3.3Het oordeel van de rechtbankFeiten 1 en 2
Het bewijs
Op zaterdag 2 november 2013 deed [naam benadeelde partij 1] (hierna: aangever) aangifte terzake van (zware) mishandeling dan wel openlijke geweldpleging en bedreiging.[naam benadeelde partij 1], politieagent van beroep, was op 1 november 2013, omstreeks 13:30 uur, zijn hond aan het uitlaten op/aan het Moletteplein te Maastricht. Om de bal van de hond weg te kunnen gooien, had aangever een plastic werpstok bij zich. Terwijl aangever doende was met het uitlaten van zijn hond, hoorde hij dat een scooter met twee opzittenden hem van links naderde. Toen de scooter aangever passeerde hoorde hij dat één van de opzittenden zei: ‘Die wout neemt jouw kenteken’. Vervolgens zag hij dat de snelheid van de scooter verminderde, dat de bestuurder de scooter keerde en dat de scooter wederom in zijn richting kwam gereden.Nog voordat de scooter voor aangever tot stilstand was gekomen, sprong de passagier van de scooter. Al schreeuwend en zwaaiend met zijn armen liep de passagier naar aangever. Aangever zag dat de passagier hem met één van zijn handen met kracht achteruit duwde. De bestuurder van de scooter had de scooter inmiddels op de standaard gezet.Vervolgens zag aangever dat de passagier een voorwerp, qua kleur en afmeting gelijkend op een busje pepperspray, uit de linkerbinnenzak van zijn jas pakte. De passagier richtte de spuitbus op het gezicht van aangever, waarna aangever een spuitend geluid hoorde en een prikkelende lucht in zijn neus rook. Doordat aangever een ontwijkende beweging maakte, kwam de vloeistof alleen op zijn rechterarm/borstkas terecht. Teneinde zich te verdedigen sloeg aangever de passagier met de plastic werpstok vol in het gezicht, waardoor het gezicht van de passagier begon op te zwellen. De passagier riep daarop tegen aangever: ‘Nou ga ik je kapot maken’. Aangever zag dat de passagier daarna een ijzeren ketting van ongeveer een meter lang, afkomstig uit de buddyseat van de scooter, om zijn rechterhand/polsgewricht wikkelde.Met de ijzeren ketting maakte de passagier vervolgens zwaaibewegingen in de richting van aangever. De passagier slaagde er niet in om aangever te raken. Aangever deinsde achteruit en probeerde een veilige afstand te creëren tussen hem en de passagier door middel van de plastic werpstok. Toen aangever ter hoogte van de kruising Speciedonk/Pergamijndonk te Maastricht was, draaide hij zich om en rende hij in de richting van zijn woning, gelegen aan de Pergamijndonk 208 te Maastricht. Ondertussen zag hij dat de bestuurder van de scooter naar de scooter liep. De passagier zette te voet de achtervolging in op aangever en probeerde hem met de ijzeren ketting te raken. Op het moment dat aangever ter hoogte van perceel Pergamijndonk 202/204 was, zag hij dat hij door de bestuurder van de scooter werd ingehaald. De bestuurder parkeerde de scooter op het trottoir ter hoogte van de oprit van de woning van aangever.
Aangever bleef doorrennen totdat hij op zijn eigen oprit stond. Inmiddels was ook de passagier aangekomen bij de oprit van aangever. De passagier schreeuwde aldaar tegen aangever: ‘Ik maak jou kapot en/of ik sla jou kapot’. Voorts probeerde de passagier opnieuw om aangever met de ijzeren ketting te raken. Uiteindelijk slaagde aangever erin om zijn woning in te vluchten.
Getuige [naam getuige 3], die op 1 november 2013, omstreeks 13:30 uur met zijn personenauto over de Pergamijndonk te Maastricht reed, nam waar dat er een scooter op het trottoir voor de oprit van een woning stond.[naam getuige 3] wist dat in deze woning een politieman woonde. Hij zag dat een voor hem onbekende man bij de voordeur van de woning stond en dat een andere voor hem onbekende man op de scooter bleef zitten, althans vlakbij de scooter bleef staan. De man bij de scooter riep op enig moment naar de andere man: ‘Kom, kom, we gaan weg’.Vervolgens rende de man die bij de voordeur stond terug naar de scooter en reden beide mannen gezamenlijk weg in de richting van de Papyrussingel.
