ECLI:NL:RBLIM:2014:7570

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 juli 2014
Publicatiedatum
29 augustus 2014
Zaaknummer
3120363 CV EXPL 14-6385
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en loonvordering in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een kort geding waarin de eiser, een liftmonteur, zich verzet tegen zijn ontslag op staande voet door zijn werkgever, [naam] Liftservice B.V. De eiser was sinds 1 juni 2011 in dienst en werd op 1 april 2014 op non-actief gesteld, waarna hij op 2 april 2014 op staande voet werd ontslagen. De werkgever stelde dat de eiser niet aan het werk was geweest op de dag van de ontslagverlening, terwijl hij dat wel geacht werd te doen. De kantonrechter moest beoordelen of het ontslag rechtsgeldig was en of de eiser recht had op doorbetaling van zijn loon.

De rechter oordeelde dat de gronden voor het ontslag, zoals genoemd in de ontslagbrief, niet voldoende waren onderbouwd. De werkgever had geen overtuigend bewijs geleverd dat de eiser op de betreffende dag niet had gewerkt. Bovendien was de opstelling van de eiser tijdens het gesprek op 1 april 2014 niet zodanig dat dit als dringende reden voor ontslag kon worden aangemerkt. De kantonrechter concludeerde dat het ontslag op staande voet nietig was, waardoor de eiser recht had op zijn loon tot de datum van ontbinding van de arbeidsovereenkomst, die op 15 augustus 2014 zou plaatsvinden.

De vordering van de eiser tot wedertewerkstelling werd afgewezen, omdat de arbeidsovereenkomst inmiddels zou worden ontbonden en er geen bijzonder belang was voor de eiser om zijn werkzaamheden kort voor de ontbinding te hervatten. De rechter veroordeelde de werkgever tot betaling van het achterstallige loon en de proceskosten, en wees het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is uitgesproken door mr. W.J.J. Beurskens op 15 juli 2014.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 3120363 CV EXPL 14-6385
Vonnis in kort geding van 15 juli 2014
in de zaak van:
[eiser],
wonend te [woonplaats],
eisende partij,
gemachtigde mr. B.M.M. Custers,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam] LIFTSERVICE B.V.,
statutair gevestigd te Geleen, Gemeente Sittard-Geleen, en gevestigd te Nuth,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. A.C.S. Grégoire.
Partijen zullen hierna [eiser] en [naam] Liftservice genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding met producties 1 tot en met 7;
  • de conclusie van antwoord in kort geding met één productie;
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 1 juli 2014, waaruit blijkt dat dit kort geding ter zitting gelijktijdig behandeld is met de behan-deling van het door [naam] Liftservice ingediende verzoekschrift (zaaknummer 3171700 AZ VERZ 14-154) strekkend tot ontbinding van de arbeidovereenkomst met [eiser];
  • de pleitnota van [naam] Liftservice.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is op 1 juni 2011 bij [naam] Liftservice in dienst getreden in de functie van lift(onderhouds-)monteur, tegen een bruto salaris van (laatstelijk) € 3.024,00 per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag, een netto onkostenvergoeding van (laatstelijk) € 163,36 per maand en een bruto consignatievergoeding van (laatstelijk) € 54,45 per maand.
2.2.
Op 1 april 2014 is [eiser] door [naam] Liftservice via een e-mailbericht op non-actief gesteld met behoud van salaris. In voornoemd e-mailbericht staat, onder meer en voor zover van belang:
(…)“ Naar aanleiding van een melding en controle van uw TomTom gps-gegevens hedenochtend, 1 april 2014, zijn wij rond het middaguur naar de plek gegaan waar u volgens uw gegevens aan het werk was. Op onze vraag wat u had gedaan, kon u ons niet exact aangeven waar en hoe laat u gewerkt hebt op de Feldbis te Kerkrade, wel dat u tussendoor kort naar de winkel was geweest.
Wij hebben u voorgehouden dat wij twijfelen aan uw verhaal dat u de hele ochtend heeft gewerkt, in het bijzonder omdat wij gegevens hebben waaruit het tegendeel blijkt.
