ECLI:NL:RBLIM:2014:7493

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 augustus 2014
Publicatiedatum
27 augustus 2014
Zaaknummer
03/000888-12 OWV
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een strafzaak met betrekking tot hennepteelt

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 27 augustus 2014 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een verdachte die was veroordeeld voor het telen van hennep. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betrof de ontneming van het voordeel dat de verdachte zou hebben verkregen uit de opbrengsten van de hennepteelt. De officier van justitie schatte het voordeel op € 74.774,65, maar de verdediging betwistte deze schatting en voerde aan dat de werkelijke opbrengst veel lager was, namelijk € 16.104,-, na aftrek van kosten zoals elektriciteit en belasting. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de door hem ingediende bewijsstukken zorgvuldig gewogen. De rechtbank concludeerde dat de officier van justitie geen rekening had gehouden met de kosten die de verdachte had gemaakt en dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet klopte. Na het maken van een gedetailleerde berekening, waarbij de rechtbank de verklaringen van de verdachte volgde, kwam zij tot de conclusie dat er geen voordeel kon worden vastgesteld. De rechtbank heeft daarom de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de argumenten van zowel de officier van justitie als de verdediging in overweging hebben genomen.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/000888-12 OWV
Datum uitspraak : 27 augustus 2014
Tegenspraak
Uitspraak van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], Rijksweg 3a,
hierna te noemen: [verdachte].
Raadsman is mr. W.R. Smeets, advocaat te Maastricht.

1.Het onderzoek van de zaak

De politierechter heeft de behandeling van de ontnemingsvordering, die op 2 augustus 2012 was aangebracht, op 7 mei 2014 verwezen naar de meervoudige kamer voor strafzaken in deze rechtbank.
Deze uitspraak is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 augustus 2014.
De rechtbank heeft op 13 augustus 2014 gehoord: de officier van justitie en [verdachte], bijgestaan door zijn raadsman.
De behandeling van de ontnemingsvordering had gelijktijdig plaats met de behandeling van de strafzaak met parketnummer 03/000888-12. Op 27 augustus 2014 heeft de rechtbank eerst vonnis gewezen in de strafzaak. Vervolgens is de onderhavige uitspraak gewezen.

2.De standpunten van de officier van justitie en de verdediging

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De vordering van de officier van justitie houdt in de ontneming van het voordeel dat [verdachte] heeft verkregen uit de baten van het feit waarvoor de veroordeling heeft plaatsgevonden en/of andere strafbare feiten. De officier van justitie heeft dit bedrag geschat op € 78.764,00.
Op de terechtzitting van 13 augustus 2014 heeft de officier van justitie de vordering gewijzigd in die zin dat zij deze heeft verminderd tot een bedrag van € 74.774,65. Hiertoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat de elektriciteitskosten die [verdachte] heeft betaald op het bedrag van de vordering in mindering dienen te worden gebracht.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verklaring van [verdachte] moet worden gevolgd voor wat betreft de hoogte van de bruto-opbrengst. [verdachte] heeft verklaard een bedrag van € 16.104,- te hebben verdiend aan de oogsten. Voorts dienen de afschrijvingskosten, de variabele kosten, de elektriciteitskosten en de vooronderzoekskosten netmeting op de betalingsverplichting in mindering te worden gebracht, evenals het bedrag aan inkomstenbelasting dat [verdachte] aan de Belastingdienst heeft moeten terugbetalen. Nu er na aftrek van bovenstaande kosten een negatief saldo resteert, dient de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel te worden afgewezen. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat het bedrag dat [verdachte] zal dienen terug te betalen op nihil moet worden gesteld, nu dit bedrag al is verrekend met de door [verdachte] betaalde kosten/belasting.

3.De uitgangspunten voor de beoordeling

Bij voormeld vonnis d.d. 13 augustus 2014 is [verdachte] onder meer veroordeeld wegens:
Feit 1. opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet
gegeven verbod, gepleegd op 19 augustus 2010;
Feit 2. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet
gegeven verbod, gepleegd op 19 augustus 2010.
De vordering dateert van 9 mei 2012. De officier van justitie heeft de vordering aanhangig gemaakt binnen de daarvoor gestelde termijn.
Ingevolge het bepaalde in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht moet worden onderzocht of en, zo ja, in hoeverre [verdachte] voordeel heeft verkregen uit de baten van feit 1 en/of andere strafbare feiten.

4.Het bewijs

Indien tegen deze verkorte uitspraak hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op de uitspraak. Deze aanvulling wordt dan aan de uitspraak gehecht.

