3.3Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Aangevers [benadeelde 1] en [benadeelde 2] hebben verklaard dat zij op 29 mei en 4 juni 2014 in Maastricht hebben gesproken met een man, die zich [T.], of [K.] (de medeverdachte) noemde, over de verkoop van onroerend goed in België. Op 4 juni 2014 was deze man wederom naar Maastricht gekomen om samen met de beide aangevers naar een bouwplaats in Tongeren te gaan kijken. Na wat gedronken te hebben in een café liepen beide aangevers met de man naar buiten naar een Opel die zojuist was komen aanrijden. Aangever [benadeelde 1] heeft verklaard dat hij via de bijrijderszijde een hand wilde geven aan de bestuurder van de auto. Op dat moment voelde hij dat [T.]/[K.] met kracht aan de tas trok die hij in zijn handen had. Hij hoorde dat de motor werd gestart en dat [T.]/[K.] iets riep tegen de bestuurder. Hij keek naar de tas en zag dat [K.]/[T.] probeerde een enveloppe met geld, die hij in de tas had opgeborgen, weg te nemen. De auto reed op dat moment weg in de richting van de Duitse Poort. Aangever [benadeelde 1] hield uit alle macht de enveloppe en de tas vast en werd een aantal meters meegesleurd in de deuropening van de bijrijderszijde van de Opel alvorens hij moest los laten en op de grond viel met de tas en de grotendeels lege enveloppe nog in zijn handen.
Aangeefster [benadeelde 2] heeft verklaard dat zij zag dat [T.]/[K.] plotseling aan de handtas trok die haar man vasthield, dat de Opel wegreed, dat [benadeelde 1] zich op de een of andere manier vasthield aan de auto en enkele meters werd meegesleurd en dat hij toen viel. Een mevrouw is later geld komen brengen dat op straat lag. Toen bleek dat er ongeveer € 9.700,- was gestolen. Het weggenomen geldbedrag bestond vrijwel geheel uit briefjes van € 50,-.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij op haar snorfiets reed en dat zij op een gegeven moment enkele meters voor zich een auto zag wegrijden waaraan de rechter buitenzijde een man hing of zich vastklampte. Vrijwel direct daarna kwam de man los van de auto en viel hij op het wegdek. Voor het station stond een politieauto die door de getuige werd gewaarschuwd. Toen de getuige daarna doorreed richting de Duitse Poort zag ze dat aldaar een ongeval had plaatsgevonden waarbij dezelfde auto betrokken was als die waar die man aan had gehangen.
Toen de politieauto aankwam op de kruising Sphinxlunet/Spoorweglaan bij de Duitse Poort zagen verbalisanten dat daar een verkeersongeval had plaatsgevonden waarbij onder andere een Opel Vectra betrokken was. De twee inzittenden, die volgens getuigen waren uitgestapt en weggerend, werden door verbalisanten aangehouden. Dit bleken verdachte en de medeverdachte Dokovic te zijn. Dokovic bleek na aanhouding in de binnenzak van zijn colbertjasje en in zijn broekzak 139 briefjes van € 50,- te hebben zitten. Hij bleek tevens in het bezit van een Nokia met twee simkaarten met telefoonnummers. In deze telefoon werden meerdere contacten aangetroffen van en naar het gsm-nummer van aangeefster [benadeelde 2]. Bij de sms-berichten uit de periode 22 mei 2014 tot en met 4 juni 2014 werden berichten aangetroffen van en naar het gsm-nummer van aangeefster [benadeelde 2] met betrekking tot de afspraken op 29 mei en 4 juni 2014 te Maastricht.
Verdachte heeft verklaard dat hij de bestuurder van de auto was.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er ten aanzien van verdachte onvoldoende bewijs voorhanden is om te kunnen komen tot een veroordeling voor medeplegen van de diefstal met geweld.
De rechtbank heeft daarbij onderkend dat de gang van zaken rondom de overval gemakkelijk de indruk kan wekken van een gezamenlijk plan. Echter, uit het dossier valt met betrekking tot de samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte niet méér vast te stellen dan dat verdachte de vlucht heeft mogelijk gemaakt door met de auto weg te rijden. In het licht van de huidige jurisprudentie van de Hoge Raad met betrekking tot medeplegen (ECLI:NL:HR:2014:1307) kan dit echter hoogstens medeplichtigheid opleveren (hetgeen niet ten laste is gelegd). De officier van justitie heeft nog naar voren gebracht dat de door verdachte bestuurde auto als wapen is gebruikt waarmee extra kracht kon worden uitgeoefend bij het afpakken van het geld. Zodoende heeft verdachte zelfstandig een bijdrage geleverd aan de eigenlijke beroving. Naar het oordeel van de rechtbank komt dit echter onvoldoende uit het dossier naar voren en bovendien is dit feitelijk niet in de tenlastelegging opgenomen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1 tenlastegelegde feit.