De getuigen [naam getuige 4], [naam getuige 5] en [naam getuige 6] bevonden zich op 1 november 2013, omstreeks 13:30 uur, nabij de plaats van het voorval en zij hoorden allen dat er (hard) werd geschreeuwd.
Getuige [naam getuige 2], de ex-partner van medeverdachte, bevond zich op een vrijdag in de periode tussen 2 oktober 2013 en 5 november 2013 in de woning van de moeder van verdachte en medeverdachte. In de woning waren ook verdachte en medeverdachte aanwezig. Medeverdachte vertelde toen tegen [naam getuige 2] dat hij die dag ruzie had gehad met een man met een hond in Maastricht. Verder zei medeverdachte tegen [naam getuige 2] dat de man verdachte had geslagen met een stok waar je een balletje mee kon gooien. Vervolgens waren verdachte en medeverdachte op een scooter weggereden. [naam getuige 2] zag op de avond van het incident dat verdachte een blauw oog had.
Getuige [naam getuige 1], de moeder van verdachte zijn broer [broer verdachte], de medeverdachte in deze zaak, heeft verklaard dat verdachte en medeverdachte op 1 november 2013 haar woning binnenkwamen en dat verdachte direct begon te vertellen over een man met een hond. Verdachte vertelde tegen [naam getuige 1] dat hij en medeverdachte met een scooter bij een hondenlosloopgebied in Maastricht reden en dat een man met een hond constant naar het kenteken van de scooter keek. Verdachte dacht dat deze man een politieman was. Hij ging vervolgens verhaal halen bij de man en kreeg van de man direct een klap. Daarna rende de man weg en liet hij zijn hond achter bij het hondenlosloopgebied. [naam getuige 1] nam waar dat het oog van verdachte gezwollen was en ietwat blauw van kleur.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van de feiten 1 en 2
De rechtbank overweegt dat de getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] ieder afzonderlijk een gedetailleerde, daderkennis bevattende verklaring hebben afgelegd. Deze verklaringen stemmen onderling overeen en stroken bovendien met de verklaring van aangever, bijvoorbeeld ten aanzien van de aanleiding van het incident alsmede ten aanzien van het letsel dat verdachte aan de slag met de plastic werpstok heeft overgehouden. Naar het oordeel van de rechtbank vindt de aangifte derhalve in voldoende mate steun in de verklaringen van de getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2]. De rechtbank concludeert dat verdachte en medeverdachte de personen zijn, in de hoedanigheid van passagier respectievelijk bestuurder van de scooter, die aangever op 1 november 2013 hebben belaagd.
Specifieke bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling (primair tenlastegelegde) dan wel een openlijke geweldpleging (subsidiair tenlastegelegde) dan wel het medeplegen van een mishandeling (meer subsidiair tenlastegelegde).
De rechtbank is van oordeel dat de onder het primair tenlastegelegde genoemde geweldshandelingen in de gegeven omstandigheden noch op zichzelf noch in onderlinge samenhang bezien de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel van aangever kunnen opleveren. Dientengevolge zal de rechtbank verdachte van het primair tenlastegelegde vrijspreken.
Uit de inhoud van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen volgt dat verdachte aangever heeft geduwd, hem met een bijtende/brandende vloeistof heeft bespoten en zwaaiende bewegingen met een ijzeren ketting in zijn richting heeft gemaakt. Voor een bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde, het openlijk in vereniging plegen van geweld tegen aangever, is echter evenzeer vereist dat medeverdachte een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld. De rechtbank is van oordeel dat aan deze voorwaarde is voldaan. Hoewel verdachte degene is geweest die fysieke kracht jegens aangever heeft aangewend, heeft medeverdachte een essentiële en onmisbare rol gespeeld bij de totstandkoming van de geweldshandelingen. Medeverdachte heeft namelijk als bestuurder de scooter gekeerd, is daarna in de richting van aangever gereden en heeft de snelheid van de scooter verminderd, opdat voor verdachte de gelegenheid bestond om van de scooter af te springen en aangever te attaqueren. Toen aangever op de kruising van de Pergamijndonk/Speciedonk dreigde te ontkomen, is medeverdachte op de scooter gestapt, heeft hij aangever met de scooter ingehaald en heeft hij de scooter, zo blijkt uit de verklaring van aangever en de verklaring van getuige [naam getuige 3], geparkeerd op het trottoir ter hoogte van de oprit van de woning van aangever. Door aldus te handelen heeft medeverdachte actief bijgedragen aan het insluiten van aangever op de oprit van zijn woning. Op de oprit kwam het vervolgens opnieuw tot een confrontatie tussen verdachte en aangever. Het vooroverwogene wettigt naar het oordeel van de rechtbank de gevolgtrekking dat medeverdachte een significante en wezenlijke bijdrage aan het door de verdachte gepleegde geweld heeft geleverd.
