ECLI:NL:RBLIM:2014:8642

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 oktober 2014
Publicatiedatum
13 oktober 2014
Zaaknummer
C/03/192526 / FA RK 14-1768
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderbijdrage in het kader van alimentatie na echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 8 oktober 2014 uitspraak gedaan over de wijziging van de kinderbijdrage die de man aan de vrouw dient te betalen voor hun minderjarige kind, geboren in 2003. De man heeft verzocht om de kinderbijdrage te verlagen van € 373,-- naar € 156,-- per maand, met als argument dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man sinds de meerderjarigheid van zijn andere kind, [X], geen kinderbijslag en kindgebonden budget meer ontvangt, wat zijn financiële situatie heeft beïnvloed. De vrouw heeft de verzoeken van de man betwist en stelde dat de behoefte van het kind hoger is dan door de man werd gesteld.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de behoefte van het kind, zoals overeengekomen in het echtscheidingsconvenant, € 507,-- per maand bedraagt, rekening houdend met de wettelijke indexering. De rechtbank heeft ook overwogen dat het kindgebonden budget dat de vrouw zou kunnen ontvangen, in mindering moet worden gebracht op de behoefte van het kind. Dit leidde tot een eigen aandeel van de ouders in de kosten van het kind van € 423,-- per maand.

De rechtbank heeft de draagkracht van beide ouders beoordeeld en vastgesteld dat de man een draagkracht heeft van € 403,-- per maand, terwijl de vrouw een draagkracht heeft van € 186,-- per maand. De rechtbank heeft de kosten van het kind verdeeld over beide ouders, waarbij de man € 289,-- per maand dient te betalen, verminderd met een zorgkorting van 15%, wat resulteert in een uiteindelijke bijdrage van € 226,-- per maand voor de periode van 1 maart 2014 tot 1 januari 2015. Voor de periode daarna is de bijdrage vastgesteld op € 222,-- per maand, te vermeerderen met wettelijke indexeringen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat ieder zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Limburg

Zittingsplaats Roermond
Familie en jeugd
Zaaknummer : C/03/192526 / FA RK 14-1768
Beschikking van 8 oktober 2014 betreffende alimentatie
in de zaak van:
[de man],
wonende te [woonplaats man], [adres man],
hierna te noemen de man,
advocaat: mr. A.H. van Haga;
tegen:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats vrouw], [adres vrouw],
hierna te noemen de vrouw,
advocaat: mr. M.H.A. Wijen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Dit blijkt uit het volgende:
- het verzoekschrift, binnengekomen bij de rechtbank op 10 juni 2014;
- de brief d.d. 4 juli 2014 van de advocaat van de man, met bijlagen;
- het verweerschrift, binnengekomen bij de rechtbank op 8 juli 2014;
- de brief d.d. 29 augustus 2014 van de advocaat van de man, met bijlagen;
- de mondelinge behandeling, welke heeft plaatsgevonden op 10 september 2014 en waarbij zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door mr. A.H. van Haga;
- de vrouw, bijgestaan door mr. M.H.A. Wijen;
de advocaat van de man heeft een pleitnota overgelegd.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Op grond van de overgelegde - niet weersproken - producties gaat de rechtbank uit van de navolgende feiten.
2.2.
De rechtbank Roermond heeft op 26 november 2008 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Die uitspraak is op 4 december 2008 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.3.
Uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk is geboren de thans nog minderjarige:
- [de minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003.
2.4.
Bij voornoemde uitspraak heeft de rechtbank Roermond aan de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding, verder te noemen de kinderbijdrage, opgelegd van
€ 335,-- per maand.
Ingevolge wettelijke indexering bedraagt die bijdrage vanaf 1 januari 2014 € 373,-- per maand.