Vervolgens hebben wij u uitgenodigd voor een gesprek op kantoor en u voorgehouden dat wij u hiermee in de gelegenheid stellen uw verhaal te vertellen. Aanvankelijk weigerde u dat en gaf u aan het advies te hebben gekregen, niets te zeggen. Wij hebben u daarop nogmaals voorgehouden dat wij graag uw verhaal zouden willen horen. U gaf aan dat u de hele ochtend van 8:30 totdat wij kwamen om 12:45 hebt gewerkt aan de 3 liften ter plaatse en dat u kort naar de winkel was geweest. U gaf aan dat als wij iets anders dachten, wij dat maar moesten bewijzen.
Wij hebben aanwijzingen die wij willen natrekken. In afwachting daarvan stellen wij u de komende dagen op non-actief met behoud van salaris. (…)
2.3.
[eiser] heeft bij brief van 2 april 2014 te kennen gegeven zich niet met een non-actiefstelling te kunnen verenigen. [eiser] heeft op ‘eerste afroep’ zijn arbeid aangeboden.
2.4.
Vervolgens is [eiser] per brief van 2 april 2014, welke hij op 4 april 2014 heeft ontvangen, op staande voet ontslagen. In de opzeggingsbrief staat, onder meer en voor zover van belang:
(…) “Hierbij moeten wij u in vervolg op onze eerdere mail en brief van 1 april 2014 mededelen dat wij u op staande voet ontslaan.
Afgelopen week hebben wij u geconfronteerd met onze voorlopige bevinden welke tot de conclusie leidden dat wij vermoedden dat u niet aan het werk was terwijl u dat wel werd geacht te doen.
Wij hebben u vervolgens in de gelegenheid gesteld openheid van zaken te geven en uw visie te geven. U stelde zich op het standpunt dat u werkte en “wij maar moesten bewijzen als het anders was” of woorden van gelijke strekking. Gezien de aard van de constateringen vinden wij dat geen juiste opstelling.
Wij zijn nogmaals de feiten, zoals de TomTom-gegevens en liftboeken gaan controleren. Wij handhaven onze conclusie dat u niet werkzaam was op het moment dat u zei dat u werkte.
Wij achten dat niet toelaatbaar.
Dat, maar ook - en de combinatie met - uw opstelling in het gesprek van 1 april jl. achten wij een dringende reden opleveren voor een ontslag op staande voet. Wij zeggen daarom de arbeidsrelatie per heden op. (…)
Wij achten het werken aan en onderhoud van liften een serieuze zaak met een verantwoordelijkheid richting klanten en gebruikers. Dat betekent dat we moeten kunnen vertrouwen op onze mensen. Wij wijzen U ook op de eerdere brief van 14 maart 2014 waarin werd aangegeven dat wij geen discussie meer wensten te hebben. (…)”
2.5.
Bij brief van 11 april 2014 heeft (de gemachtigde van) [eiser] de vernietigbaarheid van het ontslag op staande voet ingeroepen en heeft [eiser] te kennen gegeven dat hij zich beschikbaar houdt om te gaan werken en dat hij aanspraak maakt op doorbetaling van loon.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, uitvoerbaar bij voorraad, de veroordeling van [naam] Liftservice tot:
  • toelating van [eiser] tot zijn werk en het hem in de gelegenheid stellen die werkzaamheden te verrichten binnen 24 uur na dit vonnis op verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag voor elke dag dat [naam] Liftservice nalatig zal zijn aan deze veroordeling te voldoen,
  • binnen twee dagen na dit vonnis, betaling van het hem toekomende salaris vanaf 2 april 2014 van € 2.800,00 bruto per maand, vermeerderd met 8 % vakantietoeslag, een netto onkostenvergoeding van € 163,36 per maand en een consignatievergoeding van € 54,45 bruto per maand, een en ander met de wettelijke verhoging van 50% , tot op het moment dat de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst rechtsgeldig tot een einde is gekomen,
  • betaling van de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiser] stelt dat er geen sprake is van een dringende reden. Hij betwist ten stelligste dat hij op die voornoemde 1 april 2014 niet heeft gewerkt. Zo heeft hij tussen 8.30 uur en 12.15 uur onderhoudswerkzaamheden verricht aan de drie liften in de Felbiss te Kerkrade, waarbij hij alle gebruikelijke werkzaamheden heeft uitgevoerd en de bijbehorende logboe-ken correct en volledig heeft ingevuld. Tussen die twee tijdstippen in heeft [eiser], nadat hij omstreeks 9.45 uur klaar was met de eerste van drie liften, in zijn bedrijfsbus een e-mail beantwoord en hij is vervolgens naar een nabijgelegen supermarkt gelopen in verband met een sanitiare onderbreking.
3.3.
[naam] Liftservice voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[naam] Liftservice heeft het spoedeisend belang betwist. Uit de stukken blijkt echter genoegzaam dat het gaat om een spoedeisende zaak ex art. 254 Rv. De kantonrechter heeft daarbij mede gelet op de aard van de zaak. De zaak leent zich dus voor inhoudelijke behandeling in kort geding.
4.2.
Teneinde een voorziening te kunnen treffen als gevorderd, dient met redelijke mate van zekerheid te kunnen worden voorspeld dat in een door een van de partijen te entameren bodemprocedure geoordeeld zal worden dat [eiser] het gelijk aan zijn zijde heeft. Deze vaststelling moet geschieden op basis van hetgeen partijen in deze korte procedure naar voren brengen.
4.3.
In deze procedure zal derhalve ingeschat moeten worden of de rechter in een eventuele bodemprocedure zal oordelen dat het aan [eiser] gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is. De kantonrechter overweegt ten aanzien van die vraag als volgt.
4.4.
Redengevend voor het ontslag op staande voet zijn de in de brief van 2 april 2014 genoemde gronden: (1) het niet werkzaam zijn geweest op 1 april 2014, terwijl [eiser] wel geacht werd aan het werk te zijn geweest en (2) de opstelling van [eiser] tijdens het gesprek op 1 april 2014.
4.5.
De kantonrechter stelt voorop dat uit de stukken voldoende is gebleken dat [eiser] in het verleden vaker op zijn functioneren is aangesproken. Zo heeft de kantonrechter gelet op een e-mail van 14 maart 2014 van [naam] Liftservice aan [eiser], waarin zij [eiser] te kennen heeft gegeven dat zij hem de afgelopen periode diverse malen heeft moeten aanspreken op het niet naleven van de binnen het bedrijf geldende regels. [eiser] heeft niet althans niet voldoende gemotiveerd betwist dat deze waarschuwing terecht is gegeven. Voor de kantonrechter is dan ook aannemelijk geworden dat er vóór 1 april 2014 van tijd tot tijd aanleiding heeft bestaan voor [naam] Liftservice tot het stellen van vragen aan, het maken van opmerkingen jegens en het geven van waarschuwingen aan [eiser] (onder andere met betrekking tot het invullen van liftboeken bij klanten, het gebruik van de TomTom en het netjes achterlaten van de werkplek bij en het zich houden aan aanwijzingen van klanten).
4.6.
De spreekwoordelijke druppel, die de emmer deed overlopen, was voor de werkgever het voorval op 1 april 2014, welk voorval door [naam] Lifttechniek als (eerste) grond is aangemerkt. Met betrekking tot deze grond wordt overwogen dat de juistheid van deze grondslag niet op eenvoudige wijze vast te stellen is.
[naam] Liftservice heeft weliswaar:
- een verklaring overgelegd van een collega-monteur, de heer [getuige], inhoudende dat [eiser] op voornoemde 1 april 2014 vanaf 8.30 uur tot 10.00 uur in zijn auto heeft gezeten en geen werkzaamheden heeft verricht;
- diverse foto’s van [eiser], zittend in zijn bedrijfsbus, overgelegd (waarvan niet door [eiser] is weersproken dat deze zijn genomen op 1 april 2014 bij het project Feldbiss te Kerkrade en dat hij op die foto’s staat afgebeeld),
doch deze verklaring en de betekenis die door [naam] Liftservice aan deze foto’s wordt toegekend, worden door [eiser] gemotiveerd betwist.
