ECLI:NL:RBLIM:2014:7758
Rechtbank Limburg
- Eerste aanleg - meervoudig
- E.J.M. Boogaard-Derix
- E.H.M. Druijf
- J. Sluymer
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie wegens termijnoverschrijding in een strafzaak tegen een minderjarige met verstandelijke beperking
In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 18 augustus 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 1995, die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De zaak was aanhangig gemaakt door het openbaar ministerie, maar de rechtbank heeft ambtshalve de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie aan de orde gesteld. De rechtbank constateerde dat de termijn van 16 maanden, zoals voorgeschreven door de Kalsbeeknorm voor minderjarigen, ruimschoots was overschreden. De verdachte was op 2 april 2012 aangehouden, maar de zitting vond pas plaats op 18 augustus 2014, wat resulteerde in een periode van meer dan 28 maanden tussen de aanhouding en de zitting.
De officier van justitie stelde dat de termijnoverschrijding niet tot niet-ontvankelijkheid zou leiden, maar de raadsman van de verdachte betoogde dat de lange termijnoverschrijding, in combinatie met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, een niet-ontvankelijkheid rechtvaardigde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die een ernstige verstandelijke beperking had, door het verstrijken van de tijd en zijn beperkingen niet meer in staat was om zich de gebeurtenissen van februari 2012 te herinneren. Dit maakte het opleggen van een straf niet meer pedagogisch verantwoord.
De rechtbank concludeerde dat de belangen van de verdachte in het gedrang kwamen en dat het strafrecht niet de juiste weg was om de benodigde hulpverlening te bieden. Daarom verklaarde de rechtbank de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolging van de verdachte. Deze beslissing werd genomen met inachtneming van de bijzondere omstandigheden van de zaak, waaronder de verstandelijke beperking van de verdachte en het feit dat hij geen herinneringen meer had aan het strafbare feit.