3.Het verzoek

3.1.
Het verzoekschrift houdt in dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, de kinderbijdrage zal wijzigen en met ingang van 1 januari 2014 zal bepalen op € 156,-- per maand, kosten rechtens.
3.2.
De man stelt dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden op grond waarvan de eerdere rechterlijke uitspraak niet langer aan de wettelijke maatstaven voldoet en voert daartoe het volgende aan.
3.3.
De man had en heeft tevens de zorg over [X], geboren op [geboortedag X] 1995. De moeder van [X] is overleden. Op [geboortedag X] 2013 is [X] meerderjarig geworden. Dit heeft tot gevolg dat de man de kinderbijslag van circa € 100,-- per maand niet meer ontvangt alsmede niet meer gerechtigd is tot een kindgebonden budget van € 58,-- per maand. Aangezien [X] nog steeds studeert en met ingang van september 2014 een opleiding zal volgen aan International School of Business en bij de man woont, heeft de man ten opzichte van [geboortedag X] 2013 in ieder geval meer kosten in verband met het premieplichtig zijn van [X] voor de ziektekostenverzekering.
Het inkomen van de vrouw is voorts gestegen, zodat zij een hogere draagkracht heeft en daarmee meer kan bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige].
In het kader van de echtscheiding is bij de vaststelling van de bijdrage ten behoeve van [de minderjarige] ten onrechte geen rekening gehouden met het feit dat de man onderhoudsplichtig was jegens [X]. Verder is er geen rekening gehouden met het inkomen van de vrouw, zodat er een onjuiste verdeling van de kosten van [de minderjarige] tussen de ouders heeft plaatsgevonden.
Uit het door partijen gesloten echtscheidingsconvenant volgt dat het inkomen van de man ten tijde van het uiteengaan van partijen € 3.000,-- per maand bedroeg. Rekening houdend met de leeftijd van [de minderjarige] en [X] dient het eigen aandeel kosten kinderen gesteld te worden op € 840,-- per maand voor beide kinderen.
Op basis van een netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man van € 2.805,-- per maand bedraagt de draagkracht van de man € 779,-- per maand. Voor 2014 dient de draagkracht voor de helft te worden aangewend voor [de minderjarige], te vermeerderen met een fiscaal voordeel van € 49,-- per maand.
Op basis van het bruto jaarloon 2013 van de vrouw heeft de man becijferd dat de vrouw een draagkracht heeft van € 272,-- per maand. Daarbij (fictief) uitgaande van de alleenstaande ouder- en combinatiekorting en het kindgebonden budget die de vrouw als alleenstaande zou krijgen.
De kosten van [de minderjarige] zijn te stellen op € 420,-- per maand. Hierop komt in mindering het kindgebonden budget van € 84,-- per maand dat de vrouw als zij niet zou samenwonen met haar partner zou kunnen ontvangen.
Subsidiar stelt de man dat, indien geen rekening wordt gehouden met deze fictieve situatie, er van uitgegaan moet worden dat de partner van de moeder – die [de minderjarige] al vanaf 2008/2009 feitelijk verzorgt – voor 1/3 bij dient te dragen in de onderhoudskosten van [de minderjarige].
Uitgaande van een zorgkorting van 25% becijfert de man zijn aandeel tenslotte op € 156,-- per maand inclusief fiscaal voordeel.
De man heeft de vrouw reeds in 2013 op de hoogte gesteld van het niet meer in overeenstemming zijn van de door hem te betalen bijdrage met de wettelijke maatstaven.

