ECLI:NL:RBLIM:2014:752

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 januari 2014
Publicatiedatum
29 januari 2014
Zaaknummer
03/700459-13
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting met gemeen gevaar voor goederen in zorginstellingen

Op 28 januari 2014 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting in twee zorginstellingen. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], was op het moment van de feiten gedetineerd in het Amsterdam PPC. De zaak werd inhoudelijk behandeld op zittingen in november 2013 en januari 2014. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het opzettelijk in brand steken van een shirt in een kamer van de Mondriaan Zorggroep en het in brand steken van een bed en een kussen in twee separeercellen van het Orbis Ziekenhuis. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de feiten wettig en overtuigend bewezen waren. De officier van justitie stelde dat er gemeen gevaar voor goederen was, terwijl de verdediging betoogde dat er geen gevaar was ontstaan. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk brand had gesticht, wat leidde tot gemeen gevaar voor de aanwezige goederen. De verdachte werd als strafbaar beschouwd, maar haar geestelijke toestand, waaronder een ernstige borderline persoonlijkheidsstoornis, werd in aanmerking genomen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zeven maanden op, waarvan één maand voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor behandeling in een forensische kliniek. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank de ernst van de feiten en de noodzaak van behandeling vooropstelde.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 03/700459-13
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 28 januari 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd in het Amsterdam PPC te Amsterdam.
Raadsvrouw is mr. C. Reijntjes-Wendenburg, advocaat te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 8 november 2013, 19 november 2013 en 14 januari 2014, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:brand heeft gesticht in een kamer van Mondriaan Zorggroep;
Feit 2:brand heeft gesticht in twee kamers van het Orbis Ziekenhuis.