Volgens [eiser] heeft een meningsverschil (zakelijk van aard) met genoemde collega-monteur, laatstgenoemde ertoe bewogen zo’n (belastende) verklaring over [eiser] af te leggen. Voorts stelt [eiser] dat hij ook niet betwist die ochtend in zijn bedrijfsauto te hebben gezeten; hij betwist enkel daar de gehele tijd te hebben gezeten. Gesteld noch gebleken is op welk tijdstippen de foto’s zijn genomen en hoeveel tijd er tussen de foto’s zit.
Andere stukken ter onderbouwing van de gestelde dringende reden zijn niet overgelegd door [naam] Liftservice.
Gelet hierop is in het kader van deze procedure de eerste grond (‘de druppel’) onvoldoende komen vast te staan. Voor een uitgebreider onderzoek naar de feiten, zoals het horen van getuigen, is in een kort geding procedure geen ruimte. Deze grond kan daarom binnen het bestek van dit kort geding niet als redengevend voor dit ontslag op staande voet worden aangemerkt.
4.7.
De kantonrechter ziet voorts niet in dat de opstelling van [eiser] tijdens het gesprek op 1 april 2014 anders gezien moet worden dan als een gesprek tussen partijen naar aanleiding van een beschuldiging van zijn werkgever aan zijn adres. Van een onheuse
bejegening jegens [naam] Lifttechniek is niet gebleken. Ook deze grond kan niet als redengevend voor het ontslag op staande voet worden aangemerkt.
4.8.
Kortom, onvoldoende is gebleken dat op 2 april 2014 van [naam] Liftservice redelijkerwijze niet gevergd kon worden de arbeidsovereenkomst met [eiser] te laten voortduren. Het ontslag op staande voet is derhalve nietig, zodat de loonvordering van [eiser] voor toezijzing gereed ligt tot aan de dag dat ontbonden wordt.
[eiser] heeft op grond van de wet niet alleen recht op alsnog betaling van zijn (volledige) loon, maar nu [naam] Liftservice heeft geweigerd dat loon te betalen, heeft [eiser] ook recht op een wettelijke verhoging over dat loon (tot en met 30 juni 2014). De gevorderde wettelijke verhoging over toekomstige loonperiode zal worden afgewezen.
4.9.
De vordering van [eiser] tot (kort gezegd) wedertewerkstelling zal worden afgewezen. De arbeidsovereenkomst zal namelijk ontbonden worden per 15 augustus 2014 en gesteld noch gebleken is dat [eiser] een bijzonder belang heeft bij een (zo) korte hervatting van zijn werk, noch daargelaten dat het conflict tussen partijen onopgelost gebleven is en [naam] Liftservice mede daardoor er sterk belang bij heeft dat [eiser] juist niet in actieve dienst terugkeert. De kantonrechter verwijst dienaangaande naar de beschikking van heden in de zaak met zaaknummer 3171700 AZ VERZ 14-154.
4.1
[naam] Liftservice zal, als de deels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
dagvaarding: € 93,80
griffierecht: € 219,00
salaris gemachtigde:
€ 400,00(2 punten x tarief € 200,00)
totaal € 712,80

5.De beslissing

De kantonrechter in kort geding
5.1.
veroordeelt [naam] Liftservice om, binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan [eiser] te voldoen, het hem toekomende salaris vanaf 2 april 2014 tot 15 augustus 2014 ten bedrage van € 2.800,00 bruto per maand, vermeerderd met 8 % vakantietoeslag, een netto onkostenvergoeding van € 163,36 per maand en een bruto consignatievergoeding van € 54,45 per maand, en vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW ad 50% (vanaf 2 april 2014 tot en met 30 juni 2014),
5.2.
veroordeelt [naam] Liftservice in de proceskosten aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op een bedrag van € 712,80,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Beurskens en in het openbaar uitgesproken.
type: SRS