2.3.Nadat gedaagde het bezwaar van eiseres sub 1 tegen het besluit van 3 februari 2011 ongegrond had verklaard, heeft de rechtbank Maastricht het beroep van eiseres sub 1 tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat gedaagde aan eiseres sub 1 een persoonsgebonden budget (PGB) van € 56.000,- verstrekt, dat moet worden aangewend voor het treffen van bouwkundige aanpassingen van de woning van eiseres sub 1 te Brunssum. De rechtbank overwoog hiertoe onder meer het volgende:
“In dit geding is de vraag aan de orde of verweerder terecht heeft besloten de aangevraagde woningaanpassing af te wijzen op de grond dat verhuizing naar een gelijkvloerse woning de goedkoopst adequate oplossing is.
De rechtbank stelt vast dat verweerder de medische beperkingen van eiseres niet heeft bestreden. Ook verweerder is van mening dat eiseres met betrekking tot haar woonproblematiek moet worden gecompenseerd. Partijen verschillen echter van mening over de vraag of toepassing van het verhuisprimaat in het geval van eiseres leidt tot een voorziening, die voldoet aan de in artikel 4, eerste lid, van de Wmo bedoelde compensatieplicht.
De rechtbank overweegt dat de artikelen 4, 5 en 6 van de Wmo meebrengen dat op het verhuisprimaat een uitzondering moet worden gemaakt, indien zwaarwegende omstandigheden daartoe aanleiding geven. De vraag of hiervan sprake is kan slechts worden beantwoord op grond van een onderzoek naar de beperkingen van de aanvrager, de bouw- en woontechnische kenmerken van zijn woning en alle andere voor die beoordeling relevante feiten en omstandigheden. Verweerder zal deze feiten en omstandigheden, gelet op het bepaalde in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 4, tweede lid, en artikel 26, eerste lid, van de Wmo, moeten inventariseren en moeten nagaan hoe de gevraagde woonvoorziening dan wel, zoals in het voorliggende geval, de verhuizing naar een passende woning zich verhoudt tot de kenmerken van de aanvrager, zijn beperkingen en zijn woonbehoeften, een en ander tegen de achtergrond van de vraag welke woonvoorziening in het concrete individuele geval leidt tot het behouden of het bevorderen van de zelfredzaamheid van de belanghebbende en zijn of haar deelname aan het maatschappelijk verkeer.
Verweerder zal daarbij voorts rekening moeten houden met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien (LJN: BK6971).
Naar het oordeel van de rechtbank kan de door verweerder gekozen oplossing voor de woonproblematiek van eiseres in de vorm van een tegemoetkoming in de verhuis- en (her)inrichtingskosten ten bedrage van € 1.700,-- niet worden gezien als een voorziening, die voldoet aan de in artikel 4, eerste lid, van de Wmo bedoelde compensatieplicht.
De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van de door de GGD uitgebrachte rapportage van 30 november 2010 waarin wordt geconcludeerd dat, indien de echtgenoot van eiseres wordt gedwongen te verhuizen, dit onherroepelijk zal leiden tot psychisch decompenseren. Daarom heeft de GGD-arts geadviseerd deze verhuizing niet dwingend op te leggen. In de door de GGD op 19 december 2011 uitgebrachte rapportage is vermeld dat in de toestand van de echtgenoot van eiseres sinds de vorige beoordeling geen verbetering is opgetreden.
De rechtbank overweegt dat verweerder ten onrechte is voorbijgegaan aan dit gegeven, dat in de onderhavige zaak van doorslaggevende betekenis moet worden geacht. Op basis daarvan moet een verhuizing naar een gelijkvloerse woning als oplossing voor de woonproblematiek van eiseres worden uitgesloten. Naar het oordeel van de rechtbank kan verweerder zich in het onderhavige geval er niet op beroepen dat de voorzieningen voor eiseres worden getroffen en niet ten behoeve van haar echtgenoot. Deze gedachtegang volgend zou ertoe leiden dat eiseres zonder haar echtgenoot zou dienen te verhuizen, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank nooit de bedoeling van de Wmo kan zijn. In zoverre komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking.
Gelet op de urgentie bij het realiseren van een woonvoorziening, zoals deze blijkt uit de overgelegde medische informatie, en het belang bij een finale geschillenbeslechting ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien in dier voege dat aan eiseres de goedkoopst adequate woningaanpassing dient te worden toegekend.
Verweerder heeft de rechtbank in dat kader nader geïnformeerd over de totale kosten die zijn gemoeid met twee oplossingen, te weten een inpandige woningaanpassing respectievelijk de aanbouw van een WMO-unit in de tuin, welk alternatief door eiseres naar voren is gebracht.
Gelet op alle omstandigheden van het geval en in aanmerking genomen alle gegevens die door partijen in het geding zijn gebracht komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder aan eiseres een persoonsgebonden budget ten bedrage van € 56.000,-- dient te verstrekken, welk budget aangewend moet worden voor het treffen van woningaanpassingen in de thans bij eiseres in gebruik zijnde woning. Eiseres is gehouden achteraf ter verantwoording van de besteding van dit persoonsgebonden budget facturen over te leggen, waarna verweerder de mogelijkheid moet worden geboden te beoordelen of de voorzieningen daadwerkelijk zijn gerealiseerd (LJN: BM1824).
De rechtbank overweegt dat eiseres met het toegekende bedrag de mogelijkheid wordt geboden de meest noodzakelijke aanpassingen te laten uitvoeren, zodat zij met al haar beperkingen in haar huis kan blijven wonen.