ECLI:NL:RBLIM:2014:8530

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 september 2014
Publicatiedatum
8 oktober 2014
Zaaknummer
C/03/188887 /JE RK 14-490 en C/03/188906 / JE RK 14-497
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot overdracht van bevoegdheid aan Belgische Jeugdrechtbank in het kader van uithuisplaatsing

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Limburg op 30 september 2014 een beschikking gegeven met betrekking tot de minderjarigen [minderjarige] en [minderjarige]. De ouders van deze kinderen, [belanghebbende] (moeder) en [belanghebbende] (vader), zijn beiden woonachtig in België. De kinderrechter heeft het verzoek van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg om de zaken met spoed over te dragen aan de Jeugdrechtbank te Leuven, België, in behandeling genomen. Dit verzoek is gedaan in het kader van de Brussel II-bis Verordening, die de bevoegdheid van gerechten in lidstaten regelt bij internationale jeugdzaken.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarigen de Belgische nationaliteit bezitten en dat hun ouders hun gewone verblijfplaats in België hebben. Gezien deze omstandigheden en de noodzaak om een pleeggezinscreening te starten, heeft de kinderrechter geoordeeld dat de Jeugdrechtbank te Leuven beter in staat is om de verzoeken tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing te behandelen. De kinderrechter heeft daarom verzocht aan de Jeugdrechtbank om zijn bevoegdheid overeenkomstig artikel 15, lid 5, van de Brussel II-bis Verordening uit te oefenen.

De kinderrechter heeft tevens bepaald dat de overdracht van het verzoek aan de Jeugdrechtbank zal geschieden door tussenkomst van de liaisonrechter. Tot slot is iedere verdere beslissing op de verzoeken tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing aangehouden tot een nader te bepalen zitting in november 2014.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 30 september 2014
Zaaknummers: C/03/188887 / JE RK 14-490 en C/03/188906/ JE RK 14-497
De kinderrechter heeft de navolgende beschikking gegeven met betrekking tot de navolgende minderjarigen:
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [2002],
verder te noemen: [minderjarige],
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [2005],
verder te noemen: [minderjarige],
De met het ouderlijk gezag belaste ouders van voormelde minderjarigen zijn:
[belanghebbende],
de moeder,
en
[belanghebbende]
de vader,
beiden wonende [adres], [woonplaats].
Naast de ouders worden in deze procedure als belanghebbenden aangemerkt:
[belanghebbende], wonende [adres], [woonplaats],
in haar hoedanigheid van pleegouder van [minderjarige],
[belanghebbenden], beiden wonende [adres], [woonplaats],
in hun hoedanigheid van pleegouders van [minderjarige].
Wederom gezien de stukken, waaronder de beschikkingen van deze rechtbank van 6 mei 2014, waarbij:
  • de termijn waarvoor [minderjarige] en [minderjarige] onder toezicht zijn gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg is verlengd met ingang van 16 mei 2014 voor één jaar;
  • de termijn van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] en [minderjarige] voor verblijf bij pleegouder(s) is verlengd met ingang van 16 mei 2014 voor de duur van zes maanden;
  • iedere verdere beslissing op de verzoeken tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] en [minderjarige] voor verblijf bij pleegouder(s) is aangehouden tot een nader te bepalen zitting in november 2014.

1.Het verdere verloop van de procedure

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de op 11 september 2014 en 29 september 2014 ingekomen e-mails van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (verder te noemen: de stichting).

