, wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat, wanneer de verdachte zijn snelheid had aangepast aan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 30 kilometer per uur, de aanrijdingen voorkomen hadden kunnen worden.
Betreffende het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde merkt de officier van justitie op dat dit een overtreding betreft en dat deze overtreding reeds verjaard is.
Feit 2, het verlaten van de plaats van het ongeval, kan ook bewezen worden verklaard volgens de officier van justitie, gelet op de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4], [getuige 5] en [getuige 6] en de verklaring van verdachte ter terechtzitting.
Voor wat betreft feit 3 is de officier van justitie van mening dat de mishandeling van [slachtoffer 3] wettig en overtuigend bewezen kan worden, in die zin dat verdachte in de vinger van [slachtoffer 3] heeft gebeten. De officier van justitie acht verdachte echter niet strafbaar nu zij, gezien de omstandigheden van het geval, de reactie van verdachte proportioneel vindt. De officier van justitie vordert voor wat betreft feit 3 ontslag van alle rechtsvervolging.
Volgens de officier van justitie kan feit 4 wettig en overtuigend bewezen worden verklaard in die zin, dat verdachte [slachtoffer 4] heeft mishandeld door eenmaal in haar gezicht te slaan, gelet op de bevindingen van de verbalisanten en de verklaringen van de getuigen [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5].
Naar de mening van de officier van justitie kan ook feit 5 wettig en overtuigend bewezen worden verklaard, in die zin dat verdachte [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] heeft bedreigd, gelet op de verklaringen van [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7].
Feit 6 kan, volgens de officier van justitie, wettig en overtuigend worden bewezen verklaard, gelet op de aangifte, de bevindingen van de verbalisanten en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting.
Feit 7 kan naar de mening van de officier van justitie eveneens bewezen worden verklaard, in die zin dat verdachte het slachtoffer meermalen heeft geschopt, gelet op de bevindingen van de verbalisanten en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting.
Ten slotte kunnen beide ad informandum gevoegde feiten bewezen worden verklaard, gelet op de aangifte, de bevindingen van de verbalisanten en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het onder feit 1 primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, nu er geen sprake is van roekeloosheid of onvoorzichtig rijgedrag. De raadsvrouw is van mening dat het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De raadsvrouw wijst er echter in dit verband op, dat wanneer de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde, er sprake is van verjaring.
Voor wat betreft feit 3 heeft de raadsvrouw ontslag van alle rechtsvervolging bepleit, nu niet verdachte met geweld is begonnen, maar [slachtoffer 3] als eerste geweld tegen verdachte heeft toegepast.
Betreffende feit 4 heeft de raadsvrouw bepleit dat verdachte partieel moet worden vrijgesproken van het bestanddeel ‘levensgezel’, nu [slachtoffer 9] op het moment van het voorval de ex-vriendin van verdachte was. Tevens zou verdachte partieel moeten worden vrijgesproken van het bestanddeel ‘slaan’. Voor wat betreft het bestanddeel ‘schoppen’ refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting de vrijspraak van verdachte van feit 5 bepleit, nu verdachte geen bedreiging met een misdrijf tegen het leven heeft geuit.
De raadsvrouw refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de feiten 6 en 7 en de ad informandum gevoegde feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbankInleiding
De rechtbank moet zich in deze zaak buigen over de vraag of verdachte schuldig kan worden bevonden aan een zevental strafbare feiten. De rechtbank zal de feiten bespreken in de volgorde zoals deze in de tenlastelegging zijn opgenomen.
Feit 1 [1]
Op 26 mei 2011 omstreeks 00:52 uur reed verdachte als bestuurder van een personenauto (Volkswagen Golf) over de Sint Pieterstraat te Kerkrade, komende uit de richting van de Lindelaan en rijdende in de richting van de Sint Paulusstraat. Op de Sint Pieterstraat geldt een maximum snelheid van 30 kilometer per uur. [2] Aan de linkerzijde (komende uit de richting van verdachte) van de Sint Pieterstraat liggen cafés.
De slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] staken als voetgangers de rijbaan van de Sint Pieterstraat over. [3] Zij werden aangereden door de personenauto van verdachte. Uit de medische gegevens betreffende het slachtoffer [slachtoffer 2] komt naar voren dat zij een pijnlijke pols en oog, pijnlijke ribben en een pijnlijke enkel had. [4] Gelet op het vorenstaande is er naar het oordeel van de rechtbank bij slachtoffer [slachtoffer 2] sprake van zodanig lichamelijk letsel, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Uit de medische gegevens blijkt dat het slachtoffer [slachtoffer 1] 11 dagen in coma heeft gelegen en dat er sprake was van aangezichtsletsel, een schedeldakfractuur, een kaakfractuur, een orbita (oogkas) fractuur, een sinus maxillaris (neusbeen) fractuur, negen ribfracturen, een ventrale pneumothorax (een klaplong), claviculafractuur (sleutelbeenbreuk), symfysiolyse (bekkeninstabiliteit) en een crurisfractuur (een onderbeen breuk). [5] Gelet op het vorenstaande is er naar het oordeel van de rechtbank bij slachtoffer
[slachtoffer 1] sprake van zwaar lichamelijk letsel. Tot op heden hebben de gevolgen van het ongeval een grote invloed op het dagelijks functioneren van beide slachtoffers. [6]
De rechtbank dient te vraag te beantwoorden of dit verkeersongeval te wijten is aan de gedragingen van verdachte en zo ja, hoe deze gedragingen dan gekwalificeerd dienen te worden.
Verdachte heeft zowel ter terechtzitting als bij de politie verklaard dat hij vanaf de Lindelaan de Sint Pieterstraat opreed. Volgens verdachte reed hij op dat moment tussen de 70 en 80 kilometer per uur. Verdachte heeft verklaard dat hij dacht dat de maximum snelheid op de Sint Pieterstraat 50 kilometer per uur bedroeg. Dat verdachte met een hogere snelheid reed dan de toegestaan maximum snelheid komt ook naar voren uit de verklaring van de getuige [getuige 4]. [7] Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat er ter plaatse een aantal cafés gelegen zijn, en dat hij naar het blauw verlichte café [B.] keek. Toen verdachte weer vooruit keek, zag hij plotseling twee mensen voor de auto oversteken. Deze personen raakten zijn auto. [8] Verdachte heeft daar ter terechtzitting aan toegevoegd dat hij niet aan het opletten was, dat hij aan het praten was met zijn bijrijder en dat de muziek in de auto op een hoog volume stond.
In de Verkeersongevalsanalyse is vermeld dat in de toestand van de Sint Pieterstraat geen bijzonderheden werden ontdekt die van belang waren voor de oorzaak, de toedracht of de gevolgen van het ongeval. Voorts wordt vermeld dat het nacht was. De ter plaatse aanwezige openbare straatverlichting was in werking. Tevens werd geconstateerd dat de plaats van het ongeval deels verlicht werd door de buitenverlichting van diverse panden gelegen aan de Sint Pieterstraat. [9]
Voorts wordt in de Verkeersongevalsanalyse vermeld dat, als gevolg van het ontbreken van voldoende sporen op het wegdek, een objectieve snelheidsberekening van het voertuig niet mogelijk was. Uit de literatuur van Duitse onderzoekers, te weten Hugemann en Rohm, die ziet op vergelijkbare botsproeven, blijkt dat de vermoedelijke bots-snelheid –gelet op de afstand tussen de plaats waar het (vrijwel) stilstaande slachtoffer [slachtoffer 1] is aangereden en waar hij op straat terecht is gekomen- tussen ten minste 40 en 60 kilometer per uur gelegen was. [10]
In de Verkeersongevalsanalyse is voorts geconcludeerd dat, indien verdachte zou hebben gereden met een snelheid van 30 kilometer per uur, zijnde de ter plaatse geldende maximumsnelheid, het ongeval niet zou hebben plaatsgevonden. Onder die omstandigheden zou verdachte beide overstekende voetgangers tijdig hebben kunnen waarnemen had hij kunnen remmen en/of zijn voertuig tijdig tot stilstand kunnen brengen en zodoende een aanrijding kunnen voorkomen. De voetgangers hadden een aanrijding mogelijk kunnen voorkomen door zich ervan te overtuigen dat verdachte, als bestuurder van de personenauto, hen had waargenomen en door niet de weg op te lopen op het moment dat verdachte met hoge snelheid aan kwam rijden. [11]
Voornoemde feiten en omstandigheden leiden tot navolgend oordeel van de rechtbank.
Op grond van de Verkeersongevalsanalyse en de verklaringen van verdachte beschouwt de rechtbank als vaststaand dat verdachte de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 30 kilometer per uur ruimschoots heeft overschreden en zijn snelheid niet voldoende heeft gematigd. Wat de precieze snelheid van verdachte op het moment van de aanrijding is geweest, kan in het midden blijven, nu de rechtbank op grond van verdachtes eigen verklaring aanneemt dat hij tenminste tussen 70 en 80 kilometer per uur heeft gereden waar 30 kilometer per uur was toegestaan.
