ECLI:NL:RBLIM:2014:8211

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 september 2014
Publicatiedatum
24 september 2014
Zaaknummer
AWB 13-3162u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een badlift onder de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 24 september 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een inwoner van Elsloo, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stein. Eiseres had een badlift in bruikleen gekregen op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), maar het college besloot deze bruikleenovereenkomst te beëindigen en de badlift aan eiseres in eigendom te geven, waarbij het college zich ontheven achtte van de verplichting tot vergoeding van onderhouds- en reparatiekosten. Eiseres ging in beroep tegen dit besluit, omdat zij van mening was dat de badlift geen algemeen gebruikelijke voorziening is en dat het college niet had voldaan aan de compensatieplicht zoals neergelegd in artikel 4 van de Wmo.

De rechtbank oordeelde dat de motivering van het college, dat voorzieningen verbandhoudend met een bad niet meer worden verstrekt omdat een douche als algemeen gebruikelijk wordt beschouwd, in strijd is met de Wmo. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van de noodzaak van voorzieningen individueel dient te geschieden en dat de badlift niet kan worden aangemerkt als een algemeen gebruikelijke voorziening. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herstelde de situatie zoals deze was voor het primaire besluit, waarbij het college werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

De uitspraak benadrukt het belang van individuele beoordeling bij de toekenning van voorzieningen onder de Wmo en bevestigt dat de verantwoordelijkheid voor het onderhoud van verstrekte voorzieningen niet zomaar kan worden overgedragen aan de aanvrager zonder een zorgvuldige afweging van de omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 13/3162

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 september 2014 in de zaak tussen

[naam eiseres], te Elsloo, eiseres

(gemachtigde: mr. A.C.S. Grégoire),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stein, verweerder

(gemachtigde: J. Schins).

Procesverloop

Bij besluit van 25 maart 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten om de aan eiseres in bruikleen verstrekte badlift ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in eigendom aan eiseres te geven en zich ontheven geacht van de verplichting tot vergoeding van de onderhouds- en reparatiekosten ter zake van de badlift.
Bij besluit van 20 september 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2014.
Eiseres is niet in persoon, doch vertegenwoordigd door haar gemachtigde verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.

