ECLI:NL:RBLIM:2014:7748

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
31 juli 2014
Publicatiedatum
8 september 2014
Zaaknummer
03/193799/ HA RK 14-141
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gehoorzaamheid aan de gangbare werkwijze in wrakingsprocedures

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 31 juli 2014 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J.M.H.J. Colen, tegen mr. H.T.J.F. Verhappen, de rechter belast met de behandeling van een civiele zaak. Verzoeker heeft het wrakingsverzoek ingediend naar aanleiding van zijn bezorgdheid over de onpartijdigheid van de rechter, die hij beschuldigde van partijdigheid in subjectieve zin. Dit verzoek volgde op eerdere wrakingsverzoeken in andere zaken waarbij verzoeker betrokken was. De wrakingskamer heeft de procedure en de omstandigheden rondom de eerdere zaken in overweging genomen, evenals de reactie van de rechter op het wrakingsverzoek. De wrakingskamer oordeelde dat de vrees van verzoeker voor een gebrek aan onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd was, gezien de gang van zaken in de eerdere zaken en de rol van de rechter in de huidige procedure. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking gegrond verklaard, waarbij zij benadrukte dat de rechter niet zonder meer kon vasthouden aan de gangbare werkwijze, gezien de specifieke omstandigheden van deze zaak. De beslissing om het wrakingsverzoek toe te wijzen, werd genomen met de overweging dat de objectieve vrees van verzoeker voor een onpartijdig oordeel door de rechter gerechtvaardigd was. De uitspraak is openbaar gemaakt op dezelfde datum.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK LIMBURG

/
Zittingsplaats Roermond
Burgerlijk recht
Zaaknummer: 03/193799/ HA RK 14-141
Datum uitspraak: 31 juli 2014
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingsverzoeken
in de zaak van

[verzoeker], (hierna: verzoeker), wonende te [woonplaats verzoeker], [Land verzoeker],

gemachtigde: mr. J.M.H.J. Colen, advocaat te Sittard,
indiener van een verzoek dat strekt tot wraking van:
mr. H.T.J.F. Verhappen(hierna: de rechter), rechter in de rechtbank Limburg, locatie Roermond.

Het verloop van de procedure

Bij brief van 8 juli 2014 heeft mr. Colen een verzoek tot wraking ingediend tegen de rechter, belast met de behandeling van de zaak met kenmerk [Zaaknummer A] tussen verzoeker enerzijds en [X] Vastgoedontwikkeling B.V. (gemachtigde: mr. B. Poort) en Laroke B.V. (gemachtigde: mr. A.J.T.M. Hendriks) anderzijds.
De rechter heeft de wrakingskamer medegedeeld dat hij niet in het verzoek tot wraking berust en dat hij de behandeling van het verzoek niet zal bijwonen. Hij heeft schriftelijk gereageerd; deze reactie is aan verzoeker ter kennis gebracht.
De behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden 23 juli 2014 waar verzoeker en zijn gemachtigde zijn verschenen. Voorts heeft mr. Poort als toehoorder de zitting bijgewoond.

Het standpunt van verzoeker

Verzoeker heeft in zijn wrakingsverzoek de voorgeschiedenis beschreven van drie zaken waarbij verzoeker partij is en van de eerdere wrakingsverzoeken (van 11 december 2013 en 13 maart 2014) ten aanzien van dezelfde – aanvankelijk anonieme – rechter. Ondanks verzoekers bezwaren tegen behandeling van zijn zaken door de rechter, terwijl verzoeker in de veronderstelling verkeerde dat nog een wrakingsverzoek tegen de rechter aanhangig was, heeft de rechter in de zaak met nummer [Zaaknummer A] bij vonnis van 28 mei 2014 toch geoordeeld over een incident, daarbij verzoeker opgedragen een bankgarantie af te geven en de zaak verwezen naar de rol van 16 juli 2014. Op 8 juli 2014 heeft mr. Colen een uitstelverzoek ingediend en toen hij telefonisch van de griffie van de rechtbank vernam dat de rechter op dat verzoek zou beslissen, heeft hij het onderhavige wrakingsverzoek ingediend. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat in de visie van verzoeker de houding van de rechter alleen verklaarbaar is en was vanuit de vooropgezette veronderstelling dat het gelijk aan de zijde van de andere partijen moest liggen. Daarvoor heeft verzoeker feiten uit het verleden en uit andere zaken aangehaald. In het vonnis van 28 mei 2014 en de omstandigheid dat de rechter zou gaan oordelen over het gedane uitstelverzoek heeft verzoeker een bevestiging van zijn opvattingen gezien. Verzoeker heeft betoogd dat de rechter hem schoffeert, probeert anoniem te blijven, informatie achterhoudt, de wet negeert en beslissingen neemt die zo groot mogelijke schade aan verzoeker toebrengen. Er is naar de mening van verzoeker sprake van partijdigheid in subjectieve zin. Ter zitting heeft mr. Colen verzocht ook het wrakingsverzoek van 13 maart 2014 te behandelen en daarop te beslissen, nu dit in verzoekers optiek nog niet is gedaan.