De rechtbank concludeert uit de Verkeersongevalsanalyse dat het ongeval mogelijk voorkomen had kunnen worden, indien de voetgangers zich ervan hadden overtuigd dat verdachte als bestuurder van de personenauto hen had waargenomen en zij niet de weg op waren gelopen op het moment dat de bestuurder van de personenauto met hoge snelheid aan kwam rijden. De rechtbank is evenwel van oordeel dat deze medeschuld van de slachtoffers -gelet op het rijgedrag van verdachte- niet van invloed is op de schuld van verdachte aan het ontstaan van het ongeval. De rechtbank acht dan ook de gedragingen van verdachte zodanig verwijtbaar dat aan de mate van schuld die nodig is voor een bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, is voldaan.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen. De rechtbank acht, gelet op de huidige jurisprudentie ter zake, niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich roekeloos dan wel zeer onvoorzichtig heeft gedragen.
Feit 2 [12]
Gelet op het hiervoor bij feit 1 weergegeven bewijs, staat vast dat verdachte betrokken was bij het ongeval. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij is doorgereden na het ongeval. Verdachte verklaarde verder dat de slachtoffers “opeens” voor zijn auto opdoemden en dat hij uit “shock” niet geremd heeft, nadat de voetgangers door zijn auto waren geraakt. Hij was in totale paniek en vreesde voor de personen die op dat moment uit café [B.] naar buiten kwamen en is om die redenen doorgereden.
Getuige [getuige 4] is kort na het ongeval door de politie gehoord en heeft onder meer het volgende verklaard. [getuige 4] zag dat de slachtoffers door een auto werden aangereden. De bestuurder van de auto reed door, zonder te remmen, in de richting van de Sint Pieterstraat – Toupsbergstraat. [getuige 4] weet zeker dat de auto doorreed zonder te remmen, nu hij geen remlichten heeft waargenomen.
Getuige [getuige 1] is eveneens kort na het ongeval door de politie gehoord en heeft onder meer het volgende verklaard. [getuige 1] zag de auto met onverminderde snelheid doorrijden. Hij zag hierbij geen enkel remlicht oplichten.
Verdachte heeft verklaard dat hij zag dat de slachtoffers door de lucht vlogen en op straat lagen. [13] Uit het vorenstaande volgt dat verdachte wist dat bij het ongeval aan anderen letsel en schade was toegebracht.
De rechtbank oordeelt derhalve dat het onder feit 2 aan verdachte ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.
Feit 3 [14]
Op 1 mei 2011 heeft [slachtoffer 3] aangifte gedaan van mishandeling door de verdachte, gepleegd op diezelfde datum te Kerkrade. Volgens [slachtoffer 3] kregen zij en verdachte ruzie in de auto. Toen verdachte haar een hoer noemde, sloeg [slachtoffer 3] verdachte met een vuist in het gezicht. Verdachte zou daarna met zijn arm haar keel hebben dichtgeknepen. Nadat verdachte zijn auto tot stilstand had gebracht, liep hij naar de deur aan de bijrijderszijde en trok [slachtoffer 3] uit de auto. Zij voelde vervolgens dat verdachte haar in haar rechterzijde, boven de heup, trapte. Verdachte reed daarop weg in zijn auto. Verdachte keerde echter terug, toen hij zag dat [slachtoffer 3] zijn mobiele telefoon had weggenomen. Toen [slachtoffer 3] verdachte medegedeeld had dat zij zijn telefoon in de struiken had gegooid, en zij daarna haar eigen telefoon in handen had om te bellen, pakte verdachte haar telefoon af. Vervolgens rende verdachte naar zijn auto om weg te rijden, waarop [slachtoffer 3] modderkluiten naar de auto gooide. Verdachte stopte daaropvolgend en er ontstond een worsteling tussen verdachte en [slachtoffer 3]. [slachtoffer 3] wilde de gouden halsketting van verdachte afpakken en hield deze ketting stevig in haar linkerhand. Vervolgens beet verdachte haar in haar wijsvinger. Volgens [slachtoffer 3] heeft zij door deze mishandeling letsel opgelopen, te weten een klein wondje in haar vinger en een bultje. [15]
Getuige [getuige 7] heeft het voorval waargenomen. Zij heeft verklaard dat zij zag dat verdachte [slachtoffer 3] twee of drie keer sloeg. Daarnaast zag zij dat verdachte [slachtoffer 3] bij de keel pakte en haar op de grond wierp. Getuige [getuige 7] heeft verder verklaard dat zij zag dat [slachtoffer 3] modder naar de auto van verdachte gooide, toen verdachte wilde wegrijden. Tevens zag zij hoe [slachtoffer 3] de halsketting die verdachte om zijn nek had, stuk trok. [16]
De verbalisant heeft waargenomen dat in de linker wijsvinger van aangeefster een klein sneetje met een lengte van ongeveer 0,5 cm zat en dat deze wijsvinger een kleine verdikking had. [17]
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer 3] aan haar haren uit de auto heeft getrokken en dat hij in de vinger van [slachtoffer 3] heeft gebeten.
