ECLI:NL:RBLIM:2014:8606

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 oktober 2014
Publicatiedatum
10 oktober 2014
Zaaknummer
AWB - 14 _ 521u en AWB - 14 _ 522u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herplaatsingstraject en eervol ontslag van ambtenaren in het kader van reorganisatie

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 10 oktober 2014, stonden twee eisers tegenover de Minister van Financiën in een geschil over hun eervol ontslag in het kader van een reorganisatie. De rechtbank beoordeelde of de verweerder, de Minister, bevoegd was om de eisers eervol te ontslaan op basis van artikel 96 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) en of hij voldaan had aan de verplichtingen van artikel 49g van het ARAR, dat vereist dat een ambtenaar ten minste één passende functie moet worden aangeboden binnen een bepaalde termijn. De rechtbank concludeerde dat de eisers niet de juiste functies waren aangeboden, ondanks dat er voldoende passende functies beschikbaar waren. De rechtbank oordeelde dat de Minister te veel gewicht had toegekend aan de persoonlijke omstandigheden en wensen van de eisers, waardoor zij geen passende functies zijn aangeboden. Dit leidde tot de conclusie dat het eervol ontslag niet gerechtvaardigd was, en de rechtbank verklaarde de beroepen van de eisers gegrond. De rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten werden in stand gelaten, en de rechtbank oordeelde dat de Minister de proceskosten en het griffierecht aan de eisers moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 14/521 en AWB 14/522

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 oktober 2014 in de zaak tussen

[naam eiser 1], te Roermond, eiser 1 en

[naam eiser 2], te Roermond, eiser 2
(gemachtigde: mr.drs. C.M.J.E.P. Meerts),
en

de Minister van Financiën, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Fokkens-Kuiper).

Procesverloop

Bij respectieve besluiten van 21 februari 2013 (de primaire besluiten) heeft verweerder eisers met toepassing van artikel 96 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) reorganisatieontslag verleend.
Bij respectieve besluiten van 6 januari 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder de namens eisers ingediende bezwaren ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten ieder beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2014. Daarbij zijn de beide zaken gevoegd behandeld.
Eisers zijn niet verschenen noch hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens zijn namens verweerder verschenen
[naam persoon X] en [naam persoon Y].