Feiten 2 en 3
Op 4 juni 2014 werd er op de kruising Duitse Poort/Sphinxlunet/Baron van Hövellstraat te Maastricht door de bestuurder van de personenauto Opel Vectra, voorzien van het Duitse kenteken [kenteken 1], een verkeersongeval veroorzaakt. Door dit ongeval raakte een andere auto zwaar beschadigd en de bestuurder van deze auto raakte gewond. De twee inzittenden van de Opel Vectra verlieten de plaats van het ongeval zonder hun identiteit en de gegevens van hun auto bekend te maken.
Uit de VerkeersOngevalsAnalyse is gebleken dat de bestuurder van de Opel Vectra reed over de Duitse Poort. De bestuurder van een Opel Astra, voorzien van het Nederlands kenteken [kenteken 2], reed over de Duitse Poort in tegengestelde richting. De bestuurder van een vrachtwagen reed over de Sphinxlunet. De Opel Vectra en de Opel Astra kwamen op de kruising van de Duitse Poort en de Sphinxlunet met elkaar in botsing. Vervolgens kwam de Opel Vectra in botsing met de vrachtwagen. De bestuurder van de Opel Vectra is met een onbekende snelheid, in ieder geval zonder te stoppen, het kruisingsvlak opgereden en verleende daarbij geen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg. Gelet op de ontstane schades en de grote rotatie die de voertuigen in de uitloopbewegingen hebben gemaakt, zal de snelheid van de bestuurder van de Opel Vectra behoorlijk zijn geweest.
M. [benadeelde 3] heeft aangifte gedaan van verlaten plaats ongeval. Hij heeft verklaard dat hij op 4 juni 2014 over de Baron van Hövellstraat reed in zijn Opel Astra met kenteken [kenteken 2]. Op de kruising sloeg hij linksaf de Sphinxlunet op. Tijdens het linksaf slaan werd hij aangereden. In het ziekenhuis werd geconstateerd dat zijn linkersleutelbeen was gebroken en dat er ribben waren gekneusd. De veroorzaker van het ongeval heeft de plaats van het ongeval verlaten zonder zijn identiteit kenbaar te maken.Op 3 juli 2014 heeft de aangever verklaard dat het slecht met hem gaat en dat hij dagelijks pijn heeft. Hij heeft last van zijn linker schouder, zijn ribben en bloeduitstortingen op de borst. Door een hersenbloeding was aangever al gedeeltelijk verlamd aan de rechterkant, waardoor hij alles met zijn linkerarm moest doen, hetgeen hij door de aanrijding niet meer goed kan. Hij is nu afhankelijk van zijn kinderen en vrienden.Uit medische informatie blijkt dat er sprake is van een claviculafractuur links.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij zag dat de bestuurder van de Opel Astra linksaf wilde slaan en indraaide. Op dat moment hoorde hij luid piepende banden en zag vanuit de Duitse Poort een Opel Vectra met hoge snelheid aan komen rijden.De getuige [getuige 3] heeft eveneens verklaard dat de Opel Vectra met hoge snelheid de kruising kwam opgereden.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij in de Opel met Duits kenteken reed en dat hij misschien wat hard reed. Er kwam een andere auto die de weg afsneed, waarop verdachte hard heeft geremd en tegen een vrachtauto aanreed. Vervolgens is verdachte weggerend.
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt en vervolgens de plaats van het ongeval heeft verlaten.
Of er sprake is van schuld zoals bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Van schuld is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Bij het vaststellen van onvoorzichtigheid gaat het om de vraag of de verdachte objectief gezien een ernstige fout heeft gemaakt dan wel zijn rijgedrag (aanmerkelijk) onder de maat is gebleven van wat van een automobilist wordt geëist.
De vraag die de rechtbank in dit kader moet beantwoorden is of het ongeval is veroorzaakt door zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend verkeersgedrag van verdachte.
In het onderhavige geval volgt uit de bewijsmiddelen dat verdachte met een te hoge snelheid en zonder af te remmen de kruising is opgereden en daarbij geen voorrang heeft verleend aan de bestuurders op deze kruising. Dit leidt tot het oordeel dat er sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet waarbij verdachte zeer onvoorzichtig heeft gereden. Het letsel van [benadeelde 3], een gebroken sleutelbeen, is volgens vaste jurisprudentie niet aan te merken als zwaar lichamelijk letsel. Vast staat echter wel dat [benadeelde 3], mede gelet op zijn al eerder ontstane verlamming aan de rechterzijde, door dit letsel is verhinderd in de uitoefening van normale bezigheden. Hij is immers een maand na het ongeval nog altijd afhankelijk van hulp van zijn kinderen en vrienden en naar het zich laat aanzien zal dat nog langere tijd zo blijven. De rechtbank acht het onder 2 primair tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen, evenals het onder 3 tenlastegelegde.