In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 24 september 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een inwoner van Elsloo, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stein. Eiseres had een badlift in bruikleen gekregen op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), maar het college besloot deze bruikleenovereenkomst te beëindigen en de badlift aan eiseres in eigendom te geven, waarbij het college zich ontheven achtte van de verplichting tot vergoeding van onderhouds- en reparatiekosten. Eiseres ging in beroep tegen dit besluit, omdat zij van mening was dat de badlift geen algemeen gebruikelijke voorziening is en dat het college niet had voldaan aan de compensatieplicht zoals neergelegd in artikel 4 van de Wmo.
De rechtbank oordeelde dat de motivering van het college, dat voorzieningen verbandhoudend met een bad niet meer worden verstrekt omdat een douche als algemeen gebruikelijk wordt beschouwd, in strijd is met de Wmo. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van de noodzaak van voorzieningen individueel dient te geschieden en dat de badlift niet kan worden aangemerkt als een algemeen gebruikelijke voorziening. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herstelde de situatie zoals deze was voor het primaire besluit, waarbij het college werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.
De uitspraak benadrukt het belang van individuele beoordeling bij de toekenning van voorzieningen onder de Wmo en bevestigt dat de verantwoordelijkheid voor het onderhoud van verstrekte voorzieningen niet zomaar kan worden overgedragen aan de aanvrager zonder een zorgvuldige afweging van de omstandigheden.