Overwegingen

1.
Eisers zijn in een herplaatsingstraject geplaatst nu hun functies als gevolg van een reorganisatie bij de directie Domeinen Roerende Zaken (DRZ), waarbij hun vestigingsplaats Veldhoven wordt opgeheven, zijn vervallen.
2.
In het bestreden besluit worden de bezwaren van eisers tegen het aan hen met ingang van 13 juni 2013 verleende reorganisatieontslag ongegrond verklaard. Aan het besluit heeft verweerder het advies van de Commissie advisering bezwaarschriften (hierna: de commissie) ten grondslag gelegd. Voorafgaande aan het ontslag hebben eisers de status van herplaatsingskandidaat gekregen gedurende een periode van 30 maanden.
3.
Eisers voeren aan dat verweerder in strijd met artikel 49g van het ARAR hen in het geheel geen passende functie heeft aangeboden. Daarbij bestrijden zij dat is gebleken dat het voor verweerder onmogelijk was eisers een passende functie te bieden. In dat kader is er op gewezen dat een passende functie op de locatie Soesterberg niet aan eisers is aangeboden, maar is toebedeeld aan een collega-herplaatsingskandidaat.
Met verwijzing naar jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep stellen eisers zich op het standpunt dat het aan verweerder is om aannemelijk te maken dat het onmogelijk is gebleken eisers binnen de termijn ten minste één passende functie aan te bieden. Het is eveneens aan verweerder om aan te tonen dat er voldoende activiteiten zijn verricht om herplaatsing in een passende functie te realiseren. Eisers achten hetgeen verweerder daaromtrent stelt en onderbouwt daartoe niet voldoende en trekken de conclusie uit hetgeen tijdens de hoorzitting voor de commissie namens verweerder naar voren is gebracht dat er wel degelijk passende functies waren, die aan hen hadden kunnen worden aangeboden. Dat dit uiteindelijk niet is gebeurd omdat verweerder meende dat eisers deze functies vanwege o.a. reisafstand niet wilden uitvoeren doet aan de passendheid van de functies niet af, zodat geen reden bestond deze functies tóch aan te bieden.
Namens eisers wordt erop gewezen dat aan een herplaatsingsonderzoek veel gewicht dient te worden toegekend, gelet op de ingrijpende gevolgen daarvan: ontslag. De respectieve ontslagbesluiten kunnen gelet hierop dan ook niet in stand blijven wegens strijd met zowel het zorgvuldigheids, als het motiveringsbeginsel, zo stellen eisers.
Voorts voeren zij aan dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Aan een collega-herplaatsingskandidaat is in vestigingsplaats Ulicoten een passende functie aangeboden en niet aan eisers. Weliswaar betreft het hier kennelijk tijdelijke werkzaamheden, maar de tijdelijkheid staat, zo is het standpunt van eisers en anders dan verweerder meent, de ‘passendheid’ van de functie niet in de weg. Ook artikel 49 van het ARAR biedt daarvoor geen grondslag. Nu wat anciënniteit betreft eisers eerder in aanmerking kwamen voor deze functie met –overigens betwiste- tijdelijke werkzaamheden zijn eisers ongelijk behandeld ten opzichte van bedoelde collega.
Eisers concluderen dat verweerder, gelet op hetgeen zij hebben aangevoerd niet bevoegd was hen eervol ontslag te verlenen, nu verweerder niet aan de daartoe gestelde eisen heeft voldaan.
4.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers niet kunnen worden gevolgd in hun stelling dat niet aannemelijk is gemaakt dat het onmogelijk is gebleken om eisers tenminste één passende functie aan te bieden en dat verweerder onvoldoende activiteiten heeft verricht om eisers te plaatsen.Verweerder verwijst naar het dossier, waaruit, zo is het standpunt, genoegzaam naar voren komt dat verweerder gedurende de herplaatsingsperiode, meerdere vacatures heeft gestuurd aan eisers. Daarbij is inzicht gegeven aan de herplaatsingsinspanningen, die zijn verricht. Voldoende duidelijk blijkt ook dat er geen passende functies voor eisers waren. Daarnaast zijn eisers begeleid door een loopbaanadviseur van de mobiliteitsorganisatie, is hulp geboden bij het opstellen van sollicitatiebrieven, zijn er diverse gesprekken gevoerd met eisers en hebben eisers op kosten van verweerder een opleiding tot Buitengewoon Opsporingsambtenaar gevolgd, teneinde hun kansen op het vinden van een passende functie te vergroten. Daarnaast heeft verweerder ook gezocht naar passende functies buiten de Rijksoverheid, hoewel eisers alleen binnen de Rijksoverheid wensten te werken.
Met betrekking tot de conclusie die eisers hebben getrokken uit hetgeen namens verweerder tijdens de hoorzitting voor de commissie naar voren is gebracht wijst verweerder er op dat door de respectieve eisers voldoende duidelijk was gemaakt dat de beschikbare schaal 5 functies op een te grote reisafstand van hun woonplaatsen waren, zodat daarvoor geen belangstelling bestond. In redelijkheid waren deze functies dan ook niet op te dragen.
Voor zover eisers menen dat de vrijgekomen functie in Soesterberg een passende functie was, die hen had moeten worden aangeboden brengt verweerder naar voren dat de aldaar vrijgekomen functie eenzelfde functie was als die van een van de herplaatsingskandidaten. Op basis van het anciënniteitsbeginsel is een van deze kandidaten op de functie geplaatst, die daarmee geen herplaatsingskandidaat meer was, maar functievolger werd. Nu de vacature was vervuld kon deze niet meer worden aangeboden. Van strijd met het gelijkheidsbeginsel is dan ook geen sprake, aldus verweerder.