De rechtbank zal bewezen verklaren dat verdachte in de vinger van [slachtoffer 3] heeft gebeten. Dat verdachte in de vinger van [slachtoffer 3] heeft gebeten, leidt de rechtbank af uit de aangifte, het vastgestelde letsel aan de linker wijsvinger opgemerkt door de verbalisant en de verklaring van verdachte ter terechtzitting. Dat verdachte [slachtoffer 3] heeft geslagen, gestompt, bij de keel heeft vastgegrepen of tegen de grond heeft gewerkt of gegooid acht de rechtbank niet bewezen. Om deze reden zal de rechtbank verdachte partieel vrijspreken van het slaan, stompen, bij de keel vastgrijpen en het tegen de grond werken of gooien van [slachtoffer 3].
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte een mishandeling van [slachtoffer 3] betreft. Uit de verklaring van [slachtoffer 3] en de opmerking van de verbalisant volgt dat [slachtoffer 3] pijn heeft geleden en letsel heeft bekomen. De rechtbank zal het onder 3 tenlastegelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen verklaren.
Feit 4 [18]
Op 3 februari 2013 heeft [slachtoffer 4] aangifte gedaan van mishandeling door verdachte, gepleegd op diezelfde datum te Kerkrade. Volgens aangeefster heeft verdachte haar geduwd. [slachtoffer 4] viel hierdoor op de trap. Voorts heeft [slachtoffer 4] verklaard dat verdachte haar meermalen met een vuist in haar gezicht sloeg. Hierna zou verdachte het slachtoffer meermalen hebben getrapt tegen haar benen en tegen haar voeten. [19]
Uit het proces verbaal van aangifte blijkt dat de verbalisant waarneemt dat er op de linkerwang van aangeefster een rode vlek zichtbaar was, welke licht gezwollen was. [20]
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer 4] heeft getrapt.
De rechtbank verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 4] eenmaal heeft geslagen of gestompt en getrapt of geschopt. Op grond van de aangifte van [slachtoffer 4] en de waarneming van de verbalisant komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte het slachtoffer in het gezicht heeft geslagen of gestompt en eenmaal heeft getrapt of geschopt. Dat verdachte [slachtoffer 4] meermalen heeft geslagen, gestompt, getrapt of geschopt, vindt onvoldoende steun in de bewijsmiddelen. Om deze reden zal de rechtbank verdachte partieel vrijspreken van het bestanddeel meermalen.
[slachtoffer 4] was op het moment van de mishandeling de ex-vriendin van verdachte. Om deze reden zal de rechtbank verdachte partieel vrijspreken van het bestanddeel ”zijn levensgezel”.
De rechtbank is, zoals gezegd, van oordeel dat het handelen van verdachte een mishandeling is van [slachtoffer 4]. Uit de verklaring van [slachtoffer 4] en de opmerking van de verbalisant volgt dat [slachtoffer 4] pijn heeft geleden en letsel heeft bekomen.
De rechtbank zal het onder feit 4 ten laste gelegde feit dan ook bewezen verklaren.
Feit 5 [21]
Op 3 februari 2013 hebben [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] aangifte tegen verdachte gedaan. Zij waren die dag in het appartement van [slachtoffer 6] aanwezig. Opeens stond verdachte voor de deur van het appartement. Hij riep ‘
bemoei jullie er niet mee en ga aan de kant, anders maak ik jullie dood’. [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] hebben verklaard dat zij op dat moment behoorlijk bang waren. [22]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de door [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] genoemde woorden niet heeft gezegd. Verdachte stelt dat hij heeft gezegd ‘
ga aan de kant, anders knal ik je een’ wat volgens verdachte zoveel betekent als ‘
ga aan de kant, anders krijg je een klap’. Verdachte stelt geen bedreiging tegen het leven gericht geuit te hebben tegen aangevers.
De rechtbank is van oordeel dat het wettig bewijs, dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een bedreiging tegen het leven gericht, wordt geleverd door de verklaringen van [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7]. Deze verklaringen komen op belangrijke punten nagenoeg overeen. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de genoemde verklaringen.
Getuige [slachtoffer 5] spreekt in zijn verklaring niet over een bedreiging door verdachte. [23] Om deze reden zal de rechtbank verdachte partieel vrijspreken van de bedreiging van [slachtoffer 5].
