ECLI:NL:RBLIM:2014:8042

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 september 2014
Publicatiedatum
17 september 2014
Zaaknummer
C/03/187481 FA RK 14/232
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van verlenging contactverbod in het kader van tijdelijk huisverbod

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 4 september 2014 uitspraak gedaan in een beroep tegen de verlenging van een contactverbod dat door de burgemeester van Heerlen was opgelegd aan eiser, die eerder een tijdelijk huisverbod had gekregen. Het huisverbod was opgelegd op 15 januari 2014 na aangifte van bedreiging en mishandeling door de echtgenote van eiser. De burgemeester had het huisverbod op 23 januari 2014 verlengd, maar eiser stelde dat de verlenging van het contactverbod niet gerechtvaardigd was, nu hij na de verlenging weer toegang tot de woning had gekregen.

De rechtbank oordeelde dat het contactverbod onlosmakelijk verbonden is met het huisverbod. Aangezien de burgemeester had geconcludeerd dat er geen aanleiding meer was om eiser de toegang tot de woning te ontzeggen, was er volgens de rechtbank ook geen grondslag meer voor het verlengen van het contactverbod. De rechtbank benadrukte dat de wet geen ruimte biedt voor het verlengen van een contactverbod als er geen huisverbod meer van kracht is. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond en vernietigde het besluit van de burgemeester, waarbij de burgemeester werd veroordeeld in de proceskosten van eiser.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een duidelijke juridische basis voor het opleggen en verlengen van contactverboden in het kader van huisverboden, en bevestigt dat de bescherming van betrokkenen niet mag leiden tot onterecht verlengde beperkingen van contact.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Zaaknummer: C/03/187481 FA RK 14/232
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 september 2014 in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen: eiser,
advocaat mr. A.S.J.H. van den Bronk, kantoorhoudende te Maastricht,
tegen:
de burgemeester van de gemeente Heerlen,
verder te noemen: de burgemeester,
gemachtigde mr. J. Quaedvlieg.
In welke zaak belanghebbende is als bedoeld in artikel 8:26 Awb:
[de vrouw],
wonende op een geheim adres,
verder te noemen: de vrouw.

1.Verloop van de procedure

Bij besluit van 15 januari 2014 heeft de burgemeester aan eiser een tijdelijk huisverbod opgelegd. Bij besluit van 23 januari 2014 heeft de burgemeester het initiële huisverbod verlengd voor de duur van achttien dagen.
Eiser heeft op 5 februari 2014 beroep ingesteld tegen het besluit van 23 januari 2014.
Op 24 februari 2014 heeft de burgemeester de op het huisverbod betrekking hebbende stukken aan de rechtbank doen toekomen.
Op 25 juni 2014 is een brief, met bijlagen, van eiser ter griffie binnengekomen.
De mondelinge behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 30 juni 2014, waar eiser en mr. Van den Bronk zijn verschenen, en waarbij mr. J. Quaedvlieg namens de burgemeester is verschenen.

