ECLI:NL:RBLIM:2014:7753

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 april 2014
Publicatiedatum
8 september 2014
Zaaknummer
03/189756/HA RK 14-66
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in een civiele procedure met betrekking tot de onpartijdigheid

In deze zaak heeft verzoekster op 27 maart 2014 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. M.I.J. Hegeman, kinderrechter bij de rechtbank Limburg, die belast was met de behandeling van een zaak betreffende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van haar minderjarige zoon. Verzoekster was van mening dat mr. Hegeman niet onpartijdig kon oordelen, en heeft daarom om wraking verzocht. De wrakingskamer, bestaande uit mr. R.M.M. Kleijkers, mr. W.E. Elzinga en mr. M.J.A.G. van Baal, heeft een zitting gepland op 4 april 2014 om het wrakingsverzoek te behandelen. Echter, verzoekster heeft op 3 april 2014 ook mr. Kleijkers en mr. Van Baal gewraakt, omdat zij eerder betrokken waren bij de behandeling van een wrakingsverzoek van verzoekster zelf, dat op 22 november 2013 was afgewezen. Verzoekster stelde dat deze rechters een bepaalde indruk van haar hadden gekregen, wat hun objectiviteit zou kunnen beïnvloeden.

Tijdens de zitting op 9 april 2014 heeft verzoekster haar gronden voor de wraking toegelicht. De gewraakte rechters, mr. Kleijkers en mr. Van Baal, hebben in hun schriftelijke reacties aangegeven dat hun eerdere betrokkenheid bij een wrakingsverzoek van verzoekster geen reden is om aan hun onpartijdigheid te twijfelen. De wrakingskamer heeft vervolgens beoordeeld of er sprake was van feiten of omstandigheden die de vrees voor partijdigheid konden rechtvaardigen. De wrakingskamer concludeerde dat de door verzoekster aangevoerde gronden niet voldoende waren om aan te nemen dat de rechters niet onpartijdig waren. Het enkele feit dat zij eerder betrokken waren bij een wrakingsverzoek van verzoekster was op zichzelf niet voldoende om te concluderen dat er sprake was van partijdigheid.

De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking van mr. Kleijkers en mr. Van Baal afgewezen en bepaald dat de procedure ter behandeling van het verzoek tot wraking van mr. Hegeman voortgezet zal worden. Deze beslissing is genomen op 9 april 2014 en uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Wrakingskamer
Zaaknummer: 03/189756/HA RK 14-66
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
in de zaak van:
[verzoekster],
thans verblijvend te [woonplaats], [adres],
verzoekster,
procederend in persoon,
indienster van een verzoek dat strekt tot wraking van twee leden van de wrakingskamer van deze rechtbank, te weten:

1.mr. R.M.M. Kleijkers, rechter in de rechtbank Limburg,

2.
mr. M.J.A.G. van Baal, rechter in de rechtbank Limburg.

1.De procedure

Op 27 maart 2014 heeft verzoekster mr. M.I.J. Hegeman, kinderrechter bij de rechtbank Limburg, gewraakt. Mr. Hegeman was als kinderrechter belast met de behandeling van de zaak 128090/JE RK 14-190, waaraan ten grondslag ligt een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling alsmede een verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [naam zoon verzoekster], minderjarige zoon van verzoekster. De rechter heeft medegedeeld niet in de wraking te berusten.
Daarop is een wrakingskamer samengesteld met mr. Kleijkers als voorzitter en mr. Geisel en mr. Van Baal als leden. Door deze kamer is ter behandeling van het verzoek tot wraking van de rechter een zitting bepaald op 4 april 2014.
Bij brief van 3 april 2014 heeft verzoekster de griffie bericht mr. Kleijkers en mr. Van Baal als leden van de wrakingskamer (hierna: de eerste wrakingskamer) te wraken. Deze rechters hebben op 7 april 2014 schriftelijk medegedeeld niet in de wraking te berusten en beiden hebben de wrakingskamer schriftelijk hun zienswijze doen toekomen.
Daarop is een nieuwe wrakingskamer samengesteld met mr. Beurskens als voorzitter en
mr. Staal en mr. Elzinga als leden. Door deze kamer is ter behandeling van het verzoek tot wraking van de voornoemde rechters een zitting bepaald op 9 april 2014. Tijdens deze zitting is verzoekster verschenen.

