ECLI:NL:RBLIM:2014:7804

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 september 2014
Publicatiedatum
10 september 2014
Zaaknummer
C/03/195811 / KG ZA 14-499
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een ontruimingsvonnis in kort geding

Op 10 september 2014 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht een vonnis gewezen in een kort geding tussen [eiser] en Woningstichting De Voorzorg. [eiser] huurt een woning van De Voorzorg en was eerder veroordeeld om deze woning te ontruimen op basis van een vonnis van 20 augustus 2014. In dit kort geding vorderde [eiser] schorsing van de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis, met als argument dat hij in een noodtoestand zou komen te verkeren door de ontruiming, mede vanwege zijn psychische klachten en de gevolgen voor zijn omgang met zijn zoontje.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de door [eiser] aangevoerde feiten, zoals zijn echtscheiding en psychische klachten, niet nieuw zijn en reeds in de eerdere procedure aan de orde hadden kunnen komen. De rechter oordeelde dat er geen sprake was van misbruik van de executiebevoegdheid door De Voorzorg, aangezien [eiser] niet had aangetoond dat de ontruiming zou leiden tot een noodtoestand. Bovendien was er onvoldoende bewijs dat De Voorzorg geen rechtens te respecteren belang had bij de ontruiming.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de vordering van [eiser] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van De Voorzorg zijn begroot op € 1.424,00. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat De Voorzorg het vonnis kan uitvoeren, ook al is er mogelijk hoger beroep ingesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/195811 / KG ZA 14-499
Vonnis in kort geding van 10 september 2014
in de zaak van
[eiser],
wonend [adres],
[woonplaats],
gemachtigde mr. R.J. van der Heijden
de stichting
WONINGSTICHTING DE VOORZORG,
gevestigd en kantoorhoudend te [woonplaats],
gemachtigde mr. R.Ph.E.M. Cratsborn.
Partijen zullen hierna [eiser] en De Voorzorg genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de door De Voorzorg overgelegde producties
  • de op 8 september 2014 gehouden mondelinge behandeling, waarbij [eiser] niet in persoon is verschenen
  • de bij die gelegenheid door mr. Cratsborn overgelegde pleitnota.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] huurt van De Voorzorg de woning aan het adres [adres] te [woonplaats].
2.2.
Bij vonnis van 20 augustus 2014 (zaaknummer 3255712 CV EXPL 14-8076) van de Rechtbank Limburg (locatie Maastricht) heeft de kantonrechter de huurovereenkomst ontbonden en [eiser] veroordeeld om het gehuurde binnen twee weken na betekening van het vonnis te ontruimen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.3.
De Voorzorg heeft het vonnis op 25 augustus 2014 aan [eiser] betekend. Zij heeft de ontruiming van de woning aangezegd tegen 11 september 2014 om 11.30 uur.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert thans de tenuitvoerlegging van voornoemd vonnis te schorsen tot
1 februari 2015.
3.2.
Ter onderbouwing van de vordering voert [eiser] aan dat de huurachterstand is ontstaan in een periode dat hij moeite had om voor zichzelf te zorgen en prioriteiten te stellen. Hij stelt in dat verband dat hij psychische klachten ondervindt en dat die klachten zijn verergerd door zijn echtscheiding. [eiser] stelt dat er sinds kort rond hem een netwerk aan hulpverlening is opgestart. Onderdeel van die hulpverlening is, dat er financiële hulp zal worden geboden waardoor de huur automatisch zal worden betaald. Verder zal door een nog te benoemen bewindvoerder een regeling getroffen worden voor betaling van de huidige huurachterstand. Hij wijst er voorts op dat, in het geval de ontruiming van de woning door zal gaan, dit consequenties zal hebben voor zijn uitkering. Verder zal hij hierdoor zijn zoontje [naam zoon], geboren op [geboortedatum], geen slaapplek meer kunnen bieden en niet meer kunnen ontvangen in het kader van een omgangsregeling. [eiser] voert verder aan dat hij weinig sociale contacten heeft waardoor hij nergens, zelfs niet tijdelijk, kan logeren. Omdat hij dreigt dakloos te worden stelt hij een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening te hebben.
3.3.
De Voorzorg heeft verweer gevoerd dat strekt tot afwijzing van de vordering van [eiser].
3.4.
Op de stellingen van partijen zal zo nodig hierna worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang van de vordering vloeit voort uit de aard van de vordering.
4.2.
In een executiegeschil kan schorsing van de tenuitvoerlegging van het betreffende vonnis slechts worden bevolen, indien sprake is van misbruik van de executiebevoegdheid.