Op grond van de verklaring van [naam benadeelde partij 1] en de verklaringen van de getuigen [naam getuige 3], [naam getuige 2] en [naam getuige 1], in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam benadeelde partij 1].
De rechtbank acht, bij gebrek aan wettig bewijs, niet wettig en overtuigend bewezen dat het gepleegde geweld enig lichamelijk letsel voor aangever ten gevolge heeft gehad, zodat de rechtbank verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreekt.
Specifieke bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 2
Gelet op de hiervoor beschreven omstandigheden - het gewelddadige optreden van verdachte - acht de rechtbank de verklaringen van deze getuigen dat deze gewelddadigheden gepaard gingen met dreigend geschreeuw voldoende steunbewijs voor de verklaring van aangever om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Op grond van de verklaring van [naam benadeelde partij 1] en de verklaringen van de getuigen [naam getuige 3], [naam getuige 2], [naam getuige 1], [naam getuige 4], [naam getuige 5] en [naam getuige 6], in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever met de dood heeft bedreigd.
Bespreking van de verweren van de raadsman
Hoewel uit de hiervoor weergegeven bespreking van het bewijs al blijkt dat de rechtbank de verweren van de raadsman verwerpt, zal zij hierna aangeven om welke redenen zij dat doet.
De raadsman heeft betoogd dat de verklaringen van de getuige [naam getuige 2] als onbetrouwbaar dienen te worden aangemerkt en derhalve van het bewijs moeten worden uitgesloten. De rechtbank overweegt dat het feit dat de getuige [naam getuige 2], klaarblijkelijk in strijd met de waarheid, bij de rechter-commissaris heeft verklaard geen drugs te gebruiken en na het verbreken van de relatie met verdachte geen affectieve relatie meer te hebben gehad, nog niet maakt dat haar verklaringen ten aanzien van het tenlastegelegde als onbetrouwbaar dienen te worden bestempeld. De verklaring van getuige [naam getuige 2], afgelegd bij de politie, kan voor het bewijs worden gebezigd.
Bij deze stand van zaken kan de verklaring van getuige [naam getuige 1], hoewel de verdediging haar bij de rechter-commissaris niet heeft kunnen ondervragen, eveneens voor het bewijs worden gebruikt, nu de betrokkenheid van verdachte in voldoende mate steun vindt in de verklaring van getuige [naam getuige 2] en dit steunbewijs betrekking heeft op die onderdelen uit haar verklaring die door verdachte zijn betwist. Het door de raadsman gedane beroep op de uitspraak van het EHRM in de zaak van [V.] tegen Nederland slaagt derhalve niet.
Feit 3
Uit het dossier blijkt niet wie van de verdachten de ruit heeft ingegooid. Dit hoeft geen beletsel voor een bewezenverklaring te zijn, maar noodzakelijk is dan wel dat blijkt van een gezamenlijk opzet om de ruit in te gooien. De rechtbank heeft een dergelijke opzet voor wat betreft het onder 1 subsidiair tenlastegelegde aanwezig geacht omdat de bestuurder van de bromfiets [naam benadeelde partij 1] mede heeft ingesloten. Hieruit blijkt volgens de rechtbank dat er een gezamenlijk opzet bestond om [naam benadeelde partij 1] iets te willen aandoen. De rechtbank kan op grond van het dossier niet vaststellen of beide verdachten de ruit wilden ingooien. Medeplegen van vernieling kan derhalve niet worden bewezen. Nu bovendien op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld wie van de verdachten een steen door de ruit heeft gegooid, valt evenmin te bewijzen dat één van de verdachten zich alleen aan het plegen van dit strafbare feit heeft schuldig gemaakt. Bijgevolg spreekt de rechtbank verdachte vrij van het tenlastegelegde.