ECLI:NL:RBLIM:2014:7433

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 augustus 2014
Publicatiedatum
25 augustus 2014
Zaaknummer
3320209 CV EXPL 14-8821
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake loonvordering en ontbinding van een vennootschap onder firma

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, heeft eiser, een voormalig werknemer van de vennootschap onder firma Moneyhouse, een loonvordering ingesteld tegen de vennootschap en haar vennoten. Eiser was in dienst bij Moneyhouse en had een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Na een splitsingsovereenkomst op 23 april 2014 werd besloten dat Moneyhouse per 1 juli 2014 zou worden ontbonden, waarbij werd afgesproken dat een van de vennoten, [gedaagde 2], de arbeidsverhouding met eiser zou overnemen. Eiser vorderde betaling van zijn achterstallige loon over juli 2014 en tijdige betaling van zijn loon vanaf augustus 2014. De gedaagden voerden verweer, waarbij zij stelden dat Moneyhouse verantwoordelijk was voor de loonbetaling zolang eiser werkzaamheden verrichtte.

De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een overgang van onderneming zoals bedoeld in artikel 7:663 BW, waardoor de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst met eiser overgingen op [gedaagde 2]. De rechtbank wees de vorderingen van eiser tegen Moneyhouse en de andere vennoot af, omdat de verplichtingen met betrekking tot het salaris uitsluitend op [gedaagde 2] rustten. De rechtbank heeft [gedaagde 2] veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon en de proceskosten, terwijl de vorderingen tegen de andere gedaagden zijn afgewezen. Dit vonnis is uitgesproken op 25 augustus 2014.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 3320209 CV EXPL 14-8821
Vonnis in kort geding van 25 augustus 2014
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats 1],
eisende partij,
gemachtigde mr. M.J.O.F. Rutten (ARAG),
tegen:

1.De vennootschap onder firma MONEYHOUSE,

gevestigd en kantoor houdend Hoofdstraat 55 te 6436 CC Amstenrade, gemeente Schinnen,
gedaagde partij sub 1,
niet verschenen,
2.
[gedaagde 2],vennoot van gedaagde sub 1,
wonende [adres 1] te [woonplaats 2],
gedaagde partij sub 2,
in persoon verschenen,
3.
[gedaagde 3],vennoot van gedaagde sub 1,
wonende [adres 2] te [woonplaats 3],
gedaagde partij sub 3,
gemachtigde mr. D.M. Gijzen.
Partijen zullen hierna [eiser], Moneyhouse, [gedaagde 2] en [gedaagde 3] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling ter terechtzitting van 21 augustus 2014
  • de pleitnota van [gedaagde 3].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is op 1 september 2011 bij Moneyhouse in dienst getreden als allround administratief commercieel medewerker, en laatstelijk was hij op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gedurende 40 uur werkzaam tegen een salaris van € 1.766,10 per maand excl. vakantietoeslag en emolumenten.
Middels een splitsingsovereenkomst d.d. 23 april 2014 zijn [gedaagde 2] en [gedaagde 3] overeengekomen dat Moneyhouse per 1 juli 2014 wordt ontbonden. Daarbij is - onder meer - afgesproken dat [gedaagde 2] de arbeidsverhouding met [eiser] overneemt per 1 juli 2014.

