Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.Verloop van de procedure
2.Overwegingen
“de uithuisgeplaatste gedurende de periode waarin het huisverbod van kracht is, geen contact mag opnemen met degenen met wie hij in huis woont.”Met andere woorden; het contactverbod is onlosmakelijk verbonden met en onderdeel van het huisverbod. De wet noch de wetsgeschiedenis biedt aanknopingspunten om in weerwil van dit uitgangpunt te kunnen of moeten veronderstellen dat een contactverbod kan worden verlengd, terwijl geen sprake (meer) is van een situatie zoals bedoeld in artikel 2 van de Wth die noopt tot verlenging van de periode waarin de uithuisgeplaatste de toegang tot de woning dient te worden ontzegd. Uit de omstandigheid dat de burgemeester heeft besloten eiser na 25 januari 2014 13.38 uur, niet langer de toegang tot woning te ontzeggen leidt de rechtbank af dat de burgemeester heeft geconcludeerd dat op dat moment geen sprake meer was van een situatie waarin de aanwezigheid van eiser
in de woningernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven, of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Bij deze stand van zaken, waarbij van een huisverbod de facto geen sprake meer is, ontbreekt binnen het huidige stelsel van de wth, de grondslag voor een afzonderlijke verlenging van het contactverbod. Dat de burgemeester door middel van de verlenging van het contactverbod wilde voorkomen dat eiser op zoek zou gaan naar de vrouw kan, wat daarvan ook zij, hieraan niet afdoen. Hetzelfde geldt voor de stelling van de burgemeester dat hij een zware verantwoordelijkheid had en heeft om de vrouw en de dochter te beschermen voor het gevaar dat zij in de aanwezigheid van eiser liepen. Overigens hadden de vrouw en de dochter de woning reeds verlaten vóórdat het besluit tot verlenging van het contactverbod is genomen, terwijl uit niets blijkt dat de vrouw voornemens was binnen de termijn van de verlenging van het contactverbod terug te keren naar de woning. Uit de gedingstukken blijkt veeleer het tegendeel, nu telkenmale is vermeld dat vanuit het tijdelijke onderkomen van de vrouw wordt gezocht naar een definitieve verblijfplaats voor de vrouw en de dochter. Blijkens artikel 1 sub b van de Wth kan een contactverbod echter alleen worden opgelegd ten aanzien van diegenen die met de persoon tot wie de beschikking is gericht in dezelfde woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven. Nu de vrouw en de dochter op 23 januari 2014 niet meer in de woning verbleven, was ook om die reden geen grondslag aanwezig voor het verlengen van het contactverbod.