2.Overwegingen

2.1.
Bij besluit van 15 januari 2014 is door de burgemeester aan eiser een huisverbod opgelegd voor de periode van 15 januari 2014, 13.38 uur tot 25 januari 2014, 13.38 uur. Bij besluit van 23 januari 2014 heeft de burgemeester dit huisverbod althans, het contactverbod, verlengd voor een periode van achttien dagen, tot 12 februari 2014, 13.38 uur. Het huisverbod heeft betrekking op de woning staande en gelegen aan het [adres] te [woonplaats] (verder te noemen: de woning).
Het beroep strekt, zoals blijkt uit de daartoe aangevoerde gronden, tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van het besluit van 23 januari 2014, een en ander met veroordeling van verweerder in de kosten van deze procedure. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft eiser zijn subsidiaire verzoek ingetrokken, zodat hierop niet meer behoeft te worden beslist.
2.2.
Bij de beoordeling van de beroepsgronden stelt de rechtbank het volgende voorop. Uit het stelsel van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth) volgt dat de rechter in de eerste plaats moet beoordelen, binnen de aangevoerde beroepsgronden, of het huisverbod had mogen worden opgelegd en, in het geval het is verlengd, of het had mogen worden verlengd.
Bij die beoordeling dient een onderscheid te worden gemaakt tussen toetsing van de beleidsbeslissing van de burgemeester tot oplegging van het huisverbod en de afweging van de daarbij betrokken belangen enerzijds en de toetsing van de aan het huisverbod ten grondslag liggende feiten anderzijds. De eerste toetsing is een marginale, de tweede toets is vol.
Artikel 1 sub b van de Wth bepaalt dat onder huisverbod wordt verstaan een beschikking houdende een last tot het onmiddellijk verlaten van een bepaalde woning en een verbod tot het betreden van, zich ophouden bij of aanwezig zijn in die woning en een verbod om contact op te nemen met degenen die met de persoon tot wie de beschikking is gericht in dezelfde woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wth kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon, indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven, of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de aard van de feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven om een huisverbod op te leggen. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit tijdelijk huisverbod betrekt de burgemeester bij de afweging of een huisverbod wordt opgelegd uitsluitend de in de bijlage bij dit besluit genoemde feiten en omstandigheden.
2.3.1.
Bij de beoordeling van deze zaak gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden. De vrouw heeft op 14 januari 2014 aangifte gedaan tegen eiser ter zake bedreiging en mishandeling, hetgeen heeft geleid tot het opleggen van het initiële huisverbod op 15 januari 2014. Nu het beroep van eiser slechts is gericht tegen de verlenging van het huisverbod, komt de rechtbank niet toe aan een beantwoording van de vraag of dit huisverbod had mogen worden opgelegd, zodat de rechtbank verder niet zal ingaan op de aan het huisverbod ten grondslag liggende feiten en omstandigheden.
Blijkens het op 23 januari 2014 opgestelde “Zorgadvies ten behoeve van het verlengen / intrekken van een tijdelijk huisverbod” is de vrouw op of omstreeks 15 januari 2014 samen met de dochter die zij met eiser heeft, ondergebracht op een “veilig” en voor eiser onbekend adres. Hiernaast blijkt uit dit zorgadvies dat wordt gezocht naar een “definitieve” verblijfplaats voor de vrouw en de dochter. Voorts blijkt uit het advies dat eiser ten tijde van het opstellen van het advies nog niet had ingestemd met medewerking aan een hulpverleningstraject. Tevens is in het advies vermeld dat eiser “moeite heeft met het vinden van een goed onderkomen, mede omdat hij in het bezit is van twee grote honden.” Uiteindelijk wordt als volgt geadviseerd: “Aangezien achterblijver voorlopig op een veilig adres is ondergebracht maar er nog een definitieve plaats moet worden gezocht luidt het advies het huisverbod gedeeltelijk op te heffen voor de woning, maar het contactverbod in stand te houden. Dit om te voorkomen dat uithuisgeplaatste naar haar op zoek gaat en een contactverbod nog nodig is vanwege de tijd die het vergt een definitieve plek te vinden.”
Dit zorgadvies heeft geleid tot een eveneens op 23 januari 2014 opgesteld en aan de burgemeester uitgebracht beleidsadvies. Hierin wordt geadviseerd het contactverbod voor een periode van achttien dagen te verlengen, maar eiser toe te staan in de woning te verblijven. Daartoe wordt onder andere, evenals in het zorgadvies, overwogen dat de vrouw samen met de dochter op een veilig adres verblijft en dat van daaruit wordt gezocht naar een definitieve plaats elders. Daarnaast wordt overwogen dat het contactverbod gehandhaafd blijft om te voorkomen dat de man contact zoekt met de vrouw. Op basis van dit beleidsadvies en het daaraan ten grondslag liggende zorgadvies, heeft de burgemeester vervolgens op 23 januari 2014 besloten het huisverbod voor een periode van achttien dagen te verlengen, in die zin dat eiser mag terugkeren naar de woning, maar het contactverbod gehandhaafd blijft.
2.3.2.