De rechtbank is van oordeel dat verdachte met zijn woorden [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht. Uit de verklaringen van [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] volgt dat zij behoorlijk bang waren.
De rechtbank zal het onder feit 5 ten laste gelegde feit dan ook bewezen verklaren.
Feit 6 [24]
De rechtbank acht het onder feit 6 ten laste gelegde bewezen, gelet op de volgende wettige bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 8 oktober 2014; [25]
- de aangifte van [slachtoffer 8]. [26]
Feit 7 [27]
De rechtbank acht het onder feit 7 ten laste gelegde bewezen, gelet op de volgende wettige bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 8 oktober 2014; [28]
- het proces-verbaal van bevindingen, waarin [slachtoffer 9] aangeeft door verdachte mishandeld te zijn. [29]
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
op 26 mei 2011, in de gemeente Kerkrade, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Sint Pieterstraat, komende uit de richting van de Lindelaan en rijdende in de richting van de Sint
Paulusstraat (daar waar voornoemde Sint Pieterstraat een flauwe bocht naar –gezien verdachtes rijrichting- links maakt), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend en met een aanmerkelijk hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 30 kilometer per uur te rijden, en daarbij voetgangers die doende waren die Sint Pieterstraat over te steken te naderen en vervolgens niet de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig te verminderen waardoor een aanrijding met voornoemde voetgangers is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en die voetgangers, door welk verkeersongeval aan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht en aan [slachtoffer 2] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
feit 2
op 26 mei 2011 in de gemeente Kerkrade als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de Sint Pieterstraat, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist aan anderen (te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]) letsel en schade was toegebracht;
feit 3
op 01 mei 2011, in de gemeente Kerkrade opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 3]), in een vinger heeft gebeten, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
feit 4
op 3 februari 2013 in de gemeente Kerkrade opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 4], eenmaal heeft geslagen of gestompt en getrapt of geschopt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
feit 5
op 3 februari 2013 in de gemeente Kerkrade [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] dreigend de woorden toegevoegd: "bemoei jullie er niet mee en ga aan de kant anders maak ik jullie dood";
feit 6
op 16 juni 2013 in de gemeente Kerkrade opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 8]), eenmaal heeft geslagen en (met kracht) heeft geduwd, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
feit 7
op 16 juni 2013 in de gemeente Kerkrade opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 9], ten val heeft gebracht en vervolgens meermalen heeft getrapt, waardoor deze pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

5.1
De strafbaarheid
5.1.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte ter zake van het onder feit 3 ten laste gelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat verdachte heeft gehandeld uit noodweer. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat zij de reactie van verdachte, te weten het bijten in de vinger van [slachtoffer 3], proportioneel vindt. Daarbij betrekt zij de aard van de relatie en de handelingen die [slachtoffer 3] (de vuistslag in het gezicht en het trekken aan de halsketting) voor het gebeuren heeft verricht.
5.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft eveneens bepleit dat de verdachte ter zake van het onder feit 3 ten laste gelegde zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe is door en namens verdachte aangevoerd dat [slachtoffer 3] als eerste geweld tegen verdachte heeft toegepast in de vorm van een vuistslag in het gezicht.
5.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 300 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht.
Een beroep op noodweer kan alleen slagen in een situatie waarin de verdediging van (in dit geval) eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, of tegen het onmiddellijk dreigend gevaar van een zodanige aanranding, noodzakelijk en geboden is.
Bij de beantwoording van de vraag of een gedraging geboden is door de noodzakelijke (gepaste) verdediging komt mede betekenis toe aan de waardering van de feitelijke omstandigheden van het geval.
De rechtbank kwalificeert het gedrag van [slachtoffer 3] in de auto, namelijk het geven van een vuistslag in het gezicht van verdachte, als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waartegen verdachte zich passend heeft verdedigd, namelijk door [slachtoffer 3] uit zijn auto te trekken. Verdachte is toen in zijn auto weggereden. De daaropvolgende situatie ontstond toen verdachte besefte dat [slachtoffer 3] zijn telefoon had afgepakt. Om die reden keerde verdachte terug naar [slachtoffer 3] en sommeerde haar zijn telefoon terug te geven. Toen verdachte in zijn auto wilde wegrijden, gooide [slachtoffer 3] modderkluiten naar de auto. De daaropvolgende situatie ontstond toen verdachte vervolgens uit de auto stapte. [slachtoffer 3] pakte daarop zijn gouden halsketting vast, trok zijn halsketting kapot en hield deze stevig in haar hand. Verdachte vroeg haar meermalen de halsketting los te laten, iets wat [slachtoffer 3] weigerde, waarop verdachte [slachtoffer 3] in haar vinger beet. Onder hierboven genoemde omstandigheden kon van verdachte in redelijkheid niet worden gevergd dat hij zich zou onttrekken aan de situatie. De omstandigheid dat hij niet is weggelopen, zo dit al had gekund, staat in dit geval dan ook niet in de weg aan een geslaagd beroep op noodweer. De handelswijze van verdachte -het bijten in de vinger van [slachtoffer 3]- acht de rechtbank voorts niet disproportioneel. Het beroep op noodweer wordt mitsdien gehonoreerd, hetgeen betekent dat het bewezen verklaarde niet strafbaar is als gevolg waarvan de verdachte ten aanzien van het onder feit 3 bewezen verklaarde dient te worden ontslagen van alle rechtsvolging.