5.De schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel

5.1
De berekening en de motivering van de schatting
[verdachte] is veroordeeld voor het telen van 692 hennepplanten op 19 augustus 2010. Zowel bij de politie als ter terechtzitting van 13 augustus 2014 heeft [verdachte] verklaard dat hij in de schuur eenmaal 480 hennepplanten heeft geoogst, in de garage tweemaal 120 hennepplanten heeft geoogst en in de kelder tweemaal 92 hennepplanten heeft geoogst. Ook in correspondentie met de Belastingdienst heeft [verdachte] dienovereenkomstig verklaard, welke verklaring door de Belastingdienst is aanvaard. De officier van justitie heeft bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel aangesloten bij de normen en standaardbedragen zoals die zijn opgenomen in het rapport Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht van 1 november 2010 (rapport BOOM). De officier van justitie heeft daarbij geen rekening gehouden met hetgeen [verdachte] over zijn opbrengst en kosten heeft verklaard, zonder aan te geven waarom daarmee geen rekening is gehouden. Gelet op de consistentie van de verklaringen van [verdachte] en de aangetroffen omvang van de hennepplantage, acht de rechtbank de verklaring van [verdachte] op het punt van de aantallen oogsten aannemelijk.
[verdachte] heeft in zijn brief aan de Belastingdienst verklaard dat hij een opbrengst van 10 gram per plant in de schuur heeft geoogst en een opbrengst van 14 gram per plant in de garage en in de kelder. De officier van justitie heeft daar niets tegeningebracht waardoor de verklaring van [verdachte] onaannemelijk zou moeten worden geacht. De rechtbank acht de verklaring van [verdachte] op dit punt eveneens aannemelijk en zal daarom afwijken van de gemiddelde opbrengst zoals genoemd in het rapport BOOM.
Bij de berekening van het voordeel zal de rechtbank eveneens uitgaan van de verklaring van [verdachte] dat hij de hennep verkocht voor € 1.500,- per kilogram, nu de officier van justitie ook op dit punt niets heeft gesteld waardoor [verdachte]’ verklaring onaannemelijk zou moeten worden geacht. Dit betekent dat [verdachte] een bruto-opbrengst heeft gehad van
- 4,8 kilogram hennep x € 1.500,- = € 7.200,- in de schuur,
- 3,36 kilogram hennep x € 1.500,- = € 5.040,- in de garage en
- 2,576 kilogram hennep x € 1.500,- = € 3.864,- in de kelder.
Dit betekent dat [verdachte] een bruto-opbrengst heeft gehad van in totaal € 16.104,-.
Van de bruto-opbrengst moeten de kosten worden afgetrokken. Ook ten aanzien van deze kosten zal worden uitgegaan van de verklaring van [verdachte], nu de rechtbank geen reden heeft aan te nemen dat die verklaring niet juist is. [verdachte] heeft verklaard dat hij € 5.000,- heeft betaald voor de apparatuur van de hennepkwekerij in de schuur. De apparatuur van de hennepkwekerijen in de kelder en de garage heeft hij gekregen. Dat betekent dat [verdachte] uitsluitend afschrijvingskosten voor de apparatuur in de schuur heeft gehad. Daarom zullen ook alleen deze kosten worden afgetrokken. De rechtbank zal voor de berekening van de afschrijvingskosten gebruik maken van de methode die het rapport BOOM gebruikt. Het rapport BOOM gaat ten behoeve van de standaardberekening wederrechtelijk verkregen voordeel uit van een voor alle investeringen geldende afschrijvingstermijn van 4 jaren. Bij een norm van een kweekcyclus van 10 weken zijn 5 oogsten per jaar mogelijk. Hierop gelet, bedragen de afschrijvingskosten € 5.000,- : 20 = € 250,- per oogst in de schuur.
Ten aanzien van de kosten voor de stekken zal eveneens worden uitgegaan van de verklaring van [verdachte]. [verdachte] heeft verklaard dat hij € 3,00 per stekje heeft betaald. De totale kosten van de stekken voor 1 oogst in de schuur, 2 oogsten in de kelder en 2 oogsten in de garage bedragen dan: 904 planten x € 3,00 = € 2.712,-.
Ten aanzien van de overige variabele kosten zal worden uitgegaan van de toelichting van de raadsman van [verdachte] ter terechtzitting, inhoudende dat de overige variabele kosten per plant
€ 3,00 bedragen. Deze kosten wijken immers niet in sterke mate af van het normbedrag in het rapport BOOM. De totale variabele kosten voor 1 oogst in de schuur, 2 oogsten in de kelder en 2 oogsten in de garage bedragen dan: 904 planten x € 3,00 = € 2.712,-.
Namens Enexis B.V. is op 16 september 2010 aangifte gedaan ter zake van diefstal van elektriciteit. De factuur van Enexis B.V. is op 29 september 2010 door [verdachte] voldaan. Van deze factuur zal de rechtbank rekening houden met de post verbruikte elektriciteit ad € 3.989,35 en de kosten van de netmeting ad € 307,-. Het totaalbedrag van € 4.296,35 komt voor aftrek in aanmerking.
Daarnaast heeft [verdachte] een bedrag van € 18.635,- moeten betalen aan de Belastingdienst ter zake van inkomstenbelasting over de teelt van en/of handel in hennep. In beginsel is hetgeen [verdachte] in dit kader aan de Belastingdienst heeft moeten voldoen een bedrag dat op de bruto-opbrengst in mindering strekt. De vergrijpboete ad € 6.055,- komt evenwel niet voor aftrek in aanmerking. Het restant van € 18.635,- - € 6.055,- = € 12.580,- komt voor aftrek in aanmerking.
Het vorenstaande brengt mee dat de voordeelsberekening er als volgt uitziet:
Bruto-opbrengst € 16.104,00
Te verminderen met:
afschrijvingskosten € 250,00
variabele kosten € 2.712,00
aankoopkosten € 2.712,00
elektriciteit € 4.296,35
aanslag Belastingdienst
€ 12.580,00
samen
€ 22.550,35
resteert € -6.446,35
=========
De rechtbank constateert dat op basis van bovenstaande berekening geen voordeel kan worden vastgesteld. Derhalve zal de rechtbank de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afwijzen.

6.De beslissing

De rechtbank wijst de vordering van de officier van justitie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel af.
Deze uitspraak is gegeven door mr. E.B.A. Ferwerda, voorzitter, mr. P.H.M. Kuster en
mr. E.W.A. van den Berg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.J.M. Voncken, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 augustus 2014.