Het standpunt van de rechter

De rechter heeft in zijn reactie verwezen naar zijn reactie op het wrakingsverzoek van 11 december 2013, die door verzoeker ook bij het onderhavige wrakingsverzoek is overgelegd. Daaraan heeft de rechter toegevoegd dat de zaak waar het wrakingsverzoek op ziet de normale route loopt, waarbij de zaak onder de verantwoordelijkheid van de rolrechter blijft totdat de zaak compleet is. Pas dan wordt een zaaksrechter aangewezen die bepaalt of er gecompareerd dan wel gerepliceerd en gedupliceerd wordt.

De beoordeling

1.
Wraking is het middel dat partijen ten dienste staat om het hen – onder meer ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden – toekomende recht op rechterlijke onpartijdigheid af te dwingen.
Van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden kan in de eerste plaats sprake zijn in verband met de persoonlijke instelling van de rechter (de partijdigheid in subjectieve zin). Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, totdat het tegendeel komt vast te staan.
Daarnaast is wraking mogelijk als controleerbare feiten en omstandigheden, los van de persoonlijke instelling en het gedrag van de rechter, een partij grond geven te vrezen dat de rechter niet onpartijdig is (de partijdigheid in objectieve zin). In dat verband zijn de schijn van (on)partijdigheid en de overtuiging van de verzoeker relevant, maar is doorslaggevend of de twijfel over de onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd is.
2.
Mr. Colen heeft ter zitting op 23 juli 2014 verzocht de behandeling van het wrakingsverzoek aan te houden en de rechter te bevelen te verschijnen op een volgende zitting. Nu de wrakingskamer zich voldoende voorgelicht acht, ziet zij geen aanleiding dit verzoek te honoreren.
3.
De wrakingskamer stelt vast dat verzoeker onmiddellijk na kennisneming van de aanstaande beoordeling door de rechter van het uitstelverzoek van 8 juli 2014 het thans aan de orde zijnde gemotiveerde verzoek tot wraking heeft ingediend. Voor zover verzoeker daarbij heeft verwezen naar het vonnis van 28 mei 2014, oordeelt de wrakingskamer dat dit vonnis op zich zelf geen grond voor wraking kan zijn aangezien hiervoor de normale rechtsmiddelen aangewezen zijn en bovendien ter zake te laat (eerst na bijna zes weken) om wraking is verzocht. Met betrekking tot hetgeen ter beoordeling voorligt, overweegt de wrakingskamer als volgt.
4.
De voorzitter van de wrakingskamer van de rechtbank Limburg heeft verzoekers gemachtigde bij brief van 24 maart 2014 bericht dat het op 13 maart 2014 ingediende wrakingsverzoek wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid niet in behandeling kan worden genomen. In dat kader heeft zij er op gewezen dat de twee zaken waar het verzoek betrekking op had (de zaken met nummers [Zaaknummer B] en [Zaaknummer C]) inmiddels, als vervolg op een gesprek op 11 maart 2014 tussen – onder meer – de rechter, mr. Colen en de voorzitter van de afdeling privaatrecht van de rechtbank Limburg, waren overgedragen aan een andere rechter. Naar aanleiding van een brief van 18 juni 2014 van mr. Colen heeft de voorzitter van de wrakingskamer van de rechtbank zich vervolgens in haar brief van 24 juni 2014 op het standpunt gesteld dat het wrakingsverzoek van 13 maart 2014 niet – en ook niet alsnog – mede geacht kan worden betrekking te hebben (gehad) op de zaak met nummer [Zaaknummer A], nu dit nummer niet in het verzoek is genoemd.
Uit het voorgaande concludeert de wrakingskamer dat haar beoordeling van het onderhavige verzoek tot wraking van de rechter van 8 juli 2014 zich dient te beperken tot het optreden van de rechter in de zaak met nummer [Zaaknummer A]. Dat betekent dat de wrakingskamer geen grond ziet op het wrakingsverzoek van 13 maart 2014 in te gaan.
5.