2.De gronden van het wrakingsverzoek

Verzoekster heeft aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat mr. Kleijkers en mr. Van Baal op 22 november 2013 reeds een wrakingsverzoek van verzoekster hebben behandeld. Dit wrakingsverzoek was gericht tegen mr. Wassenberg, kinderrechter in de rechtbank Limburg. Nu de rechters ten tijde van deze behandeling een bepaalde indruk van verzoekster hebben gekregen, kan er volgens verzoekster geen sprake meer zijn van een objectieve benadering van het door haar ingediende wrakingsverzoek van 27 maart 2014 (wraking van mr. Hegeman).
Verzoekster heeft aan het wrakingsverzoek voorts ten grondslag gelegd dat mr. Kleijkers en mr. Van Baal ten tijde van de wrakingzitting van 22 november 2013 voorbij zijn gegaan aan het feit dat er contact is tussen kinderrechters en medewerkers van Bureau Jeugdzorg, hetgeen eveneens de schijn van partijdigheid opwekt.
Ter zitting van de wrakingskamer heeft verzoekster haar verzoek mondeling toegelicht. Verzoekster geeft aan te betreuren dat de thans gewraakte rechters niet zijn verschenen tijdens de behandeling van haar verzoek, omdat zij van oordeel is dat zij in hun schriftelijke verweer niet zijn ingegaan op haar argumenten.

3.Het standpunt van de rechters

Mr. Van Baal heeft in haar schriftelijke reactie gesteld dat de enkele omstandigheid dat zij als lid van de wrakingskamer betrokken is geweest bij een eerder door verzoekster ingediend wrakingsverzoek, welk verzoek werd afgewezen, geen grondslag kan vormen om te twijfelen aan haar objectieve en subjectieve onpartijdigheid. Voor zover verzoekster vreest dat haar strafrechtelijk verleden in deze zaak tot haar nadeel kan strekken, heeft mr. Van Baal gesteld dat dit los staat van het beoordelen van het wrakingsverzoek en dat iedere zaak op zijn eigen merites dient te worden beoordeeld.
Mr. Kleijkers heeft in zijn schriftelijke reactie gesteld dat de aan hem toegeschreven indrukken als gevolg van zijn betrokkenheid bij de behandeling van een eerder door haar ingediend wrakingsverzoek, niet juist zijn.

4.De beoordeling

Wraking is het middel dat partijen ten dienste staat om het hun – onder meer – ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (hierna: EVRM) toekomende recht op behandeling van hun zaak door (een) onpartijdige rechter(s) af te dwingen. Gelet op het bepaalde in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) is wraking mogelijk op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 36 Rv kan in de eerste plaats sprake zijn in verband met de persoonlijke instelling en overtuiging van de rechter (partijdigheid in subjectieve zin). Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat de rechter krachtens zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij enige vooringenomenheid koestert, althans dat de - objectief gerechtvaardigde - vrees bestaat dat de rechter niet onpartijdig is.
Daarnaast is wraking mogelijk als controleerbare feiten en omstandigheden, los van de persoonlijke instelling en het gedrag van de rechter, een partij grond geven te vrezen dat de rechter niet onpartijdig is (partijdigheid in objectieve zin). In dat verband zijn de schijn van partijdigheid en de overtuiging van verzoeker weliswaar relevant maar is doorslaggevend of de twijfel over de onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd is.
De wrakingskamer is van oordeel dat de door verzoekster aangevoerde feiten en omstandigheden geen aanwijzingen opleveren dat het de rechters aan onpartijdigheid ontbreekt noch dat ten aanzien van hen de schijn van partijdigheid is gewekt. Het enkele feit dat deze rechters betrokken zijn geweest bij de behandeling van een eerder ingediend wrakingsverzoek door verzoekster en zelfs het feit dat dit verzoek destijds is afgewezen, kan op zichzelf niet rechtvaardigen dat vrees bestaat omtrent hun onpartijdigheid. Alleen bijzondere omstandigheden kunnen tot een andersluidende conclusie leiden. Dergelijke bijzondere omstandigheden heeft verzoekster niet ten grondslag gelegd aan het verzoek en zijn de wrakingskamer ook niet gebleken.

5.De beoordeling

De wrakingskamer:
- wijst af het verzoek tot wraking van 3 april 2014 van mr. Kleijkers en mr. Van Baal;
- bepaalt dat de procedure ter behandeling van het verzoek tot wraking van mr. Hegeman wordt voortgezet ten overstaan van de eerste wrakingskamer.
Deze beslissing is gegeven op 9 april 2014 door mr. W.J.J. Beurskens, voorzitter,
mr. W.E. Elzinga en mr. H.W.M.A. Staal, leden, bijgestaan door mr. C.K. Spronk als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting.