ECLI:NL:RBLIM:2014:7965

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 september 2014
Publicatiedatum
15 september 2014
Zaaknummer
3275179 Cv EXPL 14-8351
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over loonvordering en ontslag op staande voet

In deze zaak, die op 15 september 2014 door de Rechtbank Limburg is behandeld, vorderde eiser, werkzaam als barman, betaling van achterstallig loon en verstrekking van loonspecificaties van zijn werkgever, gedaagde. Eiser was sinds november 2012 arbeidsongeschikt en had per 16 april 2014 de loonbetaling opgeschort gekregen. Op 26 juni 2014 volgde het ontslag op staande voet door gedaagde, wat eiser betwistte. De procedure omvatte een kort geding waarin de kantonrechter moest beoordelen of de vordering van eiser voldoende spoedeisend was en of het ontslag op staande voet rechtsgeldig was.

De kantonrechter oordeelde dat de vordering van eiser tot betaling van achterstallig loon niet kon worden toegewezen. Gedaagde had het loon op juiste gronden opgeschort, omdat eiser zich niet hield aan de controlevoorschriften van de werkgever. Eiser had herhaaldelijk zonder bericht niet op het spreekuur van de bedrijfsarts verschenen, ondanks waarschuwingen. De kantonrechter concludeerde dat gedaagde het loon mocht opschorten en dat het ontslag op staande voet waarschijnlijk stand zou houden in een eventuele bodemprocedure.

Daarom werden de vorderingen van eiser afgewezen, inclusief de nevenvorderingen zoals wettelijke verhoging en rente. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde waren begroot op € 50,00 aan verletkosten. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door de kantonrechter.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: 3275179 CV EXPL 14-8351
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 15 september 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende [adres 1]
,
eisende partij,
gemachtigde mr. R.H.I. Degens,
tegen
[gedaagde],handelend onder de naam
[naam],
gevestigd [adres 2]
,
gedaagde partij,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de akte houdende wijziging van eis
  • de pleitaantekeningen van [gedaagde]
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 28 augustus 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eiser] is sedert 20 november 2011 krachtens een mondelinge arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bij [gedaagde] in dienst, voor 24 uur per week, in de functie van barman.
2.2.
[eiser] is sinds november 2012 arbeidsongeschikt.
2.3.
Per 16 april 2014 heeft [gedaagde] de loonbetaling opgeschort.
2.4.
Bij brief van 26 juni 2014 heeft [gedaagde] [eiser] op staande voet ontslagen.
2.5.
Bij brief van 1 juli 2014 heeft de advocaat van [eiser] aan [gedaagde] onder meer meegedeeld:
(…)“Kortom, er is geen sprake van dringende redenen en de rechtsgevolgen zijn dan ook dat zowel de arbeidsovereenkomst als de loon doorbetalingsverplichting blijven voortbestaan. U dient onverkort het loon door te betalen. (…)”
2.6.
[eiser] vordert, mede tegen de achtergrond van de hiervoor weergegeven feiten, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad veroordeling van [gedaagde]
primair:
- tot betaling van een bedrag van € 8.783,12 aan achterstallig loon en wettelijke verhoging, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding,
- tot het verstrekken van de loonspecificaties over de periode april 2014 tot en met juli 2014, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft,
subsidiair:
- tot betaling van een bedrag van € 6.802,32 aan achterstallig loon en wettelijke verhoging tot de datum van het einde van de arbeidsovereenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente,
- tot het verstrekken van de loonspecificaties over de periode april 2014 tot en met juni 2014, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft,
zowel primair als subsidiair:
- in de proceskosten.
2.7.
[gedaagde] voert verweer.
2.8.
Op de stellingen van partijen zal hierna - voor zover relevant - worden ingegaan.

3.De beoordeling

Spoedeisend belang

3.1.
Voorop gesteld moet worden dat de vordering, die strekt tot betaling van achterstallig loon, naar haar aard voldoende spoedeisend is. Voorts heeft [gedaagde] ook niet bestreden dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering.
Loonvordering
3.2.
Beoordeeld moet worden of de vordering van [eiser] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat gerechtvaardigd is daarop door het geven van een voorlopige voorziening vooruit te lopen. Daarbij dient de kantonrechter uit te gaan van de voorshands vaststaande feiten met de beperkte toetsing daarvan (zonder formele bewijslevering) die in deze procedure in beginsel slechts mogelijk is.
3.3.
Vraag in dit geschil is of [gedaagde] op terechte gronden het loon van [eiser] vanaf 16 april 2014 tot 26 juni 2014 (de dag van het ontslag op staande voet) heeft opgeschort en vervolgens op terechte gronden is overgegaan tot het ontslag op staande voet met ingang van 26 juni 2014.
3.4.
Bij de beantwoording van deze vraag geldt als uitgangspunt dat de werkgever met inachtneming van het bepaalde in artikel 7:629 lid 6 BW bevoegd is de betaling van het loon van de werknemer op te schorten voor de tijd gedurende welke de werknemer zich niet houdt aan de door de werkgever schriftelijk gegeven redelijke voorschriften omtrent het verstrekken van inlichtingen die de werkgever behoeft om het recht op loon vast te stellen. Voorts geldt op grond van het bepaalde in artikel 7:629 lid 7 BW in dit verband dat de werkgever geen beroep meer kan doen op enige grond het loon geheel of gedeeltelijk niet te betalen of de betaling daarvan op te schorten, indien hij de werknemer daarvan geen kennis heeft gegeven onverwijld nadat bij hem het vermoeden van het bestaan daarvan is gerezen.
De Hoge Raad heeft in het arrest Vixia/Gerrits (HR 8 oktober 2004, JAR 2004/259) geoordeeld dat de enkele weigering van de werknemer om deze controlevoorschriften na te leven in beginsel geen dringende reden oplevert in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW, doch dat daarvan bij aanwezigheid van bijkomende omstandigheden wel sprake kan zijn.
Loon over de periode 16 april 2014 - 26 juni 2014 (datum ontslag op staande voet)
3.5.
[gedaagde] heeft ter zitting gesteld dat en onder verwijzing naar concrete data vermeld wanneer [eiser] in de periode van februari 2013 tot juni 2014 herhaaldelijk zonder bericht niet op het spreekuur van de bedrijfsarts is verschenen. De advocaat van [eiser] heeft deze uitvoerige stellingen niet althans onvoldoende gemotiveerd betwist. Uit het niet verschijnen van [eiser] ter zitting maakt de kantonrechter de gevolgtrekking dat hetgeen ter zitting door [gedaagde] is meegedeeld over het herhaaldelijk zonder bericht niet verschijnen op het spreekuur van de bedrijfsarts van de zijde van [eiser] niet voldoende is betwist. De enkele stelling van [eiser] bij dagvaarding dat hij slechts op enkele afspraken van de bedrijfsarts niet is verschenen vanwege een gelijktijdige afspraak bij de internist en dat hij zich daarvoor heeft afgemeld, kan bij gebreke van een nadere onderbouwing en toelichting en in het licht bezien van het door [gedaagde] ter zitting gevoerde verweer geen stand houden.
3.6.
Het vorenstaande brengt met zich dat derhalve voldoende aannemelijk is dat [eiser] de controlevoorschriften heeft geschonden. Voorts staat vast dat sprake is van redelijke controlevoorschriften. Gesteld noch gebleken is immers dat het naleven van de controlevoorschriften, te weten (de frequentie van) het bezoeken van het spreekuur van de bedrijfsarts, in het onderhavige geval van [eiser] niet gevergd kon worden, althans voor [eiser] te belastend zou zijn.
3.7.
De kantonrechter acht het op grond van het vorenstaande waarschijnlijk dat de rechter in een eventuele bodemprocedure tot het oordeel zal komen dat [gedaagde] onder deze omstandigheden - het ondanks waarschuwing herhaaldelijk geen gehoor geven aan oproepen om bij de bedrijfsarts te verschijnen - het loon van [eiser] mocht opschorten. Voorts is gebleken dat [gedaagde] [eiser] conform het bepaalde in artikel 7:629 lid 7 BW in kennis heeft gesteld van (de grond van) het opschorten van de loonbetaling. Dit brengt met zich dat [eiser] geen aanspraak kan maken op betaling van het achterstallig loon over de periode 16 april 2014 tot 26 juni 2014, zodat dit deel van de vordering zal worden afgewezen.
Loon over de periode vanaf 26 juni 2014
3.8.
Uitgangspunt voor toewijzing van dit deel van de vordering is dat voldoende aannemelijk moet zijn dat het ontslag op staande voet in een te voeren bodemprocedure geen stand zal houden, waarbij op [gedaagde] de last rust om aannemelijk te maken dat het ontslag op staande voet wel stand zal houden.
3.9.
