ECLI:NL:RBLIM:2014:755

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 januari 2014
Publicatiedatum
29 januari 2014
Zaaknummer
03/700597-13
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige aanhouding en bewijsuitsluiting in drugszaken

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 28 januari 2014, stond de verdachte terecht op verdenking van het bezit en de verkoop van verdovende middelen, alsook het voorhanden hebben van een stroomstootwapen. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 14 januari 2014, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte werd op 4 oktober 2013 aangehouden, maar de rechtbank oordeelde dat de aanhouding onrechtmatig was. De politie had onvoldoende grond voor een redelijk vermoeden van schuld, wat leidde tot bewijsuitsluiting van de aangetroffen verdovende middelen. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte, afgelegd na cautie en overleg met zijn raadsman, wel bruikbaar was voor het bewijs. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het eerste feit, maar achtte de verkoop van heroïne en cocaïne en het voorhanden hebben van een stroomstootwapen wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes maanden op, met aftrek van het voorarrest, en verklaarde de in beslag genomen goederen verbeurd. De beslissing berustte op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 03/700597-13
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 28 januari 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in de PI Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Raadsman is mr. A.A.Th.X. Vonken, advocaat te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 januari 2014, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De ter terechtzitting gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:opzettelijk 6,5 gram heroïne en/of 18,5 gram cocaïne in zijn bezit heeft gehad;
Feit 2:opzettelijk meermalen heroïne en/of cocaïne heeft verkocht;
Feit 3:een stroomstootwapen voorhanden heeft gehad.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Zij stelt zich op het standpunt dat de aanhouding van verdachte rechtmatig was, nu de politie zowel verdachte als de koper herkende als drugsdealer respectievelijk drugsgebruiker.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat de aanhouding van verdachte onrechtmatig was, omdat er geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld, maar heeft daaraan geen verdere conclusies verbonden. Voor het overige heeft hij met betrekking tot de bewezenverklaring geen opmerkingen gemaakt.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 1
Ten aanzien van het bewijs overweegt de rechtbank ambtshalve het volgende.
Verdachte is op 4 oktober 2013 aangehouden. In het proces-verbaal-bevindingen op pagina 12 en 13 van het dossier wordt over de aanleiding van deze aanhouding gerelateerd dat de betreffende verbalisanten verdachte als bestuurder zien rijden over de Kruisstraat te Heerlen. Deze straat ligt (kennelijk) in een buurt waarvan het de verbalisanten ambtshalve bekend is dat hier verdovende middelen worden verhandeld. Verdachte is bij één van de verbalisanten ambtshalve bekend als drugsdealer. Bij navraag van de personenauto blijkt dat er meerdere aandachtvestigingen en meldingen gekoppeld zijn aan de personenauto in verband met handel in verdovende middelen. Voorts wordt door de verbalisanten gezien dat een blanke man met ingevallen gezicht bij verdachte in de auto stapt. Dit alles is voor de verbalisanten reden om over te gaan tot controle. De verbalisanten legitimeren zich en verzoeken de bestuurder en de persoon op de achterbank uit te stappen. De persoon op de achterbank wordt dan herkend als zijnde een drugsgebruiker. Aan de bestuurder wordt uitlevering van verdovende middelen gevorderd. De bestuurder geeft aan geen verdovende middelen bij zich te hebben. Verbalisanten hebben dan, gelet op bovenstaande, het vermoeden dat er verdovende middelen aanwezig zijn en houden de bestuurder, de persoon van de achterbank en de bijzitter aan op verdenking van overtreding van de Opiumwet. In het proces-verbaal aanhouding (op pagina 67 van het dossier) worden geen andere redenen voor de aanhouding vermeld.
Naar het oordeel van de rechtbank is de aanhouding van verdachte onrechtmatig. De omstandigheden zoals hierboven vermeld houden niet meer in dan dat een persoon – waarvan de politie weet dat hij wel eens drugs heeft gebruikt – in de auto stapt bij een andere persoon – waarvan de politie weet dat hij wel eens drugs in zijn bezit heeft gehad / heeft gedeald. Dit is onvoldoende om als verdachte in de zin van artikel 27, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering te worden aangemerkt. Het feit dat een en ander is gebeurd in een buurt waarvan de politie weet dat hier verdovende middelen worden verhandeld doet hier niet aan af. Dit brengt met zich dat verdachte ten onrechte is aangehouden.
In de auto zijn verdovende middelen aangetroffen. Omdat er onvoldoende grond was voor de aanhouding van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat er tevens onvoldoende “redelijk vermoeden” in de zin van de Opiumwet bestond om de auto te doorzoeken. Nu uit het dossier niet blijkt dat verdachte toestemming voor deze doorzoeking heeft gegeven is hier sprake van het gebruik van een strafrechtelijk dwangmiddel waartoe geen bevoegdheid bestond. De gevonden verdovende middelen zijn onrechtmatig verkregen bewijs en zullen van het bewijs worden uitgesloten.
Verdachte is de cautie gegeven. Aanvankelijk heeft hij niets willen verklaren. Pas na overleg met zijn raadsman heeft hij een verklaring afgelegd. Gelet op dit laatste is de rechtbank van oordeel dat hetgeen verdachte heeft verklaard toch als bewijs mag worden gebruikt. Datzelfde geldt voor het aantreffen van het stroomstootwapen, aangezien dit is gevonden in de woning van verdachte, terwijl deze woning met uitdrukkelijke toestemming van verdachte werd doorzocht.
Voor de tenlastegelegde feiten betekent dit dat verdachte van feit 1 zal worden vrijgesproken, aangezien hiervoor na bewijsuitsluiting van de verdovende middelen slechts één bewijsmiddel (te weten zijn eigen verklaring) overblijft.
Feit 2
Op 5 oktober 2013 heeft verdachte verklaard dat hij hooguit gedurende vijf maanden cocaïne en heroïne heeft verkocht [2] . [medeverdachte] heeft verklaard dat hij al ongeveer een half jaar verdovende middelen van verdachte koopt en dat hij op 4 oktober 2013 cocaïne bij hem wilde kopen [3] .
Zowel verdachte als [medeverdachte] werden op 4 oktober 2013 aangehouden te Heerlen [4] .
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte gedurende een periode van vijf maanden meermalen heroïne en/of cocaïne heeft verkocht.
Feit 3
In de woning van verdachte wordt een stroomstootwapen aangetroffen [5] . Na onderzoek blijkt dat dit een wapen is van categorie II onder 5 van de Wet wapens en munitie [6] .Verdachte heeft verklaard dat het stroomstootwapen van hem is [7] .
De rechtbank acht het onder 3 tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2.
in de periode van 04 mei 2013 tot en met 03 oktober 2013 in de gemeente Heerlen in elk geval in Nederland meermalen telkens opzettelijk heeft verkocht een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
3.
op 4 oktober 2013 in de gemeente Kerkrade een wapen van categorie II onder 5°, te weten een stroomstootwapen, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

