ECLI:NL:RBLIM:2014:8751

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 oktober 2014
Publicatiedatum
15 oktober 2014
Zaaknummer
03/700291-11
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling, vernieling en bedreiging met een gasdrukpistool

Op 15 oktober 2014 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van mishandeling, vernieling en bedreiging met een gasdrukpistool. De zaak is behandeld in meervoudige kamer en betreft een incident dat plaatsvond op 8 juni 2011 te Born. De verdachte werd terzake van mishandeling van [slachtoffer 1] veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 weken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk [slachtoffer 1] meermalen heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen. Daarnaast heeft de verdachte [slachtoffer 1] bedreigd met de dood door een gasdrukpistool op hem te richten en te schieten. De rechtbank achtte de bedreiging met een gasdrukpistool ook bewezen ten aanzien van [slachtoffer 2], de vader van [slachtoffer 1]. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk en wederrechtelijk beschadigen van een auto die toebehoorde aan [slachtoffer 1]. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele andere tenlastegelegde feiten, omdat niet kon worden bewezen dat hij opzet had op de dood van de slachtoffers. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en heeft de gevangenisstraf met één week verminderd. De benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], hebben schadevergoedingen gevorderd, waarvan een deel is toegewezen en een deel is afgewezen. De rechtbank heeft ook beslist dat de gasdrukwapens en munitie onttrokken worden aan het verkeer, omdat deze voorwerpen zijn gebruikt bij de gepleegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/700291-11
Datum uitspraak : 15 oktober 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans (uit anderen hoofde) gedetineerd in PI Limburg Zuid - De Geerhorst, Op de Geer 1 te Sittard.
Raadsman is mr. A.A.Th.X. Vonken, advocaat te Maastricht.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 9 november 2011 en 1 oktober 2014.
De rechtbank heeft op beide terechtzittingen gehoord: de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman.

