Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.[gedaagde 1],
[gedaagde 2],
1.De procedure
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de rolbeslissing waarbij een comparitie van partijen is gelast
- het proces-verbaal van comparitie d.d. 25 april 2014
- de akte na comparitie zijdens Aachener Bank
- de antwoordakte zijdens [gedaagden]
2.De feiten
Die Bürgschaft dient zur Sicherung aller bestehenden, künftigen und bedingten Forderungen der Bank (…) gegen
HauptschuldnerHerrn und Frau [naam zoon gedaagden] und [naam echtgenote van zoon gedaagden] (…)
2.Vereinbarung der Bürgschaft
2.Vereinbarung der Verpfändung
Weiteren Vereinbarungenund die
Allgemeine Geschäftsbedingungender Bank (AGB). Die AGB können in den Geschäftsräumen der Bank eingesehen werden: auf Verlangen werden sie ausgehändigt.
3.De vordering en het geschil
2. Aan Kreissparkasse Heinsberg schriftelijk te berichten dat de spaarrekening als sub 1 bedoeld opgezegd wordt met de jegens de Kreissparkasse Heinsberg geldende opzegtermijn, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag,
1. De spaarrekening als onder primair sub 1 bedoeld opgezegd wordt met inachtneming van de geldende opzegtermijn,
2. Onherroepelijk en onvoorwaardelijk opdracht wordt gegeven om het saldo van die rekening door overboeking te betalen aan Aachener Bank,
op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag.
4.De beoordeling
€ 28.000,00. Indien [gedaagden] werkelijk in de veronderstelling verkeerden dat zij slechts zekerheid stelden voor laatstgenoemd bedrag, dan had de tekst van de pandakte aanleiding moeten geven om zich hierover nader bij de bank te informeren.. Eén en ander klemt temeer nu [gedaagden], naast de pandakte, op dezelfde datum een overeenkomst van borgtocht hebben getekend, waarmee zij zich tot een bedrag van € 100.000,00 borg hebben gesteld voor al hetgeen Aachener Bank te vorderen had en zou krijgen op [zoon en echtgenote]. Zonder nadere uitleg – die niet is gegeven – kan niet worden gevolgd waarom voor een bedrag van aldus in totaal € 135.000,00 zekerheid werd verschaft voor een schuld van niet hoger dan € 28.000,00. Dat er in het onderhavige geval sprake was van “Sittenwidrigkeit” als bedoeld in artikel 138 BGB is door [gedaagden] dan ook onvoldoende onderbouwd, zodat dit verweer niet kan slagen.
€ 1.130,00(2 ½ x € 452,00)