In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert Canon Nederland NV (hierna: Canon) van de Universiteit Maastricht (hierna: UM) dat zij de opdracht voor de levering van afdrukapparatuur en bijbehorende diensten definitief aan Canon gunt. De UM had eerder Canon als de economisch meest voordelige inschrijver aangemerkt, maar heeft later besloten om de opdracht aan Ricoh Nederland B.V. (hierna: Ricoh) te gunnen, omdat Canon de Proof of Concept (POC) niet tijdig met succes had afgerond. Canon stelt dat de POC wel degelijk succesvol is afgerond en dat de UM onterecht heeft besloten om de opdracht aan Ricoh te gunnen. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van Canon afgewezen, omdat vastgesteld is dat Canon de POC niet binnen de gestelde termijn heeft afgerond. De voorzieningenrechter oordeelt dat de termijn van circa zes weken fataal is en dat de UM gehouden is om Ricoh de kans te geven de POC uit te voeren. De voorzieningenrechter wijst erop dat het gelijkheidsbeginsel in de aanbestedingsprocedure in het geding is, en dat het niet aan de UM is om Canon nog langer de gelegenheid te geven om de POC te voltooien, nu Canon niet aan de eisen heeft voldaan. De vorderingen van Ricoh in de tussenkomst worden eveneens afgewezen, omdat Ricoh geen belang meer heeft bij de vorderingen nu de UM voornemens is de opdracht aan Ricoh te gunnen. Canon wordt veroordeeld in de proceskosten van zowel de UM als Ricoh.