2.De tenlastelegging

De verdachte staat na wijziging van de tenlastelegging terecht terzake dat:
1.
hij op of omstreeks 08 juni 2011 te Born, in elk geval in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, heeft geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 08 juni 2011 te Born, in elk geval in de gemeente Sittard-Geleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet een gasdrukpistool met koperen kogeltjes heeft geladen en/of vervolgens dit gasdrukpistool heeft gericht op voornoemde [slachtoffer 1] en/of vervolgens van zeer dichtbij meermalen, althans eenmaal, heeft geschoten op die [slachtoffer 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 08 juni 2011 te Born, in elk geval in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een gasdrukpistool met koperen kogeltjes heeft geladen en/of vervolgens dit gasdrukpistool heeft gericht op voornoemde [slachtoffer 1] en/of vervolgens van zeer dichtbij, meermalen, althans eenmaal, heeft geschoten op die [slachtoffer 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 8 juni 2011 te Born, in elk geval in de gemeente Sittard-Geleen, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, door opzettelijk dreigend een gasdrukpistool op die [slachtoffer 1] te richten en/of daarmee meermalen, althans eenmaal, kogeltjes of een kogeltje (op die [slachtoffer 1]) te schieten;
3.
hij op of omstreeks 08 juni 2011 te Born, in elk geval in de gemeente Sittard-Geleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet een gasdrukpistool met koperen kogeltjes heeft geladen en/of vervolgens dit gasdrukpistool heeft gericht op voornoemde [slachtoffer 2] en/of vervolgens van zeer dichtbij meermalen, althans eenmaal, heeft geschoten op die [slachtoffer 2], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 08 juni 2011 te Born, in elk geval in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een gasdrukpistool met koperen kogeltjes heeft geladen en/of vervolgens dit gasdrukpistool heeft gericht op voornoemde [slachtoffer 2] en/of vervolgens van zeer dichtbij meermalen, althans eenmaal, heeft geschoten op die [slachtoffer 2], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 8 juni 2011 te Born, in elk geval in de gemeente Sittard-Geleen,
[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, door opzettelijk dreigend een gasdrukpistool op die [slachtoffer 2] te richten en/of daarmee meermalen, althans eenmaal, kogeltjes of een kogeltje (op die [slachtoffer 2]) te schieten, althans in de nabijheid van die [slachtoffer 2] af te vuren, waarbij die [slachtoffer 2] dat wapen wist af te weren;
4.
hij op of omstreeks 08 juni 2011 te Born, in elk geval in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk dreigend voornoemde [slachtoffer 1] de woorden toegevoegd: "Ik ben hier nog niet klaar mee, ik maak je af, je bent mijn nieuwe hobby", althans woorden voor soortgelijke dreigende aard en/of strekking;
5.
hij op of omstreeks 08 juni 2011 te Born, in elk geval in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder 1, 4 en 5 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, gelet op de aangifte van [slachtoffer 1] en de bekennende verklaring van verdachte.
Ten aanzien van de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft de officier van justitie het navolgende naar voren gebracht. Verdachte heeft met een gasdrukpistool een ijzeren kogeltje afgeschoten in de richting van [slachtoffer 1], die op enkele meters afstand van verdachte stond. Vlak daarna heeft verdachte getracht om met ditzelfde wapen
[slachtoffer 2], die zeer dichtbij verdachte stond, te raken.
Voornoemde handelwijzen van verdachte kunnen, zo blijkt uit de bevindingen van het Nederlands Forensisch Instituut, niet leiden tot de dood van [slachtoffer 1] respectievelijk [slachtoffer 2]. Verdachte dient derhalve van de onder 2 en 3 primair tenlastegelegde feiten te worden vrijgesproken. Wel hebben de handelingen van verdachte een dusdanig gevaarzettend karakter dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel, bijvoorbeeld oogletsel, zouden kunnen oplopen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de onder 1, 4 en 5 tenlastegelegde feiten. Ten aanzien van de onder 2 en 3 primair en subsidiair tenlastegelegde feiten heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Verdachte heeft, zo blijkt uit zijn eigen verklaring en de aangifte van [slachtoffer 1], met een gasdrukpistool één keer richting de benen van [slachtoffer 1] geschoten. Deze handelwijze van verdachte bergt niet de aanmerkelijke kans in zich dat [slachtoffer 1] zou komen te overlijden dan wel dat hij zwaar lichamelijk letsel zou bekomen.
Voorts bevat het dossier onvoldoende wettig bewijs dat verdachte het gasdrukpistool op
[slachtoffer 2] heeft gericht, zodat er geen sprake kan zijn van een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 2] dan wel dat hij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De omstandigheid dat het oppervlak van de oogbol slechts 0,089% van de totale lichaamsoppervlakte bedraagt alsmede de omstandigheid dat de kleding een afremmende invloed heeft op de snelheid van de inslag van het ijzeren kogeltje dient eveneens te leiden tot het oordeel dat er geen sprake is van een aanmerkelijke kans op de dood dan wel het intreden van zwaar lichamelijk letsel bij voornoemde personen.
De raadsman heeft een partiële vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 2 meer subsidiair tenlastegelegde feit. Aangaande het onder 3 meer subsidiair tenlastegelegde feit heeft de raadsman aangevoerd dat de in de tenlastelegging genoemde feitelijkheden niet bewezen kunnen worden.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1] Feit 1
De rechtbank acht het onder 1 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de aangifte van [slachtoffer 1]; [2]
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 9 november 2011. [3]
Feit 2 primair en subsidiair
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer 1] had. Verdachte dient derhalve van het primair tenlastegelegde feit te worden vrijgesproken.
De rechtbank is voorts van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan
[slachtoffer 1] had. Daartoe overweegt de rechtbank dat uit de verklaring van
[slachtoffer 1], bezien in samenhang met de door verdachte ter terechtzitting van
1 oktober 2014 afgelegde verklaring, volgt dat verdachte één keer met het gasdrukpistool in de richting van de benen van [slachtoffer 1] heeft geschoten. Uit de verklaring van de getuige [getuige 1], afgelegd bij de rechter-commissaris, blijkt dat verdachte tijdens het lossen van dit schot op een afstand van twee tot drie meter van [slachtoffer 1] stond. Voornoemde handelwijze van verdachte kan, de bevindingen van het Nederlands Forensisch Instituut in aanmerking nemend, niet leiden tot de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel.