4.Het verweer

4.1.
De vrouw concludeert tot afwijzing van het verzoek van de man, met veroordeling van de man in de proceskosten, en voert daartoe het volgende aan.
De vrouw betwist dat bij de vaststelling van de kinderbijdrage voor [de minderjarige] geen rekening is gehouden met de verplichtingen ten opzichte van [X]. De overeengekomen kinderalimentatie is gebaseerd op de beschikking voorlopige voorzieningen van 9 juli 2008.
De vrouw betwist de door de man becijferde behoefte van [de minderjarige] van € 420,-- per maand. Bij echtscheidingsconvenant hebben partijen de behoefte van [de minderjarige] vastgesteld op € 455,-- per maand. Middels indexering bedraagt de behoefte van [de minderjarige] thans € 507,-- per maand.
Te verwachten is dat [X] deels in haar eigen uitgaven kan voorzien. Zij heeft een baantje aangenomen en zij ontvangt thans rechtstreeks wezengeld.
De man stelt zich op het standpunt dat het inkomen van de vrouw fictief berekend moet worden. De vrouw is het hier niet mee eens. Zij is sinds juli 2012 gaan samenwonen. Haar netto besteedbare ruimte is daardoor maar zeer beperkt verhoogd. De vrouw verloor immers, naast de toeslagen verband houdende met haar zoon, de huur- en zorgtoeslag. De vrouw heeft nimmer een kindgebonden budget voor [de minderjarige] ontvangen. Gerelateerd aan de jaaropgaaf 2013 heeft de vrouw een netto besteedbaar inkomen van € 1.410,-- per maand en volgens de formule een draagkracht van € 123,-- per maand.
Het is niet reëel om rekening te houden met een zorgkorting van 25% die gerelateerd wordt aan een omgangsregeling die is vastgesteld, maar niet plaatsvindt.
De draagkrachtruimte van de man is volgens de formule € 779,-- per maand. Het aandeel daarin dat toekomt aan [de minderjarige] is minimaal de helft. Op zich komt de andere helft toe aan dochter [X], maar alleen indien wordt aangetoond dat zij daaraan behoefte heeft.
Het fiscaal voordeel – alleen toe te rekenen aan [de minderjarige] – bedraagt € 35,--, zodat de ruimte om te voldoen voor [de minderjarige] € 424,50 bedraagt. De totale draagkrachtruimte van de ouders bedraagt aldus € 548,50. Het aandeel van de man in de kosten van [de minderjarige] bedraagt € 392,-- per maand en het aandeel van de vrouw € 115,-- per maand.
De vrouw betwist dat de man haar in 2013 al op de hoogte heeft gebracht van zijn wens/verzoek tot wijziging van de kinderbijdrage. Eerst bij brief van 4 februari 2014 is daaromtrent een melding gemaakt en bij deze brief is als ingangsdatum 1 maart 2014 genoemd.

