ECLI:NL:RBLIM:2014:7621

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 september 2014
Publicatiedatum
3 september 2014
Zaaknummer
3330968 Cv EXPL 14-8899
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over loonbetaling en re-integratieverplichtingen

In deze zaak, die voor de kantonrechter van de Rechtbank Limburg is behandeld, vorderde de eiseres, werkzaam bij Zara Nederland B.V., betaling van achterstallig loon en verstrekking van loonspecificaties. De eiseres was sinds 1 augustus 2010 in dienst bij Zara en was sinds 10 december 2011 arbeidsongeschikt. Zara had de loonbetaling per 1 oktober 2013 stopgezet, wat leidde tot de kort geding procedure. De kantonrechter oordeelde dat de eiseres voldoende spoedeisend belang had bij haar vorderingen, ondanks het feit dat zij pas in augustus 2014 de procedure had aangespannen. De kantonrechter overwoog dat de eiseres sinds oktober 2013 geen loon meer ontving en dat haar financiële situatie nijpend was.

De kantonrechter behandelde vervolgens de vraag of de eiseres recht had op loon over de periode van haar detentie van 9 oktober 2013 tot 9 april 2014. De rechter oordeelde dat Zara geen loon verschuldigd was voor deze periode, omdat de detentie een omstandigheid was die in de risicosfeer van de eiseres viel. De kantonrechter verwierp ook de vordering tot loonbetaling over de periode van 1 oktober 2013 tot 9 oktober 2013, omdat de eiseres niet had aangetoond dat zij meewerkte aan haar re-integratieverplichtingen.

Ten slotte oordeelde de kantonrechter dat de vordering tot loonbetaling over de periode van 9 april 2014 tot augustus 2014 niet geschikt was voor behandeling in kort geding, gezien het aantal geschilpunten dat eerst in een bodemprocedure moest worden vastgesteld. De kantonrechter wees de vorderingen van de eiseres af en veroordeelde haar in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: 3330968 CV EXPL 14-8899
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 2 september 2014
in de zaak van
[eiseres],
wonende [adres],
[woonplaats],
eisende partij,
gemachtigde mr. L. Saritas,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ZARA NEDERLAND B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudend Nieuwezijds Voorburgwal 305,
1012 RM Amsterdam,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. P.J.M. Gerritsen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Zara genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de op voorhand toegezonden producties van Zara
  • de pleitnota van Zara
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 28 augustus 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eiseres] is sedert 1 augustus 2010 krachtens een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bij Zara in dienst, voor 32 uur per week, in de functie van verkoopmedewerker.
2.2.
[eiseres] is sedert 10 december 2011 arbeidsongeschikt.
2.3.
Per 1 oktober 2013 heeft Zara de loonbetaling stopgezet.
2.4.
[eiseres] heeft van 9 oktober 2013 tot 9 april 2014 in detentie gezeten.
2.5.
[eiseres] heeft op 20 mei 2014 bij het UWV een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend.
2.6.
Bij besluit van 5 juni 2014 heeft UWV de loondoorbetalingsverplichting van Zara verlengd tot 10 juni 2014, omdat de aanvraag voor de WIA-uitkering te laat is ingediend. Nu de aanvraag - de periode van detentie niet meegerekend - uiterlijk 20 september 2013 ingediend had moeten zijn kan een eventuele WIA-uitkering niet eerder ingaan dan 10 juni 2014.
2.7.
Bij besluit van 6 juni 2014 heeft UWV Zara een loonsanctie opgelegd wegens het niet voldoen aan de re-integratieverplichtingen. De loondoorbetalingsverplichting is met 52 weken verlengd, te weten van 10 juni 2014 tot 10 juni 2015, tenzij Zara haar re-integratieverplichtingen eerder nakomt.
2.8.
[eiseres] vordert, mede tegen de achtergrond van de hiervoor weergegeven feiten, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van Zara tot:
- betaling van het loon over de maanden oktober 2013 tot en met augustus 2014, in totaal een bedrag van € 8.006,24, vermeerderd met vakantiegeld, de wettelijke verhoging en de wettelijke rente vanaf de data waarop de respectievelijke salarisbetalingen hadden dienen plaats te vinden;
- het verstrekken van de loonspecificaties over de periode oktober 2013 tot en met augustus 2014, zulks op straffe van een dwangsom van € 100,00 voor iedere dag dat Zara daarmee in gebreke blijft,
- betaling van de proceskosten en de nakosten.
2.9.
Zara voert verweer.
2.10.
Op de stellingen van partijen zal hierna - voor zover relevant - worden ingegaan.