3.Het geschil

3.1
[eiser] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
Moneyhouse, [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk - des dat de een betalende de anderen zullen zijn bevrijd - te veroordelen:
tot betaling aan hem van het inmiddels achterstallige loon van € 1.766,10 bruto over de maand juli 2014, onder aftrek van het betaalde bedrag van € 733,47 netto;
tot tijdige betaling aan hem van zijn loon ingaande augustus 2014 uiterlijk op het einde van iedere maand (onder afgifte van loonspecificaties);
tot betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over A. tot maximaal 50 % althans tot een zodanig percentage c.q. bedrag als de kantonrechter in goede justitie vermag te bepalen;
tot betaling van de wettelijke rente over A.;
tot betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente over de volgende loontermijnen, indien die niet tijdig zullen worden betaald;
met veroordeling van Moneyhouse, [gedaagde 2] en [gedaagde 3] in de kosten van deze procedure, met inbegrip van de nakosten ex artikel 237 lid 4 Rv., vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het tijdstip dat Moneyhouse, [gedaagde 2] en [gedaagde 3] in verzuim zijn deze kosten te voldoen.
3.2.
[eiser] heeft daartoe het volgende gesteld:
  • hij is op en na 1 juli 2014 de voor hem gebruikelijke werkzaamheden blijven uitoefenen.
  • nadat duidelijk werd dat de loonbetaling over juli 2014 uit zou kunnen blijven heeft hij (en vervolgens zijn gemachtigde) Moneyhouse, [gedaagde 2] en [gedaagde 3] gesommeerd tot tijdige en volledige betaling van zijn loon over juli 2014 over te gaan;
  • [gedaagde 2] heeft slechts 50 % van zijn nettoloon aan hem voldaan; [gedaagde 3] heeft niets aan hem voldaan;
  • omdat [gedaagde 2] niet bereid is om meer dan 50 % van zijn loon te voldoen en [gedaagde 3] meent vanaf 1 juli 2014 helemaal niets meer aan hem verschuldigd te zijn, heeft hij recht en belang Moneyhouse, [gedaagde 2] en [gedaagde 3] in rechte te betrekken, nu slechts de helft van het loon waarop hij recht heeft betaald wordt.
3.3.
[gedaagde 2] en [gedaagde 3] voeren verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] 40 uur per week arbeid verricht en recht heeft op zijn volledige met hem overeengekomen maandsalaris. [gedaagde 2] en [gedaagde 3] verschillen enkel van mening over de vraag wie vanaf juli 2014 het salaris van [eiser] dient te betalen.
4.1.1
[gedaagde 2] stelt zich op het standpunt dat - zolang er door [eiser] nog werkzaamheden voor Moneyhouse worden verricht - Moneyhouse het salaris van [eiser] dient te betalen, (waarvoor dan in zijn visie [gedaagde 2] en [gedaagde 3] elk hoofdelijk aansprakelijk zijn).
4.1.2.
[gedaagde 3] stelt zich - met een beroep op de tussen [gedaagde 2] en [gedaagde 3] op 23 april 2013 gesloten overeenkomst "Splitsing en ontbinding V.O.F. Moneyhouse" (en met name hetgeen daarin onder punt 1 negende gedachtestreepje is vermeld - dat [gedaagde 2] de arbeidsovereenkomst met [eiser] per 1 juli 2014 heeft voortgezet en dus het (volledige) salaris van [eiser] dient te betalen.
4.2
Tussen [gedaagde 2] en [gedaagde 3] is op 23 april 2014 overeengekomen dat (de VoF) Moneyhouse per 1 juli 2014 zou worden ontbonden. In die overeenkomst is onder punt 1 negende gedachtestreepje bepaald: "
[initialen gedaagde 2](waarmee bedoeld is [gedaagde 2], toev. Ktr)
neemt arbeidsverhouding over van [eiser] per 1 juli 2014". Daarmee hebben [gedaagde 2] en [gedaagde 3], de vennoten van Moneyhouse, dus afgesproken dat de arbeidsovereenkomst met [eiser] vanaf 1 juli 2014 zal worden overgenomen door [gedaagde 2]. Dat [eiser] - zoals [gedaagde 2] stelt - in de praktijk ten kantore van [gedaagde 2] nog werkzaamheden voor Moneyhouse verricht (kennelijk ter afwikkeling van Moneyhouse) doet daaraan niet af. Dat kan alleen in de "afwikkeling" van Moneyhouse (tussen [gedaagde 2] en [gedaagde 3]) mogelijk een rol spelen.
4.2.1.
Naar het oordeel van de kantonrechter is in casu sprake van de overgang van een onderneming als bedoeld in artikel 7:663 BW. Op grond van het bepaalde in de eerste volzin van dat artikel gaan de rechten en verplichtingen die op dat tijdstip voor de werkgever in die onderneming voortvloeien uit een arbeidsovereenkomst tussen hem en een daar werkzame werknemer van rechtswege over op de verkrijger, in casu dus op [gedaagde 2].
4.2.2
[gedaagde 2] dient dus met ingang van 1 juli 2014 het (volledige) salaris van [eiser] te betalen. Daaraan doet niet af dat het vermogen van Moneyhouse nog niet is vereffend.
4.3.
Gelet op het vorenstaande heeft [eiser] ten onrechte Moneyhouse en [gedaagde 3] in rechte betrokken, nu de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 juli 2014 (alleen) op [gedaagde 2] rusten. De vorderingen van [eiser] tegen Moneyhouse en [gedaagde 3] zullen derhalve worden afgewezen.
4.4.
Ten opzichte van [gedaagde 2] liggen de vorderingen van [eiser] onder A. t/m D. derhalve voor toewijzing gereed. De vordering van [eiser] onder E. (tot betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente over de volgende loontermijnen, indien die niet tijdig zullen worden betaald) zal als te onbepaald worden afgewezen, nu die loontermijnen nog niet zijn vervallen en derhalve nog niet vaststaat dat die termijnen te laat zullen worden betaald.
4.5.
[gedaagde 2] zal als de ten opzichte van [eiser] in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [eiser]. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 108,83
- griffierecht 77,00
- salaris gemachtigde
400,00
Totaal € 585,83
4.6.
[eiser] zal als de ten opzichte van Moneyhouse in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [eiser], tot op heden begroot op nihil.
4.7.
[eiser] zal als de ten opzichte van [gedaagde 3] in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde 3]. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op € 400,00 voor salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] ten opzichte van Moneyhouse en [gedaagde 3] af,
5.2.
veroordeelt [gedaagde 2] tot betaling aan [eiser] van het inmiddels achterstallige loon van [eiser] van € 1.766,10 bruto over de maand juli 2014, onder aftrek van het betaalde bedrag van € 733,47 netto, vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW tot maximaal 50%, en vermeerderd met de wettelijke verhoging (over het salaris en de wettelijke verhoging) met ingang van de dag van dagvaarding (12 augustus 2014) tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde 2] tot tijdige betaling aan [eiser] van diens loon ingaande augustus 2014 uiterlijk op het einde van iedere maand (onder afgifte van loonspecificaties);
5.4.
veroordeelt [gedaagde 2] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 585,83, vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf twee weken na betekening van dit vonnis,
5.5.
veroordeelt [gedaagde 2], onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 100,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijk rente met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de dag van voldoening, en te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag van voldoening,
5.6.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 3] tot op heden begroot op € 400,00,
5.7.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten aan de zijde van Moneyhouse, tot op heden begroot op nihil,
5.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het door [eiser] meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Henzen en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: PZ