3.De voorvragen

De geldigheid van de dagvaarding
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de dagvaarding ten aanzien van feit 2 nietig verklaard dient te worden, omdat onvoldoende duidelijk is tegen welk feit verdachte zich dient te verdedigen. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat er in twee separeercellen brand is gesticht, maar dat er slechts één brandstichting ten laste is gelegd.
De rechtbank is van oordeel dat de dagvaarding voldoet aan de eisen gesteld bij artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering en voldoende duidelijk is. Uit het dossier volgt immers dat er die dag brand is gesticht in twee separeercellen, hetgeen ook in de tenlastelegging is opgenomen. Dat deze beide brandstichtingen in één feit zijn ondergebracht doet hier niet aan af. De rechtbank is daarom van oordeel dat de dagvaarding geldig is.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde heeft hij aangevoerd dat op de camerabeelden duidelijk te zien is dat verdachtes shirt in brand staat en dat zij een aansteker in haar hand heeft. Er was gemeen gevaar voor goederen te duchten, omdat verdachte zich in de directe nabijheid van de gordijnen en het bed bevond. Daarbij komt dat verdachte heeft verklaard dat zij zichzelf in brand wilde steken.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft hij naar voren gebracht dat op de bewakingsbeelden te zien is dat verdachte in de ene cel een bak en een kussen in brand steekt en dat er in de andere cel plotseling een steekvlam te zien is op het bed. Dat ondanks de fouillering geen aansteker bij verdachte is aangetroffen, is volgens de officier van justitie toe te schrijven aan het feit dat verdachte spullen in haar lichaamsholten verbergt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte van beide tenlastegelegde brandstichtingen vrij te spreken. Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde heeft zij aangevoerd dat verdachte weliswaar haar shirt met een aansteker in brand heeft gestoken, maar door het daadkrachtige optreden van omstanders was het vuur snel gedoofd. Er waren geen voorwerpen in de directe omgeving van de brand die vlam hadden kunnen vatten. Aldus kan niet worden vastgesteld dat er gemeen gevaar voor goederen is ontstaan.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw primair nietigheid van de dagvaarding bepleit. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat zich in de separeercellen geen andere goederen bevonden die beschermd worden door het bepaalde in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht, waardoor niet kan worden vastgesteld dat er gemeen gevaar voor goederen is ontstaan. Verdachte heeft immers alle aanwezige goederen in brand gestoken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 1
Op 1 augustus 2013 is namens Mondriaan Zorggroep te Maastricht aangifte gedaan van brandstichting. De aangever heeft verklaard dat verdachte op 31 juli 2013 midden in haar kamer stond en dat zij in haar rechterhand een aansteker had en haar shirt in brand had gestoken. [2] Getuige [getuige] heeft verklaard dat verdachte op 31 juli 2013 in haar kamer het shirt dat zij droeg in brand stak. [3] Op foto’s van de betreffende kamer is aangegeven waar verdachte zich bevond op het moment van de brandstichting. [4]
Verdachte geeft aan dat zij zich niet kan herinneren wat er precies is gebeurd.
De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en overweegt daartoe als volgt. Verdachte heeft een shirt, dat zij op dat moment aan had, in brand gestoken. Op de foto van de plaats delict is duidelijk te zien dat in de directe nabijheid van de brandhaard een bed en gordijnen aanwezig zijn. Het is naar het oordeel van de rechtbank geheel niet ondenkbaar dat het bed, dan wel de gordijnen vlam hadden kunnen vatten door de brand. De rechtbank heeft daarbij ook in aanmerking genomen dat onvoorspelbaar is hoe een persoon, wiens shirt in brand staat, zich zal gedragen en het zeer zeker niet uit te sluiten is dat deze persoon in contact zal komen met het bed en/of de gordijnen. Gelet op deze omstandigheid is de rechtbank van oordeel dat er door de brandstichting gemeen gevaar voor goederen is ontstaan. Nu uit het dossier geen informatie is te halen met betrekking tot de risico’s voor de kamer zelf, zal de rechtbank verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Feit 2
Op 17 juli 2013 is namens Orbis Medical Park te Geleen, in de gemeente Sittard-Geleen, aangifte gedaan van brandstichting. De aangever heeft verklaard dat verdachte op 17 juli 2013 in een separeercel was geplaatst. Op de bewakingsbeelden van deze cel zag hij vervolgens een steekvlam. Hij zag dat het bed in brand stond. Verdachte was op dat moment de enige die in de cel aanwezig was. Nadat verdachte vervolgens in een andere separeercel geplaatst was, heeft zij aldaar een kussen en een kartonnen opvangbak in brand gestoken. [5]
Verdachte heeft verklaard dat zij zichzelf in brand wilde steken. [6]
De rechtbank acht het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen en overweegt daartoe als volgt. Uit de aangifte maakt de rechtbank op dat verdachte twee keer in een separeercel is geplaatst en dat zij in beide cellen brand heeft gesticht. In de eerste cel heeft zij een bed in brand gestoken en in de tweede cel een kussen en een kartonnen opvangbak. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat separeercellen in een inrichting doorgaans dezelfde indeling hebben en dat ook dezelfde goederen in die cellen aanwezig zijn. Uit de aangifte komt naar voren dat in een separeercel van het Orbis Ziekenhuis in ieder geval een bed, een kussen en een kartonnen opvangdoos aanwezig zijn. Er waren aldus in beide cellen andere goederen aanwezig dan de goederen die verdachte in brand had gestoken. De rechtbank is daarmee van oordeel dat er gemeen gevaar voor de in de kamer aanwezige goederen te duchten was. Nu uit het dossier geen informatie is te halen met betrekking tot de risico’s voor de kamers zelf, zal de rechtbank verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Het verweer van de raadsvrouw, dat de separeercel en de daarin aanwezige goederen als een eenheid moeten worden beschouwd zodat er van gemeen gevaar voor andere goederen geen sprake kan zijn geweest, verwerpt de rechtbank. De diverse voorwerpen in de separeercel vormen geen onverbrekelijke eenheid zodat wel degelijk van andere goederen zoals bedoeld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht sprake is.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. primair
op 31 juli 2013 in de gemeente Maastricht opzettelijk brand heeft gesticht op een kamer van de Mondriaan Zorggroep aan een door haar gedragen shirt, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een brandende aansteker aan haar shirt gehouden, ten gevolge waarvan dat shirt gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de aldaar aanwezige goederen te duchten was;
2.
op 17 juli 2013 te Geleen, in elk geval in de gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk brand heeft gesticht op kamers van het Orbis Ziekenhuis aan een bed en een kussen en een kartonnen doos, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk met een aansteker en/of lucifers dat bed en dat kussen en die doos in brand gestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met dat bed en dat kussen en die doos, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan dat bed en dat kussen en die doos geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor op die kamers zich bevindende goederen te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
De strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1 primair:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
feit 2:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
5.2
De strafbaarheid van verdachte