Met zijn standpunt, inhoudende dat uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut blijkt dat er bij het schieten van een afstand van enkele meters ernstig oogletsel zou kunnen optreden, miskent de officier van justitie dat verdachte slechts één schot in de richting van de benen van [slachtoffer 1] heeft gelost. In zo’n geval kan van een aanmerkelijke kans op ernstig oogletsel geen sprake zijn.
Feit 2 meer subsidiair
Op 8 juni 2011 deed [slachtoffer 1] (hierna: aangever) aangifte. Hij verklaarde dat hij zich op voornoemde dag, omstreeks 18:30 uur, bevond voor zijn woning, gelegen aan de [adres so 1] te [woonplaats so 1]. Aangever zag dat een personenauto, met verdachte als bestuurder, de [straatnaam so 1] inreed. Verdachte stapte uit de auto en er ontstond een handgemeen tussen verdachte en aangever. Vervolgens nam aangever waar dat verdachte naar zijn auto liep en een voorwerp, gelijkend op een vuurwapen, uit de auto haalde. Voordat aangever kans zag om zich achter zijn eigen auto te verschuilen, hoorde hij een harde knal. Tevens voelde hij hoe ‘iets’ langs zijn rechter broekspijp ging. Aangever concludeerde hieruit dat hij door verdachte was beschoten. Hij voelde zich daardoor ernstig bedreigd. [4]
Verdachte heeft ter terechtzitting van 1 oktober 2014 verklaard dat hij een gasdrukpistool uit zijn auto heeft gepakt, dat hij dit gasdrukpistool vervolgens op de benen van aangever heeft gericht en dat hij één kogeltje heeft afgeschoten. Door het afschieten van een kogeltje op de benen van aangever wilde verdachte aangever bedreigen. [5]
Op grond van de aangifte van [slachtoffer 1] en de verklaring van verdachte, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 meer subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan.
Feit 3 primair en subsidiair
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer 2] had. Verdachte dient derhalve van het primair tenlastegelegde feit te worden vrijgesproken.
De rechtbank is voorts van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan
[slachtoffer 2] had. Daartoe overweegt de rechtbank dat de in het dossier vervatte bewijsmiddelen onvoldoende inzicht geven in de positie van de loop van het gasdrukpistool ten opzichte van het lichaam van [slachtoffer 2] ten tijde van het lossen van het schot. Hierdoor kan de rechtbank niet beoordelen of er sprake was van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel.
Het potentieel gevaarzettende karakter van de handelwijze van verdachte kan, zo blijkt uit bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad, niet worden betrokken bij de beantwoording van de vraag naar de aanmerkelijke kans. Het andersluidende standpunt van de officier van justitie is derhalve onjuist.
Feit 3 meer subsidiair
Op 8 juni 2011 deed [slachtoffer 2] (hierna: aangever) aangifte. Hij verklaarde dat hij zich op 8 juni 2011, omstreeks 18:30 uur, bevond in de woonkamer van zijn woning, gelegen aan de [adres so 2] te [woonplaats so 2]. Hij hoorde voor zijn woning een scheldpartij tussen zijn zoon, [slachtoffer 1], en een voor hem onbekende manspersoon. Aangever liep naar buiten en probeerde de ruzie tussen zijn zoon en de onbekende man te sussen. Op enig moment stapte de onbekende man in zijn auto. Aangever bevond zich toen ter hoogte van het bestuurdersportier van de auto van de onbekende man. Vervolgens zag aangever dat de onbekende man een voorwerp, gelijkend op een pistool, in zijn rechterhand nam. De man laadde het pistool door en richtte het pistool op de auto van zijn zoon. Daarop hoorde aangever dat de man twee keer schoot, waardoor het raam van het bijrijdersportier van de auto van zijn zoon sneuvelde. Aangever pakte daarna met de linkerhand het pistool van de man vast. Hij voelde dat de man het pistool in zijn richting probeerde te bewegen. Terwijl aangever probeerde te voorkomen dat de man het pistool op hem kon richten, hoorde hij een schot. Nadat het schot was afgegaan, wendde aangever zich van de auto af. [6]
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte, terwijl zijn vader dichtbij de auto van verdachte stond, één schot afvuurde met een wapen. Doordat zijn vader tegen de hand sloeg waarmee verdachte het wapen vast hield, ging het schot richting de grond. [7]
Getuige [getuige 2] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat aangever en
[slachtoffer 1] zich aan de bestuurderszijde van de auto van verdachte bevonden toen verdachte een aantal schoten op het raam van de auto van [slachtoffer 1] loste. [8]
Uit voornoemde redengevende feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat aangever, nadat verdachte een tweetal schoten op het raam van de auto van [slachtoffer 1] had gelost, het pistool van verdachte heeft vastgegrepen teneinde te voorkomen dat het pistool op hem zou worden gericht. Terwijl aangever het pistool vast had, heeft verdachte een schot gelost. De rechtbank is van oordeel dat door het lossen van een schot met een pistool onder de gegeven omstandigheden bij aangever in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou laten.
Op grond van de aangifte van [slachtoffer 2] en de verklaringen van [slachtoffer 1] en [getuige 2], in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 meer subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan.
Feit 4
De rechtbank acht het onder 4 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de aangifte van [slachtoffer 1]; [9]
- de aangifte van [slachtoffer 2]; [10]
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 9 november 2011. [11]
Feit 5
De rechtbank acht het onder 5 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de aangifte van [slachtoffer 1]; [12]
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 9 november 2011. [13]
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 8 juni 2011 te Born, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] meermalen heeft geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
2.
meer subsidiair
op 8 juni 2011 te Born, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door opzettelijk dreigend een gasdrukpistool op die [slachtoffer 1] te richten en daarmee een kogeltje op die [slachtoffer 1] te schieten;
3.
meer subsidiair
op 8 juni 2011 te Born, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door opzettelijk dreigend een gasdrukpistool in de nabijheid van die [slachtoffer 2] af te vuren, waarbij die [slachtoffer 2] dat wapen wist af te weren;
4.
op 8 juni 2011 te Born, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend voornoemde [slachtoffer 1] de woorden toegevoegd: ‘Ik ben hier nog niet klaar mee, ik maak je af, je bent mijn nieuwe hobby’;
5.
op 8 juni 2011 te Born, opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto, toebehorende aan [slachtoffer 1], heeft beschadigd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