5.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op de volgende misdrijven:
Ten aanzien van feit 1 primair:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl het feit mede is veroorzaakt doordat de schuldige een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 2:
overtreding van artikel 7, eerste lid, aanhef, onderdeel a, van de
Wegenverkeerswet 1994
Ten aanzien van feit 4:
mishandeling
Ten aanzien van feit 5:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 6
mishandeling
Ten aanzien van feit 7:
mishandeling

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is niet gebleken van een omstandigheid die de strafbaarheid van verdachte opheft. De verdachte is derhalve strafbaar.

7.De oplegging van straf

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte voor wat betreft feit 1 primair en feit 2 een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 6 maanden, met aftrek van het voorarrest. Voorts vordert de officier voor deze feiten een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaren.
De officier van justitie heeft voor wat betreft de feiten 4, 5, 6 en 7 gevorderd aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 3 maanden.
De officier van justitie heeft in totaliteit een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden gevorderd, met aftrek van het voorarrest en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaren. De officier van justitie heeft bij het formuleren van haar strafeis rekening gehouden met de ad informandum feiten, het tijdsverloop in onderhavige strafzaak voor wat betreft de feiten 1 en 2 en het strafblad van verdachte.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat er bij het bepalen van de strafmaat rekening dient te worden gehouden met het feit dat er reeds 43 maanden zijn verstreken sinds het ongeval (feiten 1 en 2). Door dit tijdsverloop is het niet meer aan de orde om verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de officier van justitie geëist. Voorts heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, die zelfstandig hulp heeft gezocht voor zijn agressie- en alcoholprobleem. Voor het overige heeft de raadsvrouw zich ten aanzien van de hoogte van een taakstraf of de duur van een ontzegging van de rijbevoegdheid gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de ad informandum feiten in de straf kunnen worden meegenomen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Feit 1 primair en feit 2
Door zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend te gedragen, heeft verdachte een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval veroorzaakt waardoor [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen en waardoor [slachtoffer 2] lichamelijk letsel werd toegebracht. Het aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag bestond daarin dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan terwijl hij reed met een aanmerkelijk hogere snelheid dan ter plaatste was toegestaan en hij niet aan het opletten was. De rechtbank is van oordeel dat verdachte extra alert had dienen te zijn, nu hij wist dat er in de Sint Pieterstraat verschillende cafés liggen en hij had gezien dat er mensen voor de cafés op de stoep stonden. Daarbij betrof het een overzichtelijke situatie en had verdachte onbelemmerd zicht. Verdachte had op diezelfde avond, vlak voorafgaand aan onderhavig ongeval, bijna een ander ongeval veroorzaakt vanwege zijn onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag. Verdachte was om die reden een gewaarschuwd mens. De rechtbank rekent de verdachte dit feit zwaar aan.
Een ander verwijt dat de rechtbank verdachte maakt, is dat hij is doorgereden na een ongeval. Nadat verdachte had gezien dat hij met zijn auto de slachtoffers raakte, is hij doorgereden, terwijl hij wist dat het om een zwaar ongeval ging, zoals hiervoor reeds weergegeven. De opmerking van verdachte ter terechtzitting dat hij bang was voor de mensen die uit café [B.] kwamen en mede daarom en uit paniek is doorgereden, wijst erop dat verdachte niet begrijpt hoe ernstig dit delict is en het laakbare van zijn gedrag kennelijk niet inziet. Iedere verkeersdeelnemer dient zijn verantwoordelijkheid te nemen, wanneer hij op enigerlei wijze betrokken is bij een ongeval. Dit geldt temeer als het voor de betrokkene duidelijk is dat het een ernstig ongeval betreft. Op zijn minst dient een verkeersdeelnemer zijn identiteit kenbaar maken ten behoeve van de afwikkeling van eventuele schade. Verdachte is echter niet alleen doorgereden, maar heeft vervolgens, nadat hij eerst naar huis was gereden en overleg heeft gehad met zijn vriendin en de bijrijder, geprobeerd zijn auto “weg te maken” door deze auto een vijver in te rijden om zo zijn betrokkenheid bij het ongeval te verdoezelen. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij wist dat een tweetal voetgangers gewond waren geraakt bij de aanrijding, maar dat hij er desalniettemin voor heeft gekozen om door te rijden naar huis en niet om te keren naar de plaats van het ongeval en de twee slachtoffers. Ook dit feit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat mede gelet op straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Ook heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening gehouden met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en het feit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Verder acht de rechtbank het van belang dat de verdachte zich op vrijwillige basis onder behandeling heeft gesteld voor zijn agressie- en alcoholproblematiek.
