Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- de dagvaarding
- de door de vrouw bij brief van 21 augustus 2014 overgelegde productie
- de door de man bij brief van 25 augustus 2014 overgelegde productie
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van de man
- de pleitnota van de vrouw.
2.De feiten
3.Het geschil
- tussen partijen bestaat verschil van mening over de verschuldigdheid van partneralimentatie, althans over de omvang van die verplichting met betrekking tot periode vanaf december 2013 tot heden;
- de vrouw heeft pas op 20 juni 2014 zonder vooraankondiging executoriaal derdenbeslag gelegd;
- de man heeft de vrouw gesommeerd de executie te staken en de beslagen op te heffen, maar de vrouw heeft daaraan geen gevolg gegeven;
- de man verzet zich tegen de executie en heeft een spoedeisend belang de voorzieningenrechter te vragen de executie te schorsen c.q. de vrouw te veroordelen tot opheffing van de gelegde beslagen, c.q. die beslagen op te heffen;
- de man is van mening dat op grond van het bepaalde in art. 1: 160 BW zijn alimentatieverplichting met ingang van [datum] subsidiair 1 december 2012 is geëindigd;
- de man heeft een - aanzienlijke - verreken/onderbedelingsvordering op de vrouw uit hoofde van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap die nog moet plaatsvinden;
- de man heeft voorts een vordering op de vrouw uit hoofde van de schuld aan Directbank die resteerde na de verkoop van de woning van partijen aan de [adres], welke schuld in de gemeenschap viel en waarvoor partijen hoofdelijk aansprakelijk waren, maar welke vordering (door omzetting in een lening bij de Directbank) nu door hem alleen wordt afbetaald;
- de man beroept zich in dit verband expliciet op verrekening ex art. 6:127 BW, hetgeen hem ook vrij staat onder respectering van de beslagvrije voet.
4.De beoordeling
hoofdelijkeschuldenaren. De man heeft de oorspronkelijke schuld jegens de Directbank (waarvoor de vrouw hoofdelijk verbonden was) eigenmachtig en volledig voldaan door het afsluiten van een nieuwe lening bij de Directbank, waarvoor alleen hij aansprakelijk is. Daarom is er thans geen sprake (meer) van een schuld waarvoor partijen hoofdelijk verbonden zijn. Dat de aflossing van de oorspronkelijke gemeenschapsschuld mogelijk in het kader van de verdelingsprocedure nog (nader) aan de orde kan komen, kan - gelet op hetgeen hiervoor is geoordeeld over de scheidings- en delingsvordering van de man - thans geen rol spelen.
te bepalen dat de man, indien en voor zover hij meer dan zijn 50% aandeel in de schuld aan de Directbank heeft voldaan, voor dat meerdere regres heeft op de vrouw, en te bepalen dat de man bevoegd is c.q. hem te machtigen tot verrekening van die regresvordering met zijn (eventuele, nog resterende) partneralimentatie-verplichting jegens de vrouw, zonodig met inachtneming van de beslagvrije voet", neerkomt op een vordering tot verklaring voor recht, die - gelet op HR 2 april 296 (NJ 1977/361) - in kort geding niet kan worden uitgesproken. Ook om die reden zou (dit deel van) de vordering van de man zijn afgewezen.