4.1
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
4.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op de navolgende strafbare misdrijven:
ten aanzien van feit 1:
mishandeling;
ten aanzien van feit 2 meer subsidiair:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van feit 3 meer subsidiair:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van feit 4:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van feit 5:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.

5.De strafbaarheid van verdachte

De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden die verdachtes strafbaarheid opheft.

6.De oplegging van straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, mede gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, gepleit voor oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich op 8 juni 2011 te Born schuldig gemaakt aan een mishandeling, drie bedreigingen en de beschadiging van een personenauto. Op voornoemde datum is verdachte met zijn personenauto naar de woning van [slachtoffer 1] gereden. Toen verdachte [slachtoffer 1] voor de woning zag staan, is verdachte uit zijn auto gestapt en direct op hem toegelopen. Verdachte heeft [slachtoffer 1] vervolgens, zonder voorafgaande waarschuwing of woordenwisseling, meerdere keren met de vuist in het gezicht geslagen. Vervolgens heeft verdachte, wederom zonder enige aanleiding, een op een echt vuurwapen gelijkend gasdrukpistool uit zijn auto gehaald en hiermee gericht op [slachtoffer 1] geschoten. Ook heeft verdachte [slachtoffer 1] verbaal met de dood bedreigd. Vervolgens is verdachte in zijn auto gestapt en heeft hij met het gasdrukpistool een tweetal schoten op het raam van de auto van [slachtoffer 1] gelost, waardoor het raam kapot ging. [slachtoffer 2], de vader van [slachtoffer 1], die inmiddels op de ontstane consternatie was afgekomen, pakte het pistool van verdachte vast, waarna verdachte opnieuw de trekker overhaalde.
Verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer 1] en de geestelijke integriteit van [slachtoffer 2]. Uit de schade-onderbouwingsformulieren, gevoegd bij de vorderingen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] als benadeelde partij hebben ingediend, blijkt dat zij angstgevoelens aan het voorval op 8 juni 2011 hebben overgehouden. Dit alles rekent de rechtbank verdachte aan.
Gelet op met name de aard en ernst van de bewezenverklaarde bedreigingen is de rechtbank van oordeel dat gevangenisstraf de enige passende sanctiemodaliteit is. Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 10 weken passend.
De rechtbank heeft echter geconstateerd dat de redelijke termijn in de onderhavige zaak is overschreden. De rechtbank overweegt dat blijkens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad in eerste aanleg geldt dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen een termijn van twee jaar nadat deze, op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. De aanvang van de redelijke termijn in deze zaak stelt de rechtbank vast op 8 juni 2011, zijnde de datum dat verdachte werd aangehouden. Hieraan kon de verdachte immers in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen hem vanwege het begaan van een strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld. De inhoudelijke behandeling van de strafzaak is afgerond op 1 oktober 2014 hetgeen resulteert in een eindvonnis op 15 oktober 2014. Tussen de aanvang van de redelijke termijn en het eindvonnis is aldus ruim drie jaren en 4 maanden verstreken. De rechtbank zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die de overschrijding van de tweejaarstermijn met meer dan één jaar en 4 maanden zouden kunnen rechtvaardigen, mede in aanmerking genomen dat de resultaten van het door het Nederlands Forensisch Instituut verrichte ballistisch onderzoek op 17 januari 2012 en het daaropvolgende medisch onderzoek op 7 februari 2012 aan het dossier zijn toegevoegd. De rechtbank zal de overschrijding van de redelijke termijn compenseren door een strafkorting toe te passen van één week gevangenisstraf.
Concluderend zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 9 weken met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