Ten aanzien van de verdachte is door drs. R.K.F. Lemmens, klinisch psycholoog en M. Boas, psychiater, onderzoek naar de geestesvermogens van verdachte ingesteld. Van deze onderzoeken hebben genoemde psycholoog en psychiater rapporten opgemaakt, gedateerd 17 november 2013 respectievelijk 14 november 2013. Deze rapporten vermelden als conclusie dat onderzochte ten tijde van het plegen van de haar ten laste gelegde feiten onder andere lijdende was aan een ernstige borderline persoonlijkheidsstoornis. De tenlastegelegde feiten kunnen haar - indien bewezen -
in (sterk) verminderde mateworden toegerekend.
De rechtbank verenigt zich, gelet op de daarvoor gegeven gronden, geheel met de in de rapporten gegeven conclusies en maakt deze mitsdien tot de hare.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 270 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarde dat verdachte meewerkt aan een behandeling in forensische kliniek De Woenselse Poort en dat zij in afwachting van een plaats in genoemde kliniek middels een overbruggingsplaats zal verblijven bij Basalt te Almere.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte te plaatsen in forensische kliniek De Woenselse Poort.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft brand gesticht in twee separeercellen en in haar kamer door enerzijds goederen in brand te steken en anderzijds haar eigen shirt.
Door zo te handelen heeft verdachte schade aan goederen van een ander veroorzaakt. Ook heeft zij zowel haar medepatiënten als het aanwezige personeel hevige schrik aangejaagd en tevens gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg gebracht, nu bij brandstichting al gauw gedacht wordt aan levensbedreigende situaties.
Bij het bepalen van de strafsoort en -maat overweegt de rechtbank allereerst dat op dergelijke feiten in beginsel niet anders gereageerd kan worden dan door het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening gehouden met het feit dat zij niet eerder is veroordeeld voor brandstichting. Verder betrekt de rechtbank de (sterk) verminderde toerekeningsvatbaarheid bij haar oordeel over de juiste strafmaat.
Uit de door de psycholoog en psychiater opgemaakte rapporten komt naar voren dat verdachte een langdurige behandeling in een forensisch kader nodig heeft. Blijkens de reclasseringsrapporten is verdachte aangemeld bij de forensische kliniek De Woenselse Poort te Eindhoven. Gelet op het feit dat zij daar pas na een wachttijd van 12 tot 16 weken terecht kan (te rekenen vanaf 17 december 2013), heeft de reclassering bedongen dat zij tot die tijd een overbruggingsplaats zal krijgen bij verslavingskliniek Basalt te Almere. Dit gelet op het feit dat het gezien de ernstige problematiek van verdachte eigenlijk volstrekt onwenselijk is dat zij op vrije voeten komt voordat zij in een kliniek terecht kan.
Gelet op de inhoud van bovenstaande rapporten en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen is de rechtbank van oordeel dat verdachte weliswaar twee ernstige en potentieel gevaarlijke delicten heeft gepleegd, maar dat op dit moment met name van belang is dat zij het aangeboden klinische traject gaat volgen. Daarom zal de rechtbank ter voorkoming van het plegen van nieuwe strafbare feiten en in het kader van het verlenen van hulp aan verdachte, een gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht en een klinische opname.
Rest de vraag hoe lang het voorwaardelijke en onvoorwaardelijke deel van de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf moeten zijn. Alles overwegende komt de rechtbank tot de conclusie dat aan verdachte een gevangenisstraf van zeven maanden dient te worden opgelegd, met aftrek van het voorarrest, waarvan een maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
  • veroordeelt verdachte tot
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van
  • stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit,
  • ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
  • stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte
  • zich klinisch zal laten behandelen in de Woenselse Poort te Eindhoven voor een termijn van maximaal twee jaar of zoveel korter als de behandelaars mogelijk of noodzakelijk achten;
  • indien er nog geen plek is in de Woenselse Poort na opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis, zal verblijven bij forensische verslavingskliniek Basalt te Almere of enige andere geschikte overbruggingsplaats;
  • zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Reclassering;
  • draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.V. Pelsser, voorzitter, mr. R.A.J. van Leeuwen en
mr. J.M.E. Kessels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Mahovic, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 januari 2014.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
zij op of omstreeks 31 juli 2013 in de gemeente Maastricht opzettelijk brand heeft gesticht op een kamer van de Mondriaan Zorggroep aan een door haar gedragen shirt, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een brandende aansteker aan haar shirt gehouden, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met dat shirt, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan dat shirt geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de kamer waarin zij zich bevond en de aldaar aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
zij op of omstreeks 31 juli 2013 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door haar voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten aan een door haar gedragen shirt, met dat opzet een brandende aansteker aan haar shirt heeft gehouden, in elk geval met dat opzet (open) vuur in aanraking heeft gebracht met dat shirt, althans met (een) brandbare stof(fen), terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
zij op of omstreeks 17 juli 2013 te Geleen, in elk geval in de gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk brand heeft gesticht op (een) kamer(s) van het Orbis Ziekenhuis aan een bed en/of een kussen en/of een kartonnen doos, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk met een aansteker en/of lucifers dat bed en/of dat kussen en/of die doos in brand gestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met dat bed en/of dat kussen en/of die doos, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan dat bed en/of dat kussen en/of die doos geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die kamer(s) en op die kamer(s) zich bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 03/700459-13
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 28 januari 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd in het Amsterdam PPC te Amsterdam.
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de zitting aanwezig. Ter terechtzitting van 14 januari 2014 heeft zij afstand gedaan van haar recht in persoon bij de uitspraak aanwezig te zijn.
De rechter spreekt het vonnis uit.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsvrouw is mr. C. Reijntjes-Wendenburg, advocaat te Maastricht.

Voetnoten

1.Voor zover de in het vonnis vermelde feiten en omstandigheden door de rechtbank redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring van het tenlastegelegde, wordt hierna in de voetnoten verwezen naar de wettige bewijsmiddelen waaraan de rechtbank deze feiten en omstandigheden ontleent. Tenzij anders aangegeven, maken deze bewijsmiddelen deel uit van het eind proces-verbaal van de politie Eenheid Limburg, Recherche Zuid-West Limburg, dat is doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 33 en in de wettelijke vorm is opgemaakt.
2.Het proces-verbaal aangifte van [naam 1] namens Mondriaan Zorggroep, pagina 25-26.
3.Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige], pagina 31-32.
4.Het proces-verbaal van bevindingen m.b.t. plaats delict en t-shirt, pagina 27-28.
5.Het proces-verbaal aangifte van [naam 2] namens Orbis Medical Park, pagina 22-23.
6.Het proces-verbaal verhoor verdachte, pagina 13.