Met betrekking tot de functie met tijdelijke werkzaamheden neemt verweerder het standpunt in dat de respectieve eisers onder meer hadden aangegeven dat de reisafstand naar Ulicoten te bezwaarlijk was.
Concluderend stelt verweerder zich op het standpunt dat overeenkomstig vaste jurisprudentie het uitblijven van een functieaanbod een eervol ontslag wegens reorganisatie niet in de weg hoeft te staan. Het is verweerder niet gebleken dat het bestreden besluit niet in stand zou kunnen blijven. Overigens merkt verweerder nog op dat eisers de mogelijkheid tot herplaatsing hebben verkleind door onder meer bezwaren te hebben tegen onregelmatige werktijden, de reisafstand te begrenzen en alleen binnen de Rijksoverheid te willen werken.
5.
In reactie op hetgeen verweerder schriftelijk naar voren heeft gebracht is namens eisers nog aangevoerd dat de vacature voor de beide aan de andere twee herplaatsingskandidaten toebedeelde functies nooit officieel zijn opengesteld, zodat eisers hierop ook niet konden solliciteren. Vast staat immers dat beide functies passend waren. Voorts wordt weerlegd dat het toezenden van vacatures betekent, zoals verweerder stelt, dat daarmee ook passende functies zijn aangeboden. Wat betreft de wens van eisers om alleen binnen de Rijksoverheid te werken wijzen zij er op dat, zoals de commissie ook expliciet heeft gezegd, enkel functies binnen de Rijksoverheid passend zijn, tenzij daartoe met eisers een andersluidende afspraak is gemaakt. Met betrekking tot het door verweerder niet aanbieden van de schaal 5 functies omdat eisers de reisafstand te bezwaarlijk vinden, wordt gesteld dat verweerder desondanks deze functies had kunnen opdragen. Verweerders stelling dat deze functies wegens de persoonlijkheid dan wel de omstandigheden (waarbij bij een van de eisers medische aspecten een rol speelden) niet konden worden opgedragen maakt, zo stellen eisers vast, dat deze functies dus niet passend waren, nu deze op persoonlijke gronden, dan wel wegens de omstandigheden, niet konden worden opgedragen.
Ten slotte nemen eisers het standpunt in dat verweerder, ondanks de gestelde bezwaren, (veeleer ‘wensen’, die kenbaar mochten worden gemaakt) van eisers ten aanzien van reisafstand, onregelmatige werktijden, een functie buiten de Rijksoverheid, eisers een passend functie had kunnen opdragen. Daarvan is niet gebleken.
De rechtbank overweegt als volgt.
6.
De vraag die dient te worden beantwoord is of verweerder bevoegd was eisers eervol te ontslaan met toepassing van artikel 96, eerste lid, van het ARAR en of verweerder aan de verplichting, zoals neergelegd in artikel 49g, eerste lid van het ARAR, heeft voldaan.
Artikel 96, eerste lid, van het ARAR luidt:
‘De ambtenaar kan in het kader van een reorganisatie eervol ontslag worden verleend indien het niet mogelijk is gebleken om hem te herplaatsen in een passende functie.’
Artikel 49g, eerste lid van het ARAR luidt:
‘Onverminderd het gestelde in artikel 96, eerste lid, is Onze Minister verplicht om de ambtenaar binnen een periode van 18 maanden, te rekenen vanaf het moment dat de ambtenaar is aangewezen als herplaatsingskandidaat, ten minste één passende functie aan te bieden’.
Niet in geschil is dat aan eisers binnen de herplaatsingstermijn van in casu 30 maanden geen passende functie is aangeboden. Daarmee is niet voldaan aan het gestelde in artikel 49g, eerste lid, van het ARAR. Dit laat onverlet, zo is de rechtbank van oordeel, dat het uitblijven van een functieaanbod er niet aan in de weg staat dat verweerder gebruikmaakt van zijn bevoegdheid om in het kader van de reorganisatie bij DRZ eervol ontslag te verlenen. Indien het onmogelijk blijkt te zijn een passende functie aan te bieden, is eervol ontslag mogelijk. Dit betekent wel dat verweerder voldoende activiteiten heeft moeten ondernemen om eisers te herplaatsen.
7.
Uit het dossier blijkt dat eisers een aantal functies is voorgehouden, zowel binnen als buiten de Rijksoverheid. Tevens blijkt dat verweerder middels het (onder andere) inzetten van een loopbaanadviseur van een mobiliteitsbureau, het voeren van gesprekken en het aanbieden van een opleiding tot Buitengewoon Opsporingsambtenaar, de nodige inspanningen heeft verricht teneinde een passende functie te vinden voor eisers.
De rechtbank stelt vast dat verweerder uit coulance een aantal functies niet aan eisers heeft aangeboden omdat deze, naar het oordeel van verweerder, vanwege de persoonlijke omstandigheden en wensen van eisers niet als passend konden worden aangemerkt. Daarbij is aan de gewenste maximale reisafstand in het bijzonder groot gewicht toegekend. De rechtbank is van oordeel dat verweerder daarmee ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat aldus geen sprake was van passende functies. Daarbij wordt erop gewezen dat verweerder ingevolge artikel 49i van het ARAR de bevoegdheid had eisers dergelijke functies, ongeacht hun wensen ter zake, op te dragen. Overigens, zo stelt de rechtbank vast, nemen eisers zelf dit standpunt kennelijk ook in, zo blijkt uit de in het kader van deze procedure ingediende stukken, zonder dat dit in het herplaatsingstraject heeft geleid tot een actievere rol van eisers om weer aan het werk te komen.