5.De strafoplegging

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 10 maanden met aftrek van het voorarrest.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat moet worden uitgegaan van de verklaring van verdachte dat hij gedurende ongeveer vijf maanden gedeald heeft, maar dat hij dit niet continu deed. Daarom moet volgens de raadsman aansluiting worden gezocht bij de eerste schaal van de oriëntatiepunten van het LOVS ter zake van het dealen van harddrugs, wat erop neer komt dat een gevangenisstraf van drie maanden dient te worden opgelegd. Tevens heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de meewerkende proceshouding van verdachte. Hij stelt zich vervolgens op het standpunt dat volstaan kan worden met een bestraffing conform het voorarrest.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft gedurende een periode van vijf maanden harddrugs verkocht en hij heeft een stroomstootwapen voorhanden gehad.
Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs grote gevaren opleveren voor de gezondheid van gebruikers ervan. Bovendien gaat de handel in en het gebruik van verdovende middelen vaak gepaard met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit, waardoor de samenleving ernstige schade wordt berokkend. Het is algemeen bekend dat de inwoners van Zuid-Limburg veel overlast ondervinden van de handel in verdovende middelen. Verdachte heeft daaraan een bijdrage geleverd.
Als uitgangspunt voor het bepalen van de op te leggen straf zoekt de rechtbank aansluiting bij de oriëntatiepunten van het LOVS ter zake van het verkopen van gebruikershoeveelheden harddrugs vanuit een pand of op straat (artikel 2 onder B van de Opiumwet). Verdachte heeft verklaard dat hij gedurende ongeveer vijf maanden harddrugs heeft verhandeld, maar dat hij dit niet continu heeft gedaan. Nu uit het dossier niets naar voren komt waaruit blijkt dat verdachte wel continu heeft gedeald en nu verdachte open heeft verklaard zal de rechtbank verdachte het voordeel van de twijfelen gunnen en hem in deze verklaring volgen. Zij zal daarom uitgaan van de categorie die ziet op verkoop gedurende meer dan een maand, maar minder dan drie maanden, met enige regelmaat. Het uitgangspunt bij deze categorie is een gevangenisstraf van zes maanden. De rechtbank ziet geen reden om van dit uitgangspunt af te wijken. Dat verdachte tevens een stroomstootwapen voorhanden heeft gehad maakt dat niet anders.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van het voorarrest, een passende straf.

