Op 16 september 2014 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting in een woning door middel van een vuurwerkbom. De zaak was eerder door de politierechter naar de meervoudige kamer verwezen. De verdachte had op 31 december 2012 in de nabijheid van de woning twee jerrycans gevuld met benzine aan een vuurpijl vastgebonden en deze aangestoken. Hierdoor ontstond er een explosie en kwam een jerrycan in de woning terecht, wat leidde tot brand en schade. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van opzettelijke brandstichting, maar de verdediging stelde dat er geen opzet was en dat het een ongelukkige samenloop van omstandigheden betrof.
De rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte opzettelijk brand had gesticht. De rechtbank concludeerde dat de verdachte weliswaar gevaarzettend had gehandeld, maar dat zijn opzet niet gericht was op brandstichting in de woning. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde, maar achtte het subsidiair ten laste gelegde bewezen: de verdachte had aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam gehandeld. De rechtbank legde een taakstraf op van 120 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 60 dagen bij niet-naleving. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd was.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken. De rechtbank heeft de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht toegepast en de omstandigheden van de zaak in overweging genomen bij het bepalen van de straf.