5.De beoordeling

5.1.
De grondslag
De man heeft zijn verzoek gebaseerd op een wijziging van omstandigheden op grond waarvan de eerdere rechterlijke uitspraak niet langer aan de wettelijke maatstaven voldoet.
De rechtbank is van oordeel dat, nu sedert de uitspraak van de rechtbank Roermond van 26 november 2008 de dochter van de man op [geboortedag X] 2013 meerderjarig is geworden, waardoor de man geen kinderbijslag en kindgebonden budget meer ontvangt, er sprake is van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. Nu aan voornoemde uitspraak van de rechtbank Roermond geen financiële beoordeling van de draagkracht van partijen ten grondslag heeft gelegen en de vrouw onweersproken heeft gesteld dat de man voor het eerst bij brief van 4 februari 2014 melding heeft gemaakt dat hij met ingang van 1 maart 2014 wijziging wenst van de kinderbijdrage, zal de rechtbank de draagkracht van de man opnieuw beoordelen vanaf 1 maart 2014
5.2.
De behoefte
De rechtbank zal, nu partijen in artikel 1.5 van het echtscheidingsconvenant van 15 september 2008 zijn overeengekomen dat de behoefte van de minderjarige [de minderjarige], uitgaande van een netto gezinsinkomen van € 3.000,-- per maand, € 455,-- per maand bedraagt, van deze behoefte uitgaan. Vermeerderd met de wettelijke indexeringen is dit vanaf 1 januari 2014 een behoefte van € 507,-- per maand.
De rechtbank acht het redelijk een correctie toe te passen op voornoemde behoefte, in die zin dat de rechtbank op de behoefte in mindering zal brengen het kindgebonden budget (KGB) waarop de vrouw, gelet op haar huidige inkomen en zonder bijtelling van het inkomen van haar huidige partner met wie zij vanaf juli 2012 samenwoont, recht zou hebben gehad.
De rechtbank overweegt daartoe dat het uiteraard de vrouw in beginsel vrij staat er voor te kiezen haar leven een nieuwe vorm te geven en om te gaan samenwonen met een nieuwe partner waarmee zij, en het kind van partijen dat bij haar hun hoofdverblijf heeft, een nieuw gezin wil vormen. Nu er geen sprake is van een huwelijk is er wat de minderjarige betreft geen sprake van een wettelijke onderhoudsplicht bij de nieuwe partner van de vrouw. Indien echter door het gezamenlijke inkomen van de vrouw en haar nieuwe partner een (eventueel) recht op een kindgebondenbudget van de vrouw verdwijnt, waarmee anders in een deel van de behoefte van de minderjarige zou zijn voorzien, is de rechtbank van oordeel dat dit niet ten laste van de man kan komen. Onder die omstandigheden acht de rechtbank het redelijk om de vastgestelde behoefte van het kind te verminderen met het kindgebondenbudget dat de vrouw, op basis van haar huidige inkomen, zou kunnen krijgen.
De rechtbank becijfert het KGB waarop de vrouw thans recht zou hebben op € 84,-- per maand. Na aftrek van dit KGB op voornoemde behoefte van € 507,-- per maand bedraagt het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de minderjarige € 423,-- per maand.
5.3.
De draagkracht
Netto besteedbaar inkomen (verder te noemen: NBI)
Bij de mondelinge behandeling zijn partijen met elkaar overeengekomen dat bij de berekening van ieders draagkracht uitgegaan dient te worden van een NBI van de vrouw
€ 1.610,-- per maand en een NBI van de man € 2.805,-- per maand. De rechtbank zal partijen hierin volgen.
Fiscaal voordeel
Met betrekking tot de voor [de minderjarige] te betalen onderhoudsbijdrage heeft de man recht op een persoonsgebonden fiscale aftrek. Het fiscaal voordeel dat de man door deze aftrek geniet bedraagt in 2014 € 35,-- per maand. De advocaat van de man heeft bij de mondelinge behandeling verzocht om de draagkracht van de man met en zonder fiscaal voordeel te becijferen, gelet op de afschaffing van deze persoonsgebonden fiscale aftrek vanaf 1 januari 2015. De rechtbank zal aan dit verzoek gevolg geven en de draagkracht van partijen beoordelen over de volgende periodes:
vanaf 1 maart 2014 tot 1 januari 2015;
vanaf 1 januari 2015.
Periode 1: 1 maart 2014 tot 1 januari 2015
De draagkracht van de vrouw is volgens de formule (70% x [NBI – (0,3 NBI + 860)])
€ 186,-- per maand.
De draagkracht van de man bedraagt volgens voornoemde formule € 772,-- per maand, nog te verhogen met het fiscaal voordeel ad € 35,-- per maand, derhalve in totaal € 807,-- per maand. Nu de man onderhoudsplichtig is jegens zijn jongmeerderjarige dochter, die studeert en nog bij hem thuis woont, is de helft van de draagkracht van de man beschikbaar voor de minderjarige [de minderjarige]. Bij de berekening van de draagkracht van de man zal de rechtbank dan ook uitgaan van een draagkracht van de man van € 403,-- per maand.