De wrakingskamer stelt vast dat de andere zaken waarin verzoeker partij is (de zaken met de nummers [Zaaknummer B] en [Zaaknummer C]) zijn overgedragen aan een andere rechter en dat verzoeker bij brief van 25 maart 2014, weliswaar gericht aan de voorzitter van de afdeling privaatrecht, heeft verzocht ook de zaak met nummer [Zaaknummer A] over te dragen aan diezelfde rechter. De wrakingskamer leidt hieruit af dat, ook al is er geen sprake van een gehonoreerde wraking van de rechter, er kennelijk zogenoemde pragmatische overwegingen zijn geweest om de zaken [Zaaknummer B] en [Zaaknummer C] over te dragen en aan behandeling door de rechter te onttrekken. De derde, thans aan de orde zijnde, zaak is in aansluiting op de brief van de voorzitter van de wrakingskamer van 24 maart 2014 door mr. Colen bij brief van 25 maart 2014 onmiddellijk onder de aandacht van de voorzitter van de afdeling privaatrecht gebracht, op welke brief, zoals door verzoeker ook – onbestreden – is gesteld, niet is gereageerd.
6.
Anders dan de rechter in zijn verweer betoogt is de wrakingskamer van oordeel dat hier, gelet op de gang van zaken met betrekking tot de drie zaken waarin verzoeker partij is, de eerdere wrakingsverzoeken, de overdracht van de andere twee zaken aan een andere rechter en de achtergrond daarvoor, bezwaarlijk nog kan worden gesproken van een standaard gang van zaken en dienovereenkomstige normale routing. Dat er in de onderscheiden zaken telkens sprake is van andere partijen tegenover verzoeker, betekent naar het oordeel van de wrakingskamer niet dat in de zaak met nummer [Zaaknummer A]
– anders dan in die andere twee zaken – sprake is van een normale gang van zaken. Daarbij is van belang dat door mr. Colen uitdrukkelijk is gevraagd ook voor de onderhavige zaak daarvan af te wijken en ook deze zaak te laten aansluiten bij de andere twee waarin verzoeker partij is. Ook komt gewicht toe aan het feit dat de rechter bekend is met de omstandigheden, met de waarnemingen van verzoeker en met de achtergrond van de overdracht van de andere twee zaken. In die omstandigheden kon niet zonder meer worden vastgehouden aan de gangbare werkwijze.
7.
Subjectieve partijdigheid – in die zin dat de rechter persoonlijk iets tegen verzoeker zou hebben en de andere partijen gelijk zou willen geven – is naar het oordeel van de wrakingskamer niet uit de gang van zaken af te leiden en daarvan is ook overigens niet gebleken.
8.
Nu de rechter – in weerwil van de bij hem bekende bedenkingen van verzoeker daarbij en de in de eerste twee zaken gemaakte afspraken dat een andere rechter die zaken zou behandelen – in de derde zaak als rolrechter is opgetreden en voorts een vonnis in het incident heeft gewezen, heeft bij verzoeker de vrees postgevat dat hij van deze rechter geen volstrekt onpartijdig oordeel meer kan verwachten: inhoudelijk niet en evenmin met betrekking tot over het algemeen slechts administratieve (rol)kwesties, zoals nader uitstel voor proceshandelingen. Deze vrees moet objectief gerechtvaardigd zijn om een wrakingsgrond te vormen. Dat is naar het oordeel van de wrakingskamer hier het geval. De vrees van verzoeker dat van de rechter geen volstrekt onpartijdig oordeel te verwachten valt, wordt objectief gerechtvaardigd door de feitelijke en procedurele gang van zaken in de twee eerdere zaken. Hierin is grond gelegen voor toewijzing van het verzoek tot wraking van de rechter.

De beslissing

De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking van mr. H.T.J.F. Verhappen toe.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.M.M. Kleijkers, voorzitter, mr. E . van Unen en mr. M.B.T.G. Steeghs, leden, in tegenwoordigheid van J.N. Buddeke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2014.
Tegen de beslissing van de wrakingskamer staat geen rechtsmiddel open.