7.De vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 2.119,12 terzake van de feiten 1, 2 en 4. Voornoemd bedrag bestaat voor € 2.080,-- uit immateriële schade.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 1.871,12 terzake van feit 3. Voornoemd bedrag bestaat voor € 1.850,-- uit immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
[slachtoffer 1]
De officier van justitie heeft gedeeltelijke toewijzing gevorderd van het materiële gedeelte van de vordering, in die zin dat de reiskosten gematigd dienen te worden, nu benadeelde samen met zijn vader, zijnde [slachtoffer 2], naar de politie en Slachtofferhulp Nederland is gereisd. Met betrekking tot het immateriële gedeelte van de vordering heeft de officier van justitie gevorderd om een bedrag ad € 750,-- toe te wijzen.
[slachtoffer 2]
De officier van justitie heeft gedeeltelijke toewijzing gevorderd van het materiële gedeelte van de vordering, in die zin dat de reiskosten gematigd dienen te worden, nu benadeelde samen met zijn zoon, zijnde [slachtoffer 1], naar de politie en Slachtofferhulp Nederland is gereisd. Met betrekking tot het immateriële gedeelte van de vordering heeft de officier van justitie gevorderd om een bedrag ad € 600,-- toe te wijzen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
[slachtoffer 1]
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen causaal verband bestaat tussen het onder 1 tenlastegelegde feit en de opgevoerde schadepost ‘T-shirt’, zodat deze schadepost niet voor vergoeding in aanmerking komt. Voorts is de raadsman van mening dat het immateriële gedeelte van de vordering gematigd dient te worden.
[slachtoffer 2]
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij
niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat het immateriële gedeelte van de vordering gematigd dient te worden.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 1]
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij ten gevolge van de bewezenverklaarde feiten rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 30,--.
Bij gebreke van voldoende betwisting door de verdediging zal de rechtbank de opgevoerde materiële schadeposten ‘T-shirt’ en ‘telefoonkosten’ toewijzen. De rechtbank zal de materiële schadepost ‘reiskosten’ afwijzen, nu benadeelde ter zitting heeft verklaard dat hij samen met zijn vader, zijnde [slachtoffer 2], naar de politie en Slachtofferhulp Nederland is gereisd.
De rechtbank is tevens van oordeel dat de benadeelde partij ten gevolge van het bewezenverklaarde feit onder 1 rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Zij zal dit bedrag naar redelijkheid en billijkheid vaststellen op € 55,--.
De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade als gevolg van de feiten 2 en 4 geleden (€ 2.025,--) afwijzen. De rechtbank overweegt daartoe dat in geval er geen sprake is van fysiek letsel - zoals bij een bewezenverklaring terzake van bedreiging - er slechts in een beperkt aantal gevallen immateriële schade kan worden toegekend. Deze gevallen zijn limitatief in de wet opgesomd (artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek). Uit het schade-onderbouwingsformulier blijkt dat de benadeelde de bedreigingen als beangstigend heeft ervaren en dat hij door de gebeurtenissen slecht slaapt en veel piekert. De rechtbank begrijpt dat de benadeelde deze negatieve psychische gevolgen in geld zou willen waarderen en op de dader zou willen verhalen. De wet stelt echter strenge eisen aan het verhalen (op een dader) van negatieve psychische gevolgen. Verhaal is alleen dan mogelijk als er sprake is van dusdanig geestelijk letsel dat dit kan worden aangemerkt als een aantasting van de persoon. Hiervan is slechts sprake indien het geestelijk letsel een voldoende ernstig karakter heeft. Gevoelens van angst, schrik, onzekerheid en nervositeit vallen niet onder het bereik van voornoemd wetsartikel.
De door benadeelde ervaren psychische gevolgen hebben naar het oordeel van de rechtbank een onvoldoende ernstig karakter om onder het bereik van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek te kunnen worden gebracht.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij aldus toewijzen tot een bedrag van
€ 85,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 juni 2011.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 85,-- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 juni 2011, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis, te betalen ten behoeve van [slachtoffer 1], [adres so 1].
[slachtoffer 2]
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij ten gevolge van de bewezenverklaarde feiten rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 21,12 (reiskosten).
De rechtbank zal de als gevolg van feit 3 gevorderde immateriële schade (€ 1.850,--), afwijzen. De rechtbank overweegt daartoe dat in geval er geen sprake is van fysiek letsel - zoals bij een bewezenverklaring terzake van bedreiging- er slechts in een beperkt aantal gevallen immateriële schade kan worden toegekend. Deze gevallen zijn limitatief in de wet opgesomd (artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek). Uit het
schade-onderbouwingsformulier blijkt dat de benadeelde erg geschrokken is van de bedreiging en dat hij kampt met angstgevoelens en slaapproblemen. De rechtbank begrijpt dat de benadeelde deze negatieve psychische gevolgen in geld zou willen waarderen en op de dader zou willen verhalen. De wet stelt echter strenge eisen aan het verhalen (op een dader) van negatieve psychische gevolgen. Verhaal is alleen dan mogelijk als er sprake is van dusdanig geestelijk letsel dat dit kan worden aangemerkt als een aantasting van de persoon. Hiervan is slechts sprake indien het geestelijk letsel een voldoende ernstig karakter heeft. Gevoelens van angst, schrik, onzekerheid en nervositeit vallen niet onder het bereik van voornoemd wetsartikel.
De door benadeelde ervaren psychische gevolgen hebben naar het oordeel van de rechtbank een onvoldoende ernstig karakter om onder het bereik van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek te kunnen worden gebracht.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij aldus toewijzen tot een bedrag van
€ 21,12, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 juni 2011.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 21,12 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 juni 2011, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis, te betalen ten behoeve van
[slachtoffer 2], [adres so 2].