Gelet hierop en gelet op de hiervoor onder 2.2 weergegeven definitie van het huisverbod, ziet de rechtbank zich allereerst voor de ambtshalve te beantwoorden vraag geplaatst of de burgemeester, die kennelijk geen aanleiding meer zag de man nog langer de toegang tot de woning te ontzeggen, tóch het verbod aan eiser om contact op te nemen met zijn vrouw en dochter kon verlengen. De rechtbank is van oordeel dat die vraag ontkennend dient te worden beantwoord. Uit de hiervoor weergegeven definitie van het huisverbod én de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel ( Tweede Kamer der Staten-Generaal, vergaderjaar 2005-2006, 30 657, Regels strekkende tot het opleggen van een tijdelijk huisverbod aan personen van wie een ernstige dreiging van huiselijk geweld uitgaat, nr. 3 ) volgt dat het huisverbod mede een contactverbod omvat. Blijkens de Memorie van Toelichting houdt dit in dat
“de uithuisgeplaatste gedurende de periode waarin het huisverbod van kracht is, geen contact mag opnemen met degenen met wie hij in huis woont.”Met andere woorden; het contactverbod is onlosmakelijk verbonden met en onderdeel van het huisverbod. De wet noch de wetsgeschiedenis biedt aanknopingspunten om in weerwil van dit uitgangpunt te kunnen of moeten veronderstellen dat een contactverbod kan worden verlengd, terwijl geen sprake (meer) is van een situatie zoals bedoeld in artikel 2 van de Wth die noopt tot verlenging van de periode waarin de uithuisgeplaatste de toegang tot de woning dient te worden ontzegd. Uit de omstandigheid dat de burgemeester heeft besloten eiser na 25 januari 2014 13.38 uur, niet langer de toegang tot woning te ontzeggen leidt de rechtbank af dat de burgemeester heeft geconcludeerd dat op dat moment geen sprake meer was van een situatie waarin de aanwezigheid van eiser
in de woningernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven, of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Bij deze stand van zaken, waarbij van een huisverbod de facto geen sprake meer is, ontbreekt binnen het huidige stelsel van de wth, de grondslag voor een afzonderlijke verlenging van het contactverbod. Dat de burgemeester door middel van de verlenging van het contactverbod wilde voorkomen dat eiser op zoek zou gaan naar de vrouw kan, wat daarvan ook zij, hieraan niet afdoen. Hetzelfde geldt voor de stelling van de burgemeester dat hij een zware verantwoordelijkheid had en heeft om de vrouw en de dochter te beschermen voor het gevaar dat zij in de aanwezigheid van eiser liepen. Overigens hadden de vrouw en de dochter de woning reeds verlaten vóórdat het besluit tot verlenging van het contactverbod is genomen, terwijl uit niets blijkt dat de vrouw voornemens was binnen de termijn van de verlenging van het contactverbod terug te keren naar de woning. Uit de gedingstukken blijkt veeleer het tegendeel, nu telkenmale is vermeld dat vanuit het tijdelijke onderkomen van de vrouw wordt gezocht naar een definitieve verblijfplaats voor de vrouw en de dochter. Blijkens artikel 1 sub b van de Wth kan een contactverbod echter alleen worden opgelegd ten aanzien van diegenen die met de persoon tot wie de beschikking is gericht in dezelfde woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven. Nu de vrouw en de dochter op 23 januari 2014 niet meer in de woning verbleven, was ook om die reden geen grondslag aanwezig voor het verlengen van het contactverbod.
2.4.
Gelet hierop zal de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit van 23 januari 2014 gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Hetgeen eiser aan zijn beroep ten grondslag heeft gelegd behoeft daarom geen bespreking meer.
2.5.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van zijn beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechter bepaalt de proceskosten, begroot op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (1 punt voor het voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, x factor 1 x waarde per punt € 487,00) op € 974,00 aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De door eiser opgegeven reiskosten komen tot een bedrag van € 15,88 (Hoensbroek- Maastricht v.v. per openbaar vervoer tweede klas) voor vergoeding in aanmerking.
Met betrekking tot de door verzoeker gevorderde vergoeding van de eigen bijdrage uit hoofde van de verleende toevoeging overweegt de rechtbank dat in de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht een limitatieve opsomming is gegeven van proceshandelingen waarvoor een forfaitaire vergoeding kan worden gegeven en dat in vergoeding van de in verband met een afgegeven toevoeging te betalen bijdrage daarbij niet is voorzien.
2.6.
Mitsdien wordt als volgt beslist.

3.Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit van de burgemeester van de gemeente Heerlen van 23 januari 2014;
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 974,00 en € 15,88 aan reiskosten en wijst de gemeente Heerlen aan als de publiekrechtelijke rechtspersoon die deze kosten aan eiser moet vergoeden en bepaalt dat, nu aan eiser een toevoeging is verleend, deze
kosten aan de rechtsbijstandverlener dienen te worden voldaan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.L.G. Geisel, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H.J. Lafghani als griffier en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2014.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.