2.Ieder voor een/achtste gedeelte: de kinderen van haar zoon [zoon 2], overleden op [overlijdensdatum zoon 2] 2001, te weten:
a. [kleinkind 1], wonende te [woonplaats kleinkind 1], [adres kleinkind 1];
b. [kleinkind 2], wonende te [woonplaats kleinkind 2], [adres kleinkind 2];
c. [kleinkind 3], wonende te [woonplaats kleinkind 3], [adres kleinkind 3];
d. [kleinkind 4], wonende te [woonplaats kleinkind 4], [adres kleinkind 4].
De erfgenamen vermeld onder 2. a t/m d hebben de nalatenschap van erflaatster aanvaard onder het voorrecht van boedelbeschrijving.
Bij beschikking van de Rechtbank Roermond van 25 augustus 2010 is verzoeker benoemd tot vereffenaar van voornoemde nalatenschap.
Verzoeker vraagt de kantonrechter thans om ingevolge artikel 4:209 lid 1 BW de opheffing van de vereffening van de nalatenschap te bevelen.
De kantonrechter heeft de erfgenamen van erflaatster als belanghebbenden aangemerkt.
Namens de erfgenamen vermeld onder 2. a t/m d (hierna: de kleinkinderen) is op 23 januari 2014 door mr. M.M. van den Boomen een verweerschrift met bijlagen ingediend.
Op 30 januari 2014 heeft een mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden, waarbij zijn verschenen:
- Verzoeker in persoon;
- [zoon] vertegenwoordigd door de heer [gemachtigde zoon];
- De erfgenamen vermeld onder 2. a t/m d vertegenwoordigd door hun moeder [moeder], bijgestaan door mr. M.M. van den Boomen.
De kantonrechter overweegt het volgende.
Indien de geringe waarde der baten van een nalatenschap daartoe aanleiding geeft, kan de kantonrechter ingevolge artikel 4:209 lid 1 BW de opheffing van de vereffening bevelen.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben partijen hun stellingen toegelicht. Mr. Van den Boomen is zich ook ter gelegenheid van de mondelinge behandeling namens de kleinkinderen op het standpunt blijven stellen dat er geen sprake is van een nalatenschap die weinig of geen activa bevat, althans dat er door de vereffenaar onvoldoende onderzoek is gedaan naar de omvang van de nalatenschap, meer in het bijzonder is niet duidelijk wat er met de effecten van de op 31 augustus 1998 overleden echtgenoot van erflaatster, die per die datum een waarde van f 1.110.744,17 hadden, is gebeurd. De zitting is vervolgens aangehouden, teneinde verzoeker in de gelegenheid te stellen financiële gegevens (belastingaangiftes) bij de voormalige boekhouder van erflaatster op te vragen. Verzoeker heeft deze gegevens op 11 maart 2014 ter griffie ingediend, waarop mr. Van den Boomen namens de kleinkinderen bij faxschrijven van 14 mei 2014 heeft gereageerd. Verzoeker heeft vervolgens op 27 mei 2014 andermaal een schriftelijke reactie ingediend. De heer [gemachtigde zoon], gemachtigde van [zoon], heeft niet meer gereageerd.
Uit de overgelegde stukken, en dan met name de overgelegde belastingaangiftes, blijkt dat erflaatster vanaf het moment van overlijden van haar echtgenoot op 31 augustus 1998 tot aan haar eigen overlijden op 14 mei 2009 nagenoeg haar gehele vermogen heeft ingeteerd.
Naar het oordeel van de kantonrechter is uit de overgelegde stukken en de toelichting daarop gebleken dat op het moment van overlijden van erflaatster geen verdere activa aanwezig waren dan die vermeld in de door verzoeker opgestelde boedelbeschrijving.
Nu de geringe waarde der baten daartoe aanleiding geeft terwijl verder niet is gebleken van andere feiten of omstandigheden die zich tegen inwilliging van het verzoek verzetten, zal de kantonrechter de opheffing van de vereffening bevelen. De omstandigheid dat de vereffenaar (verzoeker) niet exact kan aangeven op welke wijze het vermogen van erflaatster in de periode tot haar overlijden is verteerd, vormt naar het oordeel van de kantonrechter geen reden om het verzoek af te wijzen.
De reeds gemaakte vereffeningskosten zullen worden vastgesteld op € 7.556,02.
De griffier zal zorg dragen voor inschrijving van deze beslissing in het boedelregister.
De griffier zal de beslissing daarnaast bekend maken door plaatsing op
www.rechtspraak.nl/uitspraken. Verzoeker zal daarom worden ontheven van de wettelijke publicatieplicht.