8.Het beslag

De rechtbank is van oordeel dat de gasdrukwapens en de munitie dienen te worden onttrokken aan het verkeer, nu dit:
- voorwerpen zijn met behulp waarvan de feiten onder 2 meer subsidiair en 3 meer subsidiair zijn begaan, terwijl het ongecontroleerde bezit van deze voorwerpen in strijd is met de wet;

dan wel

- voorwerpen zijn die aan verdachte toebehoren en waarvan het ongecontroleerde bezit in strijd is met de wet, terwijl deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan van feiten die soortgelijk zijn aan de feiten onder 2 en 3 meer subsidiair.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 24c, 36b, 36c, 36d, 36f, 57, 63, 285, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 2 en 3 primair en subsidiair tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen, zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4.2 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 9 weken;
  • bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
  • heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden;
Beslag
- verklaart aan het verkeer onttrokken de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 1940013, 1940015, 1940019 en 1940021;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
[slachtoffer 1]
-veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], [adres so 1], te betalen een bedrag van € 85,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 juni 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
-wijst de vordering, voor zover deze betrekking heeft op vergoeding van immateriële schade terzake van de feiten 2 en 4, af;
-wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige af;
-veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 1] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
-legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] voornoemd bedrag te betalen, bij niet betaling te vervangen door 1 dag hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 juni 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
-bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] vervalt en omgekeerd;
[slachtoffer 2]
-veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 2], Van [adres so 2], te betalen een bedrag van € 21,12, te vermeerderen met de wettelijke vanaf 8 juni 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
-wijst de vordering, voor zover deze betrekking heeft op vergoeding van immateriële schade, af;
-veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 2] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
-legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 2] voornoemd bedrag te betalen, bij niet betaling te vervangen door 1 dag hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 juni 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
-bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.F.J. Aalderink, voorzitter, mr. J.H. Klifman en
mr. A.P.A. Bisscheroux, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Bouts, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 oktober 2014.
Buiten staat
Mrs. W.F.J. Aalderink en A.P.A. Bisscheroux zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Limburg-Zuid opgemaakte proces-verbaal, genummerd 1 t/m 66 d.d. 21 juni 2011 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 8 juni 2011, p. 10
3.Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 9 november 2011, blad 3
4.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 8 juni 2011, p. 10/11
5.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 1 oktober 2014
6.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 8 juni 2011, p. 15 t/m 17
7.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 8 juni 2011, p. 11
8.Verklaring van de getuige [getuige 2], afgelegd bij de rechter-commissaris op 19 augustus 2011
9.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 8 juni 2011, p. 11
10.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 8 juni 2011, p. 16
11.Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 9 november 2011, blad 3
12.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 8 juni 2011, p. 11
13.Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 9 november 2011, blad 4