ECLI:NL:RBLIM:2014:8041

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 september 2014
Publicatiedatum
17 september 2014
Zaaknummer
C/03/187575 / FA RK 14-261
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om verhaalsbijdrage in het kader van kinderalimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 2 september 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot vaststelling van een verhaalsbijdrage voor de kosten van bijstand die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kerkrade aan de kinderen van de man zijn verstrekt. De man, die zelf een Wwb-uitkering ontvangt, werd door het college aangesproken op zijn onderhoudsplicht jegens zijn kinderen. Het college had eerder vastgesteld dat de man een verhaalsbijdrage van € 50,00 per maand verschuldigd was, maar de man had niet aan deze betalingsverplichting voldaan. Het college besloot daarom om het verzoek in te dienen.

Tijdens de procedure heeft de rechtbank vastgesteld dat de man niet meer bevoegd was om als formele procespartij op te treden, omdat zijn goederen onder bewind waren gesteld. De bewindvoerder vertegenwoordigde de man in deze procedure. De rechtbank benadrukte dat de Wwb-uitkering van de man niet als inkomen wordt gezien in het kader van de vaststelling van kinderalimentatie, maar als een voorziening uit collectieve middelen. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat er geen plaats was voor de vaststelling van een verhaalsbijdrage, gezien de financiële situatie van de man en de reeds bestaande schulden.

De rechtbank heeft het verzoek van het college afgewezen en benadrukt dat de aanbevelingen in het Rapport Alimentatienormen niet als verplichting moeten worden opgevat voor het vaststellen van een minimumbijdrage voor onderhoudsplichtigen met een laag inkomen. De beslissing werd genomen door mr. P.H.J. Frénay en mr. F.L.G. Geisel, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Rechtbank Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Zaaknummer: C/03/187575 / FA RK 14-261
Beschikking van 2 september 2014 betreffende verhaal kosten van bijstand
in de zaak van:
HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE KERKRADE,
verzoeker, verder te noemen: het college,
zetelende te Kerkrade,
gemachtigde M.H.G.I. Lanslots-Theunissen,
tegen:
[bewindvoerder], in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over alle goederen die toebehoren en zullen toebehoren aan [verweerder],
als zodanig benoemd bij beschikking van de kantonrechter van deze rechtbank van 16 oktober 2013, en aldus rechtsgeldig vertegenwoordigende [verweerder],
verweerder, verder te noemen: de man,
wonende te Kerkrade,
advocaat: mr. B.H.M. Nijsten, kantoorhoudende te Maastricht.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Dit blijkt uit het navolgende:
- het verzoekschrift, ter griffie binnengekomen op 11 februari 2014;
- het verweerschrift, ter griffie binnengekomen op 7 april 2014;
- de brief van het college, ter griffie binnengekomen op 23 mei 2014;
- de brief van de man, met bijlagen, ter griffie binnengekomen op 19 juni 2014.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 juli 2014.
1.3.
Op 7 augustus 2014 is een brief van de bewindvoerder van de man ter griffie
binnengekomen.
1.4.
Op 13 augustus 2014 is een brief van het college ter griffie binnengekomen.

2.De feiten

2.1.
De man heeft een relatie gehad met mevrouw [de vrouw] (hierna: de vrouw). Uit die inmiddels beëindigde relatie zijn geboren [minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] en [minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 2].
Het college verstrekt met ingang van 3 januari 2012 een bijstandsuitkering aan de vrouw naar de norm voor een alleenstaande ouder.
Bij beschikking van 9 september 2013, heeft het college de man medegedeeld dat de kosten van de ten behoeve van de kinderen verstrekte bijstand, gelet op de onderhoudsplicht van de man jegens hen, op hem worden verhaald. Het college heeft de door de man met ingang van 9 september 2013 verschuldigde verhaalsbijdrage becijferd op een bedrag van € 50,00 per maand. De man heeft niet aan zijn betalingsverplichting voldaan. Op 29 januari 2014 heeft het college daarom besloten over te gaan tot verhaal in rechte. Op 11 februari 2014 is het onderhavige verzoek ingediend.

3.Het verzoek en verweer

3.1.
Het college verzoekt, op de daartoe in het verzoekschrift geformuleerde gronden, welke de rechtbank hier als herhaald en ingelast beschouwt de door de man, vanwege de ten behoeve de minderjarige kinderen verstrekte bijstand, verschuldigde verhaalsbijdrage met ingang van 9 september 2013 vast te stellen op een bedrag van € 50,00 per maand.
3.2.
De man heeft op de door hem daartoe in zijn verweerschrift geformuleerde gronden, welke de rechtbank hier eveneens als herhaald en ingelast beschouwt, verweer gevoerd tegen toewijzing van het verzoek.
3.3.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben partijen hun standpunten over en weer nog toegelicht.

4.De beoordeling

4.1.
Blijkens de door de man bij zijn verweerschrift in het geding gebrachte beschikking van de rechtbank Limburg van 16 oktober 2013, zijn de goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan de man met ingang van 1 november 2013 onder bewind gesteld. Gelet op het feit dat de bewindvoerder ingevolge artikel 1:441 van het Burgerlijk Wetboek de man in en buiten rechte vertegenwoordigt, is hij met ingang van de datum waarop de goederen die aan hem toebehoren of zullen toebehoren onder bewind zijn gesteld, niet meer bevoegd om als formele procespartij op te treden. Immers, uit de strekking van de onderbewindstelling vloeit voort dat de bewindvoerder degene is die dient af te wegen en te beslissen of en zo ja op welke wijze de vermogensrechtelijke belangen het best gediend worden. Dit brengt met zich dat de bewindvoerder formeel als procespartij in de procedure dient te worden betrokken. Daarom heeft de rechtbank de man in de gelegenheid gesteld schriftelijk het standpunt van de bewindvoerder met betrekking tot het onderhavige verzoek in het geding te brengen. Het college is in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
4.2.
De rechtbank stelt bij de beoordeling van het verzoek voorop dat de man zelf een Wwb-uitkering ontvangt naar de norm voor een alleenstaande. Een dergelijke uitkering wordt in het kader van de vaststelling van kinderalimentatie niet als inkomen gezien, maar als een voorziening uit collectieve middelen om een bestaansminimum te garanderen. Dit betekent dat reeds om die reden, nog los van het feit dat beslag is gelegd op de uitkering van de man en van hetgeen door de man is gesteld met betrekking tot zijn lasten, waaronder een bedrag van € 14.000 aan schulden die dienen te worden afgelost, geen plaats is voor vaststelling van een verhaalsbijdrage. De rechtbank komt dan ook niet meer toe aan een beoordeling van hetgeen door partijen over en weer is gesteld met betrekking tot de noodzaak van de het telefoonabonnement van de man. Wel hecht de rechtbank, gelet op het door het college ter zake ingenomen standpunt, eraan te benadrukken dat de in het Rapport Alimentatienormen opgenomen aanbevelingen voor de vaststelling van kinderalimentatie niet mogen worden opgevat als een verplichting om te allen tijde een minimumbijdrage van € 25,00 per maand voor één kind of € 50,00 per maand voor twee of meer kinderen vast te stellen voor onderhoudsplichtigen met een netto besteedbaar inkomen van € 1.250,00 per maand of minder.
Gelet op het voorgaande zal het verzoek worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, rechter, en in het openbaar uitgesproken door mr. F.L.G. Geisel, rechter, op 2 september 2014 in tegenwoordigheid van mr. N.H.J. Lafghani, griffier.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.