3.De beoordeling

Spoedeisend belang

3.1.
Zara heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat [eiseres] geen spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening. Daartoe stelt Zara dat het loon al sinds oktober 2013 is opgeschort, maar dat [eiseres] tot augustus 2014 heeft gewacht alvorens zij de onderhavige kort geding procedure aanhangig heeft gemaakt. Gelet daarop kan van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening aan de zijde van [eiseres] geen sprake zijn, aldus Zara.
3.2.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiseres] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. [eiseres] heeft gesteld dat zij sinds oktober 2013 verstoken is van inkomsten en voor haar levensonderhoud afhankelijk is van haar loon. Voorts vloeit dit spoedeisend belang voort uit de aard van de vordering. De omstandigheid dat [eiseres] niet direct na de loonopschorting in oktober 2013 een voorlopige voorziening heeft gevorderd, betekent niet dat zij bij een dergelijke voorziening tien maanden later geen spoedeisend belang kan hebben. Eerder is er een aanwijzing voor het tegendeel, nu in de tussentijd geen loonbetaling heeft plaatsgevonden en [eiseres] bij aanvang van het kort geding dus al tien maanden geen loon meer ontving, zodat aannemelijk is dat haar financiële situatie nijpender werd. De kantonrechter verwerpt dan ook het verweer van Zara dat het spoedeisend belang van [eiseres] bij haar vorderingen ontbreekt.
Deskundigenverklaring (second opinion) ex artikel 7:629a BW
3.3.
Ten aanzien van de stelling van Zara dat [eiseres] op grond van artikel 7:629a lid 1 BW bij haar vordering een deskundigenoordeel had dienen over te leggen - omdat zij daartoe meer dan genoeg tijd heeft gehad - overweegt de kantonrechter als volgt.
3.4.
Artikel 7:629a lid 1 BW bepaalt dat de rechter een vordering tot betaling van loon als bedoeld in artikel 7:629 BW afwijst, indien bij de eis niet een deskundigenverklaring is gevoegd. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat deze verplichting niet geldt in een voorlopige voorzieningenprocedure, zoals bedoeld in artikel 254 Rv (omdat het spoedeisende karakter van een loonvordering in kort geding zich over het algemeen moeizaam verdraagt met het tijdsbestek dat gemoeid is met het verkrijgen van een deskundigenoordeel) Niettemin kan dit vereiste tot het overleggen van een deskundigenverklaring ook in kort geding gelden indien de werknemer voldoende tijd heeft om er een aan te vragen. Daarnaast is ingevolge het tweede lid van artikel 7:629a BW een dergelijke verklaring onder andere niet vereist indien het overleggen ervan in redelijkheid niet van de werknemer kan worden gevergd.
3.5.
Uit de stukken blijkt dat Zara de loonopschorting gebaseerd heeft op het feit dat [eiseres] in haar ogen niet meewerkte aan haar re-integratie (niet voldoen aan haar re-integratieverplichtingen alsmede niet naleving van de controlevoorschriften). Daardoor is sprake van de uitzondering als bedoeld in artikel 7:629a lid 2 BW in die zin dat naar het oordeel van de kantonrechter het overleggen van een deskundigenverklaring in redelijkheid niet van werknemer gevergd kan worden in het geval de werkgever eerst de ziekte erkent, maar daar tijdens de procedure op terugkomt.
Loonvordering
3.6.
Beoordeeld moet worden of de vordering van [eiseres] tot - kort gezegd - betaling van het (achterstallig) loon - in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat gerechtvaardigd is daarop door het geven van een voorlopige voorziening vooruit te lopen. Daarbij dient de kantonrechter uit te gaan van de voorshands vaststaande feiten met de beperkte toetsing daarvan (zonder formele bewijslevering) die in deze procedure in beginsel slechts mogelijk is.
De periode 9 oktober 2013 - 9 april 2014
3.7.
De kantonrechter overweegt dat op grond van de hoofdregel van artikel 7:627 BW geen loon is verschuldigd voor de tijd gedurende welke een werknemer de bedongen arbeid niet heeft verricht. Hierop is echter een uitzondering gemaakt voor de situatie dat de werknemer de overeengekomen arbeid niet heeft verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen (artikel 7:628 BW) en in geval van ziekte (artikel 7:629 BW).
3.8.
De kantonrechter is van oordeel dat Zara op grond van de hiervoor genoemde en in artikel 7:627 BW neergelegde hoofdregel ‘geen arbeid, geen loon’ geen loon aan [eiseres] verschuldigd is over de tijd die [eiseres] in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De enkele omstandigheid dat [eiseres] op het moment dat zij in voorlopige hechtenis werd genomen arbeidsongeschikt was maakt dit niet anders. Detentie vormt immers een nieuwe omstandigheid die maakt dat een werkgever zijn loonbetalingsverplichting kan heroverwegen. De verhindering om voor Zara - passende - arbeid te verrichten dan wel mee te werken aan haar re-integratieverplichtingen is sinds 9 oktober 2013 het gevolg van detentie, hetgeen een omstandigheid betreft die - anders dan arbeidsongeschiktheid - in de risicosfeer van [eiseres] ligt. Het stond Zara dan ook vrij de betaling van het loon op te schorten. Over de periode van detentie, te weten 9 oktober 2013 tot 9 april 2014, kan aldus niet tot een verschuldigdheid van loon worden geconcludeerd, zodat dit deel van de vordering zal worden afgewezen.