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij de hiervoor genoemde e-mails heeft de stichting de rechtbank verzocht de onderhavige zaken met spoed over te dragen aan de Jeugdrechtbank te Leuven (België), gevestigd aan het Ferdinand Smoldersplein 5, 3000 Leuven, jeugdrechter mr. F. Raes. De stichting heeft toegelicht dat de observatieplaatsing van [minderjarige] en [minderjarige] bij Gastenhof ten einde loopt en dat overdracht van de zaken naar België noodzakelijk is om daar te kunnen starten met een pleeggezinscreening voor beide kinderen bij hun peetoom. Volgens de stichting is de jeugdrechter mr. Raes goed op de hoogte van de achtergrond van de in België woonachtige ouders van [minderjarige] en [minderjarige] en hun zes thuiswonende - al jaren onder toezicht van de jeugdrechter in Leuven staande - minderjarige kinderen en is genoemde jeugdrechter via de Belgische jeugdhulpverlening ook op de hoogte van het verblijf van [minderjarige] en [minderjarige] in de Nederlandse pleeggezinnen.
2.2.
Op grond van artikel 15, lid 1 en onder b, van de Brussel II-bis Verordening kunnen de gerechten van een lidstaat die bevoegd zijn om ten gronde over een zaak te beslissen, bij wijze van uitzondering, indien naar hun inzicht een gerecht van een andere lidstaat waarmee het kind een bijzondere band heeft beter in staat is de zaak of een specifiek onderdeel daarvan te behandelen, in het belang van het kind het gerecht van een andere lidstaat verzoeken zijn bevoegdheid overeenkomstig lid 5 van voormeld artikel uit te oefenen. Op grond van artikel 15, lid 2 en onder a, van de Brussel II-bis Verordening, voor zover hier van belang, is lid 1 van toepassing op verzoek van een van de partijen. In lid 3 van voormeld artikel is bepaald in welke gevallen het kind wordt geacht in de zin van lid 1 een bijzondere band met een lidstaat te hebben. Dat is onder meer het geval als het kind onderdaan is van die lidstaat of een van de personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen zijn gewone verblijfplaats in die lidstaat heeft. Ingevolge lid 5 van voormeld artikel kunnen de gerechten van de andere lidstaat, wanneer dit, gelet op de specifieke omstandigheden van de zaak, in het belang van het kind is, binnen zes weken nadat de zaak op grond van lid 1, onder b, bij hen aanhangig is gemaakt, de bevoegdheid aanvaarden. Het gerecht waarbij de zaak het eerst was aangebracht, ziet in dit geval af van het uitoefenen van zijn bevoegdheid. In het andere geval blijft het gerecht waarbij de zaak het eerst was aangebracht, zijn bevoegdheid overeenkomstig de artikelen 8 tot en met 14 van de Brussel II-bis Verordening uitoefenen.
2.3.
De kinderrechter begrijpt het onder 2.1. genoemde verzoek van de stichting als een verzoek aan de kinderrechter om toepassing te geven aan artikel 15, lid 1 en onder b, van de Brussel II-bis Verordening en de Jeugdrechtbank te Leuven te verzoeken ter zake de thans nog voorliggende verzoeken van de stichting tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] en [minderjarige] voor verblijf bij pleegouder(s), voor zover het betreft de periode van
16 november 2014 tot en met 15 mei 2015, zijn bevoegdheid overeenkomstig artikel 15,
lid 5, van de Brussel II-bis Verordening uit te oefenen. De kinderrechter ziet zich in verband daarmee gesteld voor de vraag of [minderjarige] en [minderjarige] een bijzondere band hebben met België. Die vraag beantwoordt de kinderrechter bevestigend, nu [minderjarige] en [minderjarige] de Belgische nationaliteit hebben en de met het ouderlijk gezag belaste ouders beiden hun gewone verblijfplaats in België hebben. Gelet op de door de stichting gegeven toelichting op het op artikel 15, lid 1 en onder b, van de Brussel II-bis Verordening gestoelde verzoek is de kinderrechter van oordeel dat het Belgische gerecht beter in staat is de verzoeken van de stichting tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] en [minderjarige] voor verblijf bij pleegouder(s), voor zover het de resterende termijn betreft, te behandelen. De kinderrechter zal daarom in het belang van beide kinderen - door tussenkomst van de liaisonrechter - aan de Jeugdrechtbank te Leuven verzoeken zijn bevoegdheid overeenkomstig artikel 15, lid 5, van de Brussel-II bis verordening uit te oefenen ter zake die verzoeken.
Gezien de expiratiedatum van de eerder verleende machtiging uithuisplaatsing voor verblijf bij pleegouder(s) wordt het Belgische gerecht verzocht op korte termijn, zo mogelijk binnen een termijn van uiterlijk drie weken na de onderhavige beschikking, mee te delen of het de bevoegdheid overeenkomstig artikel 15, lid 5, van de Brussel II-bis Verordening aanvaardt.
2.4.
Iedere verdere beslissing op de verzoeken tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] en [minderjarige] voor verblijf bij pleegouder(s) wordt thans aangehouden.

3.De beslissing

De kinderrechter:
3.1.
verzoekt de Jeugdrechtbank te Leuven (België) zijn bevoegdheid overeenkomstig artikel 15, lid 5, van de Brussel II-bis Verordening uit te oefenen ter zake de verzoeken van de stichting tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] en [minderjarige] voor verblijf bij pleegouder(s), voor zover het betreft de periode van 16 november 2014 tot en met 15 mei 2015;
3.2.
bepaalt dat de overdracht van voormeld verzoek aan de Jeugdrechtbank te Leuven zal geschieden door tussenkomst van de liaisonrechter en bepaalt dat de griffier daartoe een afschrift van de onderhavige beschikking per e-mail zal doen toekomen aan de liaisonrechter door toezending daarvan aan het navolgende e-mailadres:
blik@rechtspraak.nl;
3.3.
houdt iedere verdere beslissing op de verzoeken tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] en [minderjarige] voor verblijf bij pleegouder(s) aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.M.A.E. Cornuit, kinderrechter, en in het openbaar op 30 september 2014 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, mr. J.A.J. Rings-Martens.
.