Er is sprake van een ruime overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. De verdachte heeft immers vanaf het moment van het afleggen van zijn bekennende verklaring, in juni 2011, op zijn berechting moeten wachten. Op de dag dat dit vonnis wordt gewezen, zijn ruim drie jaar verstreken, voor welk tijdsverloop de officier van justitie geen bevredigende verklaring heeft kunnen geven. Gedurende al die tijd heeft verdachte in spanning geleefd welke straf aan hem zal worden opgelegd. Ook de slachtoffers hebben vanaf mei 2011 op de berechting van verdachte moeten wachten.
Eveneens strafverminderend acht de rechtbank dat de aanrijding niet zou hebben plaatsgevonden, indien de slachtoffers bij nadering van de auto van verdachte de weg niet zouden zijn overgestoken of indien zij op dat moment een veilig heenkomen zouden hebben gezocht. Het slachtoffer [slachtoffer 2] heeft immers verklaard dat zij de auto van verdachte al van grote afstand hoorde naderen.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit 2 in combinatie met feit 1 acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel aangewezen. Nu echter 43 maanden na het ongeval zijn verstreken vindt de rechtbank het ongepast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen. De straf die de officier van justitie heeft gevorderd, acht zij in deze omstandigheden te hoog. Met het opleggen van een forse taakstraf is voor de rechtbank voldoende recht gedaan aan de ernst van de feiten.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) met betrekking tot overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De categorie die de rechtbank in het onderhavige geval het meest vindt passen, is de categorie ‘aanmerkelijke verkeersfout’. Die oriëntatiepunten nemen in het geval van een aanmerkelijke verkeersfout, bij zwaar lichamelijk letsel, als uitgangspunt de oplegging van een taakstraf voor de duur van 90 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden, terwijl in dezelfde situatie bij een lichtere categorie lichamelijk letsel een geldboete en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 3 maanden wordt opgelegd.
De rechtbank ziet aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken, nu hierin nog niet de overige door verdachte gepleegde feiten zijn verdisconteerd. Verdachte heeft immers ook de plaats van het ongeval verlaten, terwijl hij wist dat het om een zwaar ongeval ging. De rechtbank zal daarom een straf opleggen die boven het oriëntatiepunt uitgaat.
In de hiervoor genoemde omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om de verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf op te leggen ter hoogte van 180 uren. De overschrijding van de redelijke termijn is voor de rechtbank reden om te bepalen dat een strafkorting zal worden toegepast van 20 uren.
Alles overwegende acht de rechtbank voor de feiten 1 en 2 de oplegging van een taakstraf van 160 uren, subsidiair 80 dagen vervangende hechtenis, passend.
Gelet op de ernst van het eerste feit en mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal de rechtbank aan verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden.
Feiten 4, 5, 6 en 7
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer 6], [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] en heeft [slachtoffer 4] en [slachtoffer 7] bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht.
Verdachte heeft met zijn gedragingen geen oog gehad voor de schending van de persoonlijke levenssfeer en het veiligheidsgevoel van zijn slachtoffers ten gevolge van zijn gedragingen. De rechtbank heeft met deze factoren sterk rekening gehouden bij het bepalen van de soort straf en de hoogte daarvan.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat mede gelet op de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder wegens huiselijk geweld is veroordeeld en het feit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Verder acht de rechtbank het van belang dat de verdachte zich op vrijwillige basis onder behandeling heeft gesteld voor zijn agressie- en alcoholproblematiek.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank ten bezware van verdachte er voorts rekening mee gehouden dat verdachte heeft erkend zich schuldig te hebben gemaakt aan de volgende feiten:
830129-13 3 februari 2013, Kerkrade, gemeente Kerkrade,
vernieling van een poppenwagen
83012913 3 februari 2013, Kerkrade, gemeente Kerkrade,
voorhanden hebben boksbeugel
welke feiten door de officier van justitie
ad informandumzijn gevoegd bij deze zaak.