6.Het beslag

Onder verdachte zijn in beslag genomen drie gsm’s (nrs. 1, 2 en 3), een paralyzer (nr. 4), een geldbedrag van € 1.880,- (nrs. 5 en 6), een personenauto (nr. 7) en verdovende middelen (nrs. 8, 9 en 10).
De officier van justitie heeft gevorderd de gsm’s en het geld verbeurd te verklaren, de paralyzer en de verdovende middelen te onttrekken aan het verkeer en de personenauto terug te geven aan [naam].
De raadsman heeft verzocht de in beslag genomen personenauto terug te geven aan [naam]. Het in beslag genomen geldbedrag dient volgens de raadsman te worden verrekend met de aanhangig gemaakte vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Voor het overige heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
De in beslag genomen gsm’s en het geldbedrag van € 1.880,- zijn vatbaar voor verbeurdverklaring. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de gsm’s heeft gebruikt bij het onder 2 bewezenverklaarde feit en dat het geldbedrag door middel van het onder 2 bewezenverklaarde is verkregen.
De rechtbank heeft bij deze beslissing rekening gehouden met de financiële draagkracht van verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De in beslag genomen paralyzer en verdovende middelen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat dit voorwerpen zijn met betrekking tot welke de bewezenverklaarde feiten zijn begaan. Deze voorwerpen zullen aan het verkeer worden onttrokken.
Ten aanzien van de in beslag genomen personenauto gelast de rechtbank de teruggave aan [naam].

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 1 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van zes maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
  • verklaart aan het verkeer onttrokken de in beslag genomen paralyzer (nr. 4) en de verdovende middelen, meer specifiek 18,5 gram cocaïne (nr. 8), 6,5 gram heroïne (nr. 9) en 6,3 gram hashish (nr. 10);
  • verklaart verbeurd het in beslag genomen geldbedrag van € 1880,- (nrs. 5 en 6) en de gsm’s (nrs. 1, 2 en 3);
  • gelast de teruggave aan [naam] van de in beslag genomen personenauto Seat Leon 2006, voorzien van het kenteken [XX-XX-XX] (nr. 7).
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.E. Kessels, voorzitter, mr. R.A.J. van Leeuwen en
mr. S.V. Pelsser, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Mahovic, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 januari 2014.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 04 oktober 2013 in de gemeente Heerlen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of ongeveer 18,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in of omstreeks de periode van 04 mei 2013 tot en met 03 oktober 2013 in de gemeente Heerlen, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op of omstreeks 4 oktober 2013 in de gemeente Kerkrade een wapen van categorie II onder 5°, te weten een stroomstootwapen, voorhanden heeft gehad.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 03/700597-13
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 28 januari 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in de PI Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de zitting aanwezig. Ter terechtzitting van 14 januari 2014 heeft hij afstand gedaan van zijn recht in persoon bij de uitspraak aanwezig te zijn.
De rechter spreekt het vonnis uit.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman is mr. A.A.Th.X. Vonken, advocaat te Maastricht.

Voetnoten

1.Voor zover de in het vonnis vermelde feiten en omstandigheden door de rechtbank redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring van het tenlastegelegde, wordt hierna in de voetnoten verwezen naar de wettige bewijsmiddelen waaraan de rechtbank deze feiten en omstandigheden ontleent. Tenzij anders aangegeven, maken deze bewijsmiddelen deel uit van het proces-verbaal van relaas van de politie regio Limburg Zuid, Leiding district Heerlen, Leiding basiseenheid Heerlen Centrum/Zuid, dat is doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 94 en in de wettelijke vorm is opgemaakt.
2.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 54 en 55.
3.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte], pagina 63 en 64.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 13.
5.Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek woning, pagina 16 en 17.
6.Het proces-verbaal onderzoek wapen, pagina 25.
7.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 55.