8.
Ten aanzien van de stelling van eisers dat ten onrechte een passende functie in Soesterberg niet aan eisers is aangeboden, maar aan een andere herplaatsingskandidaat, heeft verweerder ter zitting uiteengezet dat volgens het bij de reorganisatie vastgesteld flankerend sociaal beleid bij een vacature van een geschikte, passende functie, deze moet worden aangeboden aan de kandidaat met de hoogste anciënniteit. Nu het in dit geval een functie betrof die gelijk was aan de in Veldhoven vervallen functie, verviel voor de aangewezen kandidaat zijn status als herplaatsingskandidaat en werd hij ‘functievolger’.
De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van verweerder, waarbij overigens eerst ter zitting is verwezen naar het flankerend beleid, kan worden gevolgd. Flankerend beleid gaat immers als zijnde bijzondere bepalingen, boven het ARAR.
Eveneens eerst ter zitting is uitgelegd hoe het is gekomen dat een herplaatsingskandidaat met een lagere anciënniteit dan eisers een (tijdelijke) functie heeft gekregen in Ulicoten. Uiteindelijk heeft dit geleid tot een vast dienstverband in een overigens in eerste instantie geen passende functie. Gedurende de herplaatsingsperiode was daar geen vacature op schaal 5 niveau, wel op schaal 7 niveau. Daarop hadden eisers kunnen reageren. Uiteindelijk is iemand anders geplaatst in die functie. De betreffende herplaatsingskandidaat had zich bereid getoond ongeacht reistijd te worden ingezet, hetgeen ook op diverse plekken is gebeurd. Toen in Ulicoten alleen nog veiligheidsadviseurs (schaal 7) werden ingezet, een functie waartoe een zware opleiding noodzakelijk is, is zonder dat daartoe een vacature werd opengesteld, aldaar de werkverdeling gewijzigd. In 2014, dus na het herplaatsingstraject, is alsnog een vacature opengesteld, waarin deze herplaatsingskandidaat is benoemd in een vaste aanstelling
De rechtbank stelt vast dat met deze uiteenzetting van verweerder ter zitting voldoende is vast komen te staan dat geen sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel.
9.
Het een en ander leidt naar het oordeel van de rechtbank tot de slotsom dat, anders dan verweerder stelt, wél sprake was van passende functies, die echter niet aan eisers zijn aangeboden, waardoor geen herplaatsing kon plaatsvinden. Daarmee is niet voldaan aan het gestelde in artikel 96, eerste lid, van het ARAR. De hiervoor onder rechtsoverweging 6 geformuleerde vraag dient dan ook negatief te worden beantwoord. Voorts is eerst ter zitting volledige uitleg gegeven waarom de functies in Soesterberg en Ulicoten niet aan eisers zijn aangeboden. Dat betekent dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en dit eerst nadien is gecorrigeerd.
De beroepen van eisers dienen, naar het oordeel van de rechtbank dan ook gegrond te worden verklaard.
10.
In het kader van definitieve geschillenbeslechting overweegt de rechtbank als volgt. Als vaststaand kan worden aangenomen dat het herplaatsingstraject is beëindigd en dat de in dat kader voorhanden zijnde passende functies zich niet meer voordoen. Een vernietiging van de bestreden besluiten maakt die situatie niet anders. Daarnaast acht de rechtbank, zoals hiervoor ook is overwogen, voldoende aannemelijk geworden dat verweerder zich voldoende heeft ingespannen om eisers herplaatst te krijgen, maar daarbij een te groot gewicht heeft toegekend aan de persoonlijke omstandigheden en wensen van eisers, en hen dientengevolge ten onrechte geen passende functie(s) heeft opgedragen. Daarbij komt, zo constateert de rechtbank, dat van de kant van eisers weinig eigen initiatief is ontplooid om weer aan het werk te komen.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de slotsom dat een andere uitkomst van het geschil dan het handhaven van het eervol ontslag, niet gerechtvaardigd is. Dit betekent dat de rechtbank aanleiding ziet de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand te laten.
11.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 487,- ( 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1.)

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde bestreden besluiten in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165,- aan elk van de eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van de respectieve eisers tot een bedrag van € 487,- elk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.P. Letschert (voorzitter), mr. R.A.M.M. Gijselaars en mr. M.A. Teeuwissen, leden, in aanwezigheid van mr. P.M. van den Brekel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2014].
mr. P.M. van den Brekel,
griffier
w.g. mr. A.W.P.Letschert,
rechter/voorzitter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 10 oktober 2014

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van BeroepAls hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.