De rechtbank acht de straf die de officier van justitie heeft gevorderd te hoog. De rechtbank oordeelt dat het passend is dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand op te leggen. Deze straf zal voorwaardelijk worden opgelegd met een proeftijd van 3 jaren. Deze voorwaardelijke gevangenisstraf zal dienen als een ‘stok achter de deur’ om verdachte op het rechte pad te houden. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf opleggen voor de duur van 60 uren.
Alles overwegende oordeelt de rechtbank dat in totaliteit aan verdachte zal worden opgelegd een taakstraf voor de duur van 220 uren. Daarnaast zal verdachte worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand. Deze gevangenisstraf zal voorwaardelijk worden opgelegd met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden.

8.Het beslag

Het in beslag genomen busje met traangas is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, aangezien dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. Uit de aard van het voorwerp volgt dat zij kunnen dienen tot het begaan van misdrijven. Dit voorwerp zal dan ook aan het verkeer worden onttrokken.
De in beslag genomen personenauto zal verbeurd worden verklaard, aangezien de rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte deze heeft gebruikt bij het plegen van de bewezenverklaarde feiten en het bezit van een personenauto niet in strijd is met de wet of het algemeen belang.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36b, 36d, 57, 63,
285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde dat de feiten door de verdachte werden begaan.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het onder
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
  • veroordeelt verdachte tot
  • bepaalt dat de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van
  • veroordeelt verdachte tot een
  • beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf, naar rato van 2 uren per dag;
- veroordeelt verdachte tot een
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen door de duur van 12 maanden;
Beslag
- verklaart verbeurd het volgende in beslag genomen voorwerp:
1
STK Personenauto 06-LR-PB
VW GOLF 2003 Kleur: grijs;
- verklaart aan het verkeer onttrokken het volgende in beslag genomen voorwerp:
1
STK Traangas
ELITEX
1937307.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.W.A. van den Berg, voorzitter, mr. M.E. Kramer en
mr. N.H.W. Montulet-van der Meer, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. K.J.M. Voncken, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 oktober 2014.
Buiten staat
mr. N.H.W. Montulet-van der Meer is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 03/700276-11
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 22 oktober 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboortedatum],
wonende te [adres],
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman mr. A.A.Th.X. Vonken, advocaat te Maastricht.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Limburg-Zuid opgemaakte processen-verbaal, genummerd 2011061159 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
2.Proces-verbaal verlaten plaats ongeval d.d. 20 juni 2011, p. 40.
3.Procesverbaal verlaten plaats ongeval d.d. 20 juli 2011, p. 43.
4.Medische gegevens [slachtoffer 2] d.d. 31 mei 2011, p.660.
5.Medische gegevens [slachtoffer 1] d.d. 15 juli 2011, p. 669.
6.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 oktober 2014, zonder doornummering.
7.Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 26 mei 2011, p. 70.
8.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 6 juni 2011, p. 617.
9.Proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse d.d. 27 juli 2011, p. 215, p. 216.
10.Proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse d.d. 27 juli 2011, p. 214.
11.Proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse d.d. 27 juli 2011, p. 215.
12.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Limburg-Zuid opgemaakte processen-verbaal, genummerd 2011061159 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
13.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 6 juni 2011, p. 617.
14.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Limburg-Zuid opgemaakte processen-verbaal, genummerd PL2420 2011050335 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
15.Proces-verbaal van aangifte d.d. 1 mei 2011, p. 7, 8 en 9.
16.Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 1 mei 2011, p. 12 en 13.
17.Proces-verbaal van aangifte d.d. 1 mei 2011, p. 9.
18.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Limburg-Zuid opgemaakte processen-verbaal, genummerd PL2421 2013012265 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
19.Proces-verbaal van aangifte d.d. 3 februari 2013, p. 4 en 5.
20.Proces-verbaal van aangifte d.d. 3 februari 2013, p. 5.
21.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Limburg-Zuid opgemaakte processen-verbaal, genummerd PL2421 2013012265 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
22.Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 3 februari 2013, p. 11 en proces-verbaal verhoor getuige d.d. 3 februari 2013, p. 13.
23.Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 3 februari 2013, p. 15 en 16.
24.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Limburg-Zuid opgemaakte processen-verbaal, genummerd PL2421 2013064013 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
25.Verklaring van verdachte, afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting d.d. 8 oktober 2014.
26.Proces-verbaal van aangifte d.d. 16 juni 2013, p. 5 en 6.
27.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Limburg-Zuid opgemaakte processen-verbaal, genummerd PL2421 2013064013 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
28.Verklaring van verdachte, afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting d.d. 8 oktober 2014.
29.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 juni 2013, p. 15.