De verdeling van de kosten over beide ouders wordt dan berekend volgens de formule:
ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het eigen aandeel van de man bedraagt: 403 / 589 x 423 = € 289,--
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 186 / 589 x 423 =
€ 134,--
samen € 423,--
Derhalve komt van de totale behoefte van de minderjarige [de minderjarige] een gedeelte van € 289,-- per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 134,-- per maand voor rekening van de vrouw.
De zorgkorting
De man maakt aanspraak op toepassing van een zorgkorting van 25% op de door hem eventueel verschuldigde kinderbijdrage, ook al ziet hij [de minderjarige] op dit moment niet. Het is voor de man geen keuze om [de minderjarige] niet te zien. [de minderjarige] is welkom bij hem en de man zou de omgangsregeling willen oppakken. De man wil echter niet dat [de minderjarige] in een loyaliteitsconflict komt.
De vrouw stelt dat, nu er al anderhalf jaar geen omgang meer tussen de man en [de minderjarige] plaatsvindt, er geen rekening gehouden dient te worden met een zorgkorting. Omdat er een incident is geweest tussen de man en [de minderjarige] wil [de minderjarige] niet meer naar de man gaan.
De rechtbank volgt de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen, inhoudende dat het percentage van de zorgkorting afhankelijk is van de hoeveelheid zorg. Weliswaar staat vast dat de in het echtscheidingsconvenant opgenomen zorgregeling (tijdelijk) niet wordt uitgevoerd, maar het is de rechtbank niet gebleken dat de man tekortgeschoten is op dat gebied. De rechtbank ziet daarom aanleiding toch rekening te houden met een zorgkorting van 15%. Nu het eigen aandeel van de ouders in de kosten van [de minderjarige] € 423,-- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting afgerond een bedrag van € 63,-- per maand.
De eerder afgeleide bijdrage van € 289,-- per maand wordt verminderd met voornoemde zorgkorting, zodat de man als kinderbijdrage aan de vrouw dient te betalen € 226,-- per maand.
Periode 2: vanaf 1 januari 2015
De draagkracht van de vrouw is volgens voornoemde formule € 186,-- per maand.
De draagkracht van de man bedraagt volgens de formule € 772,-- per maand.
De rechtbank acht het redelijk de draagkracht van de man gelijkelijk te verdelen over beide kinderen, zodat de rechtbank bij de berekening van de draagkracht van de man zal uitgaan van een draagkracht van € 386,-- per maand.
De verdeling van de kosten van [de minderjarige] over beide ouders wordt dan berekend volgens de formule:
ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het eigen aandeel van de man bedraagt: 386 / 572 x 423 = € 285,--
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 186 / 572 x 423 =
€ 138,--
samen € 423,--
Derhalve komt van de totale behoefte van de minderjarige [de minderjarige] een gedeelte van € 285,-- per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 138,-- per maand voor rekening van de vrouw.
De eerder afgeleide bijdrage van € 285,-- per maand wordt verminderd met voornoemde zorgkorting van € 63,-- per maand, zodat de man vanaf 1 januari 2015 als kinderbijdrage aan de vrouw dient te betalen een bedrag van € 222,-- per maand, te vermeerderen met de wettelijke indexeringen vanaf 1 januari 2015. De rechtbank zal beslissen als hierna is vermeld.
5.4.
De proceskosten
5.4.1.
De rechtbank acht termen aanwezig de proceskosten tussen partijen te compenseren, zodanig dat ieder van hen de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijzigt de beschikking van de rechtbank Roermond van 26 november 2008, waarbij een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding werd opgelegd ten behoeve van de minderjarige:
- [de minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
in die zin dat de man aan de vrouw heeft te betalen een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding:
- met ingang van 1 maart 2014 tot 1 januari 2015 een bedrag van € 226,-- per maand;
- vanaf 1 januari 2015 een bedrag van € 222,-- per maand, te vermeerderen met de wettelijke indexeringen vanaf 1 januari 2015,
voor wat betreft de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
6.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat elk van hen de eigen kosten draagt;
6.3.
verklaart deze uitspraak uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr.drs. E.J.M. Boogaard-Derix, rechter, en ter openbare civiele terechtzitting van 8 oktober 2014 uitgesproken in tegenwoordigheid van H.V.M. Smeets, griffier.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.