Overwegingen

1.
Eiseres is in 1998 op het huidige adres gaan wonen. Door de woningbouwvereniging zou aanvankelijk een douche worden gerealiseerd in de woning van eiseres. Eiseres heeft echter destijds een bad laten plaatsen en dit ook zelf gefinancierd. Eiseres verwachtte bij het gebruik van een bad meer baat te hebben bij het verhelpen/verminderen van door haar ondervonden spierstijfheid. Een aanvraag om een kostenvergoeding op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) is afgewezen omdat een bad door de GGD-arts niet noodzakelijk werd geacht en het gebruik daarvan een therapeutisch doel diende. Een in 2000 aangevraagd hulpmiddel bij het in- en uitstappen van het bad is afgewezen (badbeugels), omdat eiseres zelf voor een bad heeft gekozen.
2.
Bij besluit van 7 juni 2004 is aan eiseres wel een badlift in bruikleen verstrekt. Onderdeel van deze overeenkomst is dat de kosten van onderhoud en reparaties voor rekening van de gemeente komen, voorzover die niet worden gedekt door een verzekering of vallen binnen de garantietermijn.
3.
Verweerders beleid met betrekking tot woonvoorzieningen is vanaf 1 januari 2012 in die zin gewijzigd, dat vanaf dat moment geen kostenvergoedingen meer mogelijk zijn voor voorzieningen die verband houden met het gebruik van een bad. Een douche wordt door verweerder als algemeen gebruikelijk beschouwd en behoort in iedere woning aanwezig te zijn.
4.
Verweerder heeft een informatiebrief verzonden, gedateerd op 6 december 2012, aan alle personen binnen de gemeente Stein met een hulpmiddel. In deze brief is onder meer medegedeeld dat de gemeente de hulpmiddelen vanaf 1 januari 2013 huurt van de leverancier en deze voortaan de vragen beantwoordt over bijvoorbeeld reparaties.
5.
Met het primaire besluit heeft verweerder de bruikleenovereenkomst tussen eiseres en de gemeente beëindigd per 1 januari 2013 en de badlift aan eiseres in eigendom verstrekt. Uit het gewijzigde beleid volgt volgens verweerder dat de kosten van een badlift niet meer worden vergoed. Dit betekent dat vervanging niet meer wordt vergoed en dat de kosten voor reparaties voortaan voor rekening komen van eiseres.
6.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Eiseres heeft aangevoerd dat het niet acceptabel is om met terugwerkende kracht de badlift in eigendom te geven met alle hierbij behorende lasten. Verder is het primaire besluit in strijd met hetgeen aan eiseres is medegedeeld in de brief van 6 december 2012.
7.
Het bestreden besluit is gebaseerd op het door verweerder gewijzigde beleid, inhoudende dat geen kostenvergoeding meer mogelijk is voor voorzieningen, verbandhoudend met het gebruik van een bad, in welke vorm dan ook. Aan de eerder gezonden informatiebrief kunnen geen rechten worden ontleend. De wijziging is weliswaar met terugwerkende kracht geschied, maar hierdoor heeft eiseres geen nadeel geleden.
8.
In beroep heeft eiseres onder meer aangevoerd dat het bestreden besluit onzorgvuldig is omdat er geen (medische) beoordeling is verricht toegespitst op de individuele situatie van eiseres. Volgens eiseres blijft de gemeente verantwoordelijk voor de betaling van het achterstallig onderhoud. De badlift functioneert niet meer naar behoren. Een laatste check voor overdracht heeft niet plaatsgevonden.
9.
Verweerder heeft zijn besluitvorming onder meer gebaseerd op de navolgende bepalingen.
Ingevolge artikel 17, derde lid, aanhef en onder a, van de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning Stein 2012 (de verordening), is bepaald dat geen voorziening wordt toegekend indien een voorziening als algemeen gebruikelijk wordt aangemerkt en voor een persoon als de belanghebbende algemeen gebruikelijk is.
In de toelichting op dit artikel is opgenomen dat wat in een concreet geval algemeen gebruikelijk is, in beginsel afhangt van de aard van de gevraagde voorziening. Dit is opgenomen in een limitatieve lijst in het besluit nadere regelen en behoeft verder geen individuele beoordeling.
In artikel 20, tweede lid, van de Verordening is bepaald dat het college een voorziening geheel of gedeeltelijk kan beëindigen indien niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens de verordening en/of het Besluit Nadere Regelen Wet Maatschappelijke Ondersteuning
In artikel 2, vijfde lid, aanhef en onder “woonvoorzieningen” onder b, van het Besluit Nadere Regelen Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2012 (Wmo besluit 2012) is bepaald dat een douche, waaronder ook vervanging van een lavet door een douche, eerste aanleg van een douche en vervanging van een bad door een douche, als een algemeen gebruikelijke voorziening wordt aangemerkt.
10.
De rechtbank overweegt als volgt.
11.
In essentie is de vraag of verweerder door de voorziening, bestaande uit een bruikleenovereenkomst - waarvan onderdeel is dat de onderhouds- en reparatiekosten voor rekening van de gemeente komen - te beëindigen, is gebleven binnen het kader van de in artikel 4 van de Wmo neergelegde compensatieplicht.
12.
Voor de beantwoording van deze vraag is van belang dat verweerder de voorziening heeft beëindigd. Omdat het gaat om het beëindigen van een voorziening ligt de bewijslast dat geen recht meer bestaat op deze voorziening bij verweerder. Verweerder heeft aan het besluit tot de beëindiging ten grondslag gelegd een wijziging in zijn beleid en regelgeving die inhoudt dat verweerder van de veronderstelling uit gaat dat een ieder binnen de gemeente Stein de beschikking heeft over een douche. Een douche wordt door verweerder beschouwd als een algemeen gebruikelijke voorziening. Omdat van die veronderstelling wordt uitgegaan, komen voorzieningen die verband houden met (het gebruik van) een bad op grond van de Wmo niet (meer) voor vergoeding in aanmerking.