Volgens vaste rechtspraak kan daarvan sprake zijn als de executant, mede gelet op de belangen van de geëxecuteerde die zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de ontruiming op grond van de na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.3.
[eiser] grondt zijn vordering op het standpunt dat er na het vonnis feiten voorgevallen of aan het licht gekomen zijn die aan zijn zijde een noodtoestand zullen doen ontstaan in het geval de ontruiming van de woning doorgang vindt. De voorzieningenrechter stelt evenwel vast dat door [eiser] veel feiten (de echtscheiding, de omgangsregeling met zijn zoontje, zijn werkeloosheid, zijn psychische klachten) gesteld zijn die betrekking hebben op de periode voorafgaand aan het vonnis van 20 augustus 2014. Deze gestelde feiten kunnen derhalve op zichzelf genomen geen grond opleveren om te beslissen tot schorsing van de executie.
4.4.
[eiser] stelt dat hij als gevolg van de executie van het vonnis dakloos zal worden. Dit is evenmin een na voornoemd vonnis opgekomen feit, aangezien hij dit in de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 20 augustus 2014 had kunnen opwerpen. De Voorzorg heeft bovendien voldoende gemotiveerd gesteld dat [eiser] voldoende mogelijkheden heeft om vervangende woonruimte te vinden. Hieruit volgt ook dat, voor zover [eiser] dat heeft willen betogen, niet aannemelijk geworden is dat hij na de ontruiming geen recht meer op uitkering zal hebben doordat hij dakloos wordt.
4.5.
[eiser] voert voorts aan dat hij als gevolg van de ontruiming van zijn woning zijn zoontje niet meer kan ontvangen en geen slaapplaats meer kan bieden. Ook dit is een stelling die reeds betrokken had kunnen worden bij de beoordeling van de vordering die heeft geleid tot het vonnis van 20 augustus 2014, zodat ook dit niet als een nieuw opgekomen feit kan worden betiteld. Voorts is ter zitting duidelijk geworden dat [eiser] in het kader van de omgangsregeling zijn zoontje thans een middag per week ziet en dat het zoontje niet in de woning van [eiser] overnacht, zodat niet valt in te zien dat de ontruiming van de woning de uitvoering van deze relatief beperkte omgangsregeling onmogelijk maakt. [eiser] heeft voorts nog betoogd dat in de toekomst de omgangsregeling zal worden verruimd, maar dit betreft slechts een verwachting waarvan onduidelijk is of die (op korte termijn) gerealiseerd zal worden, zodat daar thans geen (doorslaggevende) betekenis aan verbonden kan worden.
4.6.
[eiser] heeft aangevoerd dat er na het op 20 augustus 2014 gewezen vonnis diverse hulpverleningstrajecten zijn opgestart. Volgens hem zal als gevolg daarvan zijn financiële situatie op orde worden gebracht, een betalingsregeling voor de huurachterstand worden getroffen en betaling van de lopende huur worden hervat. Hiermee heeft [eiser] wellicht aan willen voeren dat De Voorzorg wegens het ontbreken van een rechtens te respecteren belang misbruik maakt van haar bevoegdheid tot executie van het vonnis. De voorzieningenrechter verwerpt dit betoog reeds om de reden dat ter zitting is gebleken dat na het vonnis van 20 augustus 2014 geen huurbetalingen plaatsgevonden hebben aan De Voorzorg en er van de zijde van [eiser] geen enkele duidelijkheid is gegeven over het tijdstip dat de lopende huur en de achterstand betaald zullen worden. Dat De Voorzorg geen rechtens te respecteren belang (meer) heeft bij ontruiming van de woning is derhalve niet vast komen te staan. [eiser] kan wel gevolgd worden in zijn stelling dat door de ontruiming van de woning de recent opgestarte hulpverlening bemoeilijkt zal worden, maar hij heeft niet aan kunnen tonen dat dit bij hem tot een noodtoestand, als bedoeld in rechtsoverweging 4.2., zal leiden.
4.7.
Op grond van voorgaande overwegingen wordt de vordering van [eiser] afgewezen.
4.8.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] worden veroordeeld tot betaling van proceskosten. De kosten aan de zijde van de Voorzorg zullen worden begroot op:
griffierecht: € 608,00
salaris advocaat
€ 816,00
totaal: € 1.424,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van De Voorzorg begroot op
€ 1.424,00,
5.3.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de veroordeling in de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H. Brandts en in het openbaar uitgesproken.