Voordat de kantonrechter toekomt aan de beoordeling van de aan het ontslag gelegde dringende reden dient eerst vastgesteld te worden of [eiser] de nietigheid van het ontslag op staande voet heeft ingeroepen. Aan een dergelijke verklaring van de werknemer worden geen vormvereisten en evenmin strenge inhoudelijke eisen gesteld. Voldoende is dat de werkgever de desbetreffende door of namens de werknemer gedane uitlatingen redelijkerwijs heeft moeten opvatten als een beroep op de vernietigingsgrond.
3.10.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] uit de brief van 1 juli 2014, meer in het bijzonder de hiervoor onder 2.5. weergegeven uitlatingen daarin, redelijkerwijs kon opmaken dat [eiser] het met het ontslag niet eens was en zich op de vernietigbaarheid van het ontslag op staande voet beriep. Uit de brief van [gedaagde] van 7 juli 2014, als reactie op de brief van 1 juli 2014, blijkt dat [gedaagde] dit ook als zodanig heeft opgevat.
3.11.
Nu [eiser] tijdig, binnen zes maanden na het ontslag op staande voet, de nietigheid ervan heeft ingeroepen, komt de kantonrechter toe aan de vraag of het ontslag op staande voet in rechte stand zal houden.
3.12.
Voor de beoordeling van de rechtsgeldigheid van het ontslag is de kantonrechter gebonden aan hetgeen de werkgever aan het ontslag ten grondslag heeft gelegd. Ook eerdere gedragingen/feiten kunnen meewegen bij de beoordeling of zich een dringende reden voordoet, mits de werknemer bij de ontslagaanzegging heeft kunnen of moeten begrijpen dat die eerdere - niet met zoveel woorden aangeduide - gedragingen meewegen.
3.13.
De ontslagbrief van 26 juni 2014 vermeldt als reden het niet meewerken aan de re-integratie en het niet verschijnen op het spreekuur van de arboarts, ondanks herhaalde waarschuwing daartoe.
3.14.
Uitgaande van hetgeen hiervoor onder 3.4. is overwogen moet worden beoordeeld of in dit geval het niet-naleven van de controlevoorschriften door [eiser] in een bodemzaak een dringende reden in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW zal opleveren. Voor het niet-naleven van die voorschriften is in beginsel opschorting van het loon de aangewezen sanctie. Echter de Hoge Raad heeft ook bepaald dat dit niet uitsluit dat de niet-naleving van de bedoelde voorschriften gepaard gaat met andere feiten en omstandigheden die, in onderlinge samenhang, wél het oordeel wettigen dat een zodanige dringende reden aanwezig is. Naar het oordeel van de kantonrechter is in het onderhavige geval sprake van dergelijke bijkomende omstandigheden.
3.15.
[eiser] is stelselmatig zonder bericht niet op het spreekuur van de bedrijfsarts verschenen. De werknemer is daarbij herhaalde malen gewaarschuwd dat hij zich aan de regels diende te houden en hij is gewezen op de gevolgen (loonopschorting en eventueel ontslag) wanneer hij dat niet zou doen. De waarschuwingen, de mededelingen dat bij niet naleving van de voorschriften opschorting van het loon zal plaatsvinden, het daadwerkelijk overgaan tot het opschorten van het loon alsmede het dreigen met ontslag hebben allen niet het gewenste effect gehad. [eiser] zag daarin geen enkele prikkel om op het spreekuur van de bedrijfsarts te verschijnen. Daarnaast is [eiser] ook enkele malen niet bereikbaar geweest voor zijn werkgever. Dat [eiser] ten gevolge van de loonopschorting zijn telefoon- en internetabonnement heeft moeten opzeggen en aldus van anderen afhankelijk was voor het telefonisch en per e-mail bereikbaar zijn voor zijn werkgever zijn omstandigheden die voor zijn rekening en risico komen en [gedaagde] niet regarderen. Dit geldt mutatis mutandis ook voor het te laat onder ogen krijgen van de post (met daarin de aankondiging van een huisbezoek) omdat [eiser] bij zijn ouders logeerde.
3.16.
Ook voor [eiser] moet het duidelijk zijn geweest dat al deze omstandigheden
- het stelselmatig niet verschijnen op het spreekuur van de bedrijfsarts en het herhaaldelijk onbereikbaar zijn voor zijn werkgever, nadat eerdere loonsancties en uitdrukkelijke waarschuwingen van [gedaagde] geen effect hebben gehad -, een dringende reden opleveren die het gegeven ontslag op staande voet rechtvaardigt.
3.17.
Nu voldoende aannemelijk is dat het ontslag op staande voet in een eventuele nog te voeren bodemprocedure stand zal houden, heeft [eiser] evenmin aanspraak op betaling van het (achterstallig) loon vanaf 26 juni 2014. Dit deel van de vordering zal eveneens worden afgewezen.
Wettelijke verhoging, wettelijke rente en verstrekken loonspecificaties
3.18.
Nu de hoofdvordering van [eiser] wordt afgewezen, zullen de daarmee verband houdende nevenvorderingen, de wettelijke verhoging, de wettelijke rente en het verstrekken van loonspecificaties, eveneens worden afgewezen.
Proceskosten
3.19.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 50,00 aan verletkosten.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Beurskens en in het openbaar uitgesproken.
Type: CJ