13.
De rechtbank overweegt dat met het criterium algemeen gebruikelijk wordt beoogd te voorkomen dat een voorziening wordt verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van de betrokkene, aannemelijk is te achten dat deze daarover zou (hebben kunnen) beschikken als hij niet beperkt zou zijn geweest. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraken van 3 juli 2001, CRvB 00/764 WVG, .ECLI:NL:CRVB:2001:AI5993, 14 juli 2010, JWWB 2010/188. De vraag is dus of het aannemelijk is dat eiseres, ware zij niet beperkt, over de voorziening zou hebben kunnen beschikken. Daarbij is naar het oordeel van de rechtbank van cruciale betekenis of de voorziening naar geldende maatschappelijke opvattingen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als eiseres behoort.
14.
De rechtbank stelt in dat verband vast dat een badlift in het Wmo-besluit 2012 niet wordt aangemerkt als een algemeen gebruikelijke voorziening. Door verweerder is ter zitting voorts erkend dat hij een badlift niet beschouwt als een algemeen gebruikelijke voorziening.
Verweerder heeft er echter op gewezen dat zijn besluitvorming niet is gebaseerd op het algemeen gebruikelijk zijn van een badlift, maar op de veronderstelling dat een douche algemeen gebruikelijk is en aanwezig wordt geacht in iedere woning. Daarom zullen voorzieningen verbandhoudend met een bad of het gebruik daarvan niet meer worden verstrekt.
Dit standpunt kan naar het oordeel van de rechtbank, zowel in zijn algemeenheid als in de situatie van eiseres, niet worden volgehouden.
Verweerders standpunt impliceert dat niemand binnen de gemeente Stein in geen enkele situatie een voorziening kan verkrijgen op grond van de Wmo die verband houdt met het gebruik van een bad. Verweerder miskent hiermee dat op grond van artikel 4 van de Wmo een op het individu toegesneden beoordeling dient plaats te vinden. In het voorliggende geval gaat het bovendien om het beëindigen van een in het verleden verstrekte voorziening.
Verweerder is ervan op de hoogte dat in de woning van eiseres geen douche aanwezig is. Eiseres is aldus thans voor haar lichaamsreiniging afhankelijk van het bad en een functionerende badlift. Voorzover verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat eiseres het bad dan maar moet laten vervangen door een douche, heeft te gelden dat het op eigen kosten laten realiseren van een douche in een woning die niet van betrokkene is, niet kan worden beschouwd als een algemeen gebruikelijke voorziening voor die persoon. Dit kan anders liggen, indien sprake is van een algemeen gebruikelijk renovatie, waarbij de kosten van deze renovatie door de verhuurder worden voldaan. Gesteld, noch gebleken is dat daarvan in het voorliggende geval sprake is, terwijl bovendien de bereidwilligheid van de verhuurder en de termijn waarbinnen de voorziening kan worden gerealiseerd factoren zijn die in de besluitvorming meegewogen dienen te worden. Verweerders standpunt volgt evenmin uit de door verweerder verstrekte jurisprudentie onder de Wet voorzieningen gehandicapten waarnaar hij heeft verwezen (uitspraken van de CRvB van 28 mei 1999, USZ 1999/212, 28 mei 1999, AB 2000, 273 en 28 mei 1999, AB 2000, 262).
15.
Dat eiseres in het verleden heeft gekozen voor een bad in plaats van de realisatie van een douche is niet ten grondslag gelegd aan de bestreden besluitvorming. Dit kan verweerder eiseres thans ook niet meer tegenwerpen. Dit gelet op het tijdsverloop sindsdien en het gegeven dat aan eiseres in 2004 een badlift is verstrekt. Dat verweerder thans het standpunt heeft ingenomen dat hij de badlift destijds enkel heeft verstrekt omdat eiseres ook recht zou hebben op een voorziening, namelijk een douchestoeltje, indien zij de beschikking zou hebben gehad over een douche, doet daar niet aan af.
16.
Uit voorgaande overwegingen volgt dat de artikelen 17, derde lid, aanhef en onder a, van de Verordening in samenhang met artikel 2, vijfde lid, en onder “woonvoorzieningen” onder b, van het Wmo-besluit 2012 niet van toepassing zijn – een badlift is immers geen algemeen gebruikelijke voorziening. Bovendien sluit de rechtbank niet uit dat het bepaalde in de toelichting van artikel 17, derde lid, aanhef onder a van de Verordening, zoals deze is weergegeven onder 9, alsmede het bepaalde in artikel 2, vijfde lid, onder “woonvoorzieningen” onder b, van het Wmo-besluit 2012 strijdig is met de Wmo.
17.
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat het primaire besluit is gebaseerd op een onjuiste rechtsgrondslag en niet aannemelijk is dat dit gebrek kan worden geheeld, ziet de rechtbank aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen.
18.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
19.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.461,- (*1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats daarvan treedt;
  • verklaart het bezwaar gegrond;
  • herroept het primaire besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 44,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.461,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.H. Span-Henkens, rechter, in aanwezigheid van mr. B.H.M. Moonen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
24 september 2014.
w.g. B.H.M. Moonen,
griffier
w.g. M.A.H. Span-Henkens,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 24 september 2014

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.