De periode 1 oktober 2013 - 9 oktober 2013
3.9.
Bij brief van 30 september 2013 heeft Zara aan [eiseres] meegedeeld dat de loonbetaling wordt stopgezet omdat [eiseres] weigert mee te werken aan redelijke voorschriften. Nu [eiseres] haar stelling dat de door Zara opgestelde en overgelegde bescheiden gefingeerd zijn enkel heeft onderbouwd ten aanzien van de bezwaarschriften, zal de kantonrechter de stelling van [eiseres] dat deze brief gefingeerd is als onvoldoende onderbouwd passeren.
3.10.
De kantonrechter zal de betwisting van de ontvangst van deze brief eveneens als onvoldoende onderbouwd passeren. Alhoewel uitgangspunt is dat een verklaring eerst werking heeft zodra zij de geadresseerde heeft bereikt en in voorkomend geval de bewijslast ter zake op de verzender rust, mocht van [eiseres] worden gevergd dat zij ter staving van haar stelling voldoende feitelijke gegevens zou verstrekken. [eiseres] heeft echter volstaan met een enkele ontkenning van de ontvangst van de brief en met de stelling dat zij deze niet kent. Die enkele ontkenning brengt in het licht van de omstandigheden van het onderhavige geval niet met zich dat van de juistheid van de stelling van [eiseres] moet worden uitgegaan. Immers, de overgelegde brief is gericht aan het adres van [eiseres] en niet is gesteld of gebleken dat [eiseres] in die periode is verhuisd of dat sprake was van een incorrecte postbezorging aan het adres van [eiseres]. Evenmin zat [eiseres] toen in detentie. Bij de verdere beoordeling gaat de kantonrechter er aldus van uit dat [eiseres] de brief van 30 september 2013 heeft ontvangen. Derhalve heeft Zara voldaan aan het bepaalde in artikel 7:629 lid 7 BW.
3.11.
Voorts had het op de weg van [eiseres] gelegen in ieder geval aannemelijk te maken dat zij meewerkte aan haar re-integratieverplichtingen en een en ander nader te concretiseren. Nu zij zulks heeft nagelaten en [eiseres] het in die brief gestelde onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken, acht de kantonrechter het niet waarschijnlijk dat de rechter in een eventuele bodemprocedure tot het oordeel zal komen dat [eiseres] aanspraak heeft op betaling van het achterstallig loon over de periode 1 oktober 2013 tot 9 oktober 2013. Ook dit deel van de vordering zal worden afgewezen.
De periode 9 april 2014 - augustus 2014
3.12.
Voorts dient beoordeeld te worden of de loonvordering over de periode van 9 april 2014 (einde detentie) tot en met augustus 2014 toewijsbaar is.
3.13.
De kantonrechter is van oordeel dat dit deel van de vordering zich niet leent voor een behandeling in kort geding. Er is sprake van een groot aantal geschilpunten van zowel feitelijke als juridische aard. De feiten en rechten dienen eerst vast komen te staan alvorens beslissingen als hier gevorderd kunnen worden genomen.
3.14.
Allereerst is tussen partijen in geschil of Zara bezwaar heeft ingediend tegen de hiervoor onder 2.6. en 2.7. weergegeven besluiten van het UWV. Volgens Zara is er op 16 juni 2014 een bezwaarschrift bij UWV ingediend, maar volgens [eiseres] is het door Zara opgestelde en als productie 15 overgelegde bezwaarschrift gefingeerd. [eiseres] stelt dat zij contact heeft opgenomen met UWV en deze haar meedeelde dat zich geen door Zara ingediend bezwaarschrift in hun dossier bevond. Zara kan ook desgevraagd niet aangeven of UWV het bezwaarschrift heeft ontvangen.
3.15.
In het verlengde daarvan bestaat discussie over wie een verwijt kan worden gemaakt van de te late indiening van de aanvraag van de WIA-uitkering.
3.16.
Ook bestaat er discussie over de al dan niet ondernomen re-integratieinspanningen. [eiseres] stelt maandelijks met ‘ene [naam]’ van het tweede spoor re-integratiebedrijf contact te hebben onderhouden. Zara betwist dit, althans is hiervan niet op de hoogte en kent deze ‘[naam]’ niet.
3.17.
Al met al is de kantonrechter van oordeel dat sprake is van een dermate groot aantal feitelijke en juridische geschilpunten dat dit deel van het geschil zich niet leent voor kort geding. Onderhavige procedure is niet geschikt voor het vergaren van nadere gegevens, waaronder eventuele bewijslevering door partijen. Een bodemprocedure is daarvoor de geëigende weg. Mitsdien is niet met voldoende mate van zekerheid vast te stellen dat de vordering van [eiseres] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopen daarop door toewijzing reeds nu gerechtvaardigd is. De kantonrechter zal om die reden de gevraagde voorlopige voorziening ter zake de loondoorbetaling vanaf 9 april 2014 tot en met augustus 2014 weigeren.
3.18.
[eiseres] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Zara tot op heden begroot op € 600,00 salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Beurskens en